1 Korinthiërs 10

Uit Christipedia
Versie door Kees Langeveld (overleg | bijdragen) op 10 feb 2018 om 10:06 (Nieuwe pagina aangemaakt met '{{Commentaar pagina}} == 1 Kor. 10:7 == 1Co 10:7 Wordt ook geen afgodendienaars zoals sommigen van hen, zoals geschreven staat: ‘Het volk ging zitten om te eten...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Bij een of meer verzen van de volgende hoofdstukken van het boek 1 Korinthiërs 10 is commentaar geplaatst:

1 Kor. 10:7

1Co 10:7 Wordt ook geen afgodendienaars zoals sommigen van hen, zoals geschreven staat: ‘Het volk ging zitten om te eten en te drinken, en zij stonden op om te spelen’. (TELOS)

Paulus verwijst naar het gebeuren in Ex. 32. De Israëlieten werden afgodendienaars door te buigen door een gegoten kalf en offerande te doen en deel te nemen aan de daarop volgende feestelijkheden.

Ex 32:4 ... en hij maakte een gegoten kalf daaruit. Toen zeiden zij: Dit zijn uw goden, Israël! die u uit Egypteland opgevoerd hebben. Ex 32:5 Als Aäron dat zag, zo bouwde hij een altaar voor hetzelve; en Aäron riep uit, en zeide: Morgen zal den HEERE een feest zijn! Ex 32:6 En zij stonden des anderen daags vroeg op, en offerden brandoffer, en brachten dankoffer daartoe; en het volk zat neder om te eten en te drinken; daarna stonden zij op, om te spelen. Ex 32:7 Toen sprak de HEERE tot Mozes: Ga heen, klim af! want uw volk, dat gij uit Egypteland opgevoerd hebt, heeft het verdorven. Ex 32:8 En zij zijn haast afgeweken van den weg, dien Ik hun geboden had, zij hebben zich een gegoten kalf gemaakt; en zij hebben zich voor hetzelve gebogen, en hebben het offerande gedaan, en gezegd: Dit zijn uw goden, Israël, die u uit Egypteland opgevoerd hebben. (SV)

1 Kor. 10:8

1Co 10:8 Laten wij ook niet hoereren, zoals sommigen van hen hoereerden, en er vielen er op een dag drieëntwintigduizend. (TELOS)

Zoals sommigen van hen hoereerden.

Paulus verwijst naar het gebeuren in Num. 25. Israël bevlekte zich te Sittim, kort voor de intocht in het Beloofde Land, door ontucht met Moabitische vrouwen en deelneming aan de heidense offermaaltijden.

Nu 25:1 En Israël verbleef te Sittim, en het volk begon te hoereren met de dochteren der Moabieten. Nu 25:2 En zij nodigden het volk tot de slachtofferen harer goden; en het volk at, en boog zich voor haar goden. Nu 25:3 Als nu Israël zich koppelde aan Baäl-peor, ontstak de toorn des HEEREN tegen Israël. Nu 25:4 En de HEERE zeide tot Mozes: Neem al de hoofden des volks, en hang ze den HEERE tegen de zon, zo zal de hittigheid van des HEEREN toorn gekeerd worden van Israël. Nu 25:5 Toen zeide Mozes tot de rechters van Israël: Een iedere dode zijn mannen, die zich aan Baäl-peor gekoppeld hebben! (...) Nu 25:9 Degenen nu, die aan de plaag stierven, waren vier en twintig duizend. (TELOS)

Drieëntwintigduizend. Degenen nu, die aan de plaag stierven, waren vierentwintig duizend (Num. 25:9); 23.000 nam de plaag zelf weg, een duizend vielen door het zwaard van de rechters[1]

1 Kor. 10:9

1Co 10:9 Laten wij ook Christus niet verzoeken, zoals sommigen van hen Hem verzochten en door de slangen omkwamen. (TELOS)

Paulus verwijst naar een gebeurtenis in Num. 21. Het volk klaagde over de omstandigheden en walgde van het manna, dat een zinnebeeld is van geestelijk voedsel.

Nu 21:5 En het volk sprak tegen God en tegen Mozes: Waarom hebt gijlieden ons doen optrekken uit Egypte, opdat wij sterven zouden in de woestijn? Want hier is geen brood, ook geen water, en onze ziel walgt over dit zeer lichte brood. Nu 21:6 Toen zond de HEERE vurige slangen onder het volk, die beten het volk; en er stierf veel volks van Israël. (SV)

1 Kor. 10:10

1Co 10:10 Moppert ook niet, zoals sommigen van hen mopperden en door de verderver omkwamen. (TELOS)

Zoals sommigen van hen mopperden. De Israëlieten hebben in de woestijn menigmaal tegen God gemurmureerd, wanneer hun iets ontbrak, of wanneer zij niet tevreden waren met de weldaden, die God hun deed; maar hier wordt inzonderheid gezien op de geschiedenissen, toen zij vlees begeerden en daarover van God met verscheidene plagen geslagen werden; en toen Korach met zijn medestanders tegen Mozes en Aäron murmureerden en door Gods oordeel omkwamen. 

Ex 17:2 Toen twistte het volk met Mozes, en zeide: Geeft gijlieden ons water, dat wij drinken! Mozes dan zeide tot hen: Wat twist gij met mij? Waarom verzoekt gij den HEERE? (SV)

Nu 11:4 En het gemene volk, dat in het midden van hen was, werd met lust bevangen; daarom zo weenden ook de kinderen Israëls wederom, en zeiden: Wie zal ons vlees te eten geven? (SV)

Nu 11:33 Dat vlees was nog tussen hun tanden, eer het gekauwd was, zo ontstak de toorn des HEEREN tegen het volk, en de HEERE sloeg het volk met een zeer grote plaag. (SV)

Ex 16:2 En de ganse vergadering der kinderen Israëls murmureerde tegen Mozes en tegen Aäron, in de woestijn. (SV)

Door de verderver omkwamen. De verderver wordt in deze geschiedenissen niet uitdrukkelijk genoemd, maar wordt van Paulus daarbij gevoegd, òf om de strengheid van God zelf in deze straffen hierdoor te verstaan, òf een engel, dien God tot dat verderf heeft gebruikt, gelijk Hij gedaan heeft om de uittocht uit Egypte af te dwingen (Ex 12:23) en om het Assyrische leger, dat Jeruzalem belegerde en bedreigde, uit te schakelen (Jes. 37:36)[2]

Voetnoten

  1. Karl August Dächsel; F P L C van Lingen; H van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Num. 25:9. Tekst hiervan is overgenomen.
  2. Kanttekeningen op de Statenvertaling van 1 Cor. 10:10. Tekst hiervan is verwerkt.