Zif, ook geschreven Ziph, verwijst in de Bijbel naar:

  1. nakomeling van Juda;
  2. een stad in het zuiden van Juda, in de Negev, Joz. 15:24;
  3. een stad in het gebergte van Juda, Joz. 15:55, die haar naam gaf aan de woestijn Zif, welke zich oostelijk van deze plaats uitstrekt, 1 Sam. 23:14.

Bron

P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling. Haarlem: De erven F. Bohn, 1866. Tekst van het lemma 'Ziph' is op 28 mei 2016 verwerkt.