Aäron: verschil tussen versies

Toegevoegde inhoud Verwijderde inhoud
kGeen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 6: Regel 6:


{{Stamboom Aäron}}
{{Stamboom Aäron}}
[[Bestand:Bible primer, Old Testament, for use in the primary department of Sunday schools (1919) (14595570637).jpg|miniatuur|451x451px|Mozes en Aäron voor de farao, met een boodschap van God: "Laat Mijn volk gaan!".]]
[[Bestand:Bible primer, Old Testament, for use in the primary department of Sunday schools (1919) (14595570637).jpg|miniatuur|376x376px|Mozes en Aäron voor de farao, met een boodschap van God: "Laat Mijn volk gaan!".]]
Met zijn broer Mozes, die minder goed kon spreken, riep hij de koning van Egypte op, om het volk Israël te laten gaan.
Met zijn broer Mozes, die minder goed kon spreken, riep hij de koning van Egypte op, om het volk Israël te laten gaan.


Op de [[Sinaï]] gaf Aäron toe aan de begeerte van het volk en maakte een gouden kalf om te aanbidden. Desondanks maakte God hem tot de eerste hogepriester van Israël. Aäron was belast met de zorg over de [[tabernakel]], het draagbare heiligdom. 
Op de [[Sinaï]] gaf Aäron toe aan de begeerte van het volk en maakte een gouden kalf om te aanbidden. Desondanks maakte God hem tot de eerste hogepriester van Israël. Aäron was belast met de zorg over de [[tabernakel]], het draagbare heiligdom. 


Twee van zijn zonen, Nadab en Abihu, werden door God met de dood gestraft toen ze als priesters vreemd vuur brachten (Lev. 10:1v).
Twee van zijn zonen, [[Nadab]] en [[Abihu]], werden door God met de dood gestraft toen ze als priesters vreemd vuur brachten (Lev. 10:1v).


Aäron stierf evenals zijn broer Mozes vóór de Israëlieten het beloofde land [[Kanaän]] binnentrokken, omdat hij en zijn broer Gods woord weerspannig waren geweest bij de wateren van Meriba (Num. 20:24). De eerste hogepriester overleed op de berg Hor. De hele volk beweende hem dertig dagen lang (Num. 20:29).<blockquote>''Nu 33:38 Toen beklom de priester Aäron de berg Hor, op bevel van de HEERE, en hij stierf daar, in het veertigste jaar nadat de Israëlieten uit het land Egypte vertrokken waren, in de vijfde maand, op de eerste van de maand. Nu 33:39 En Aäron was honderddrieëntwintig jaar oud toen hij stierf op de berg Hor. (HSV)''</blockquote>Alleen een nakomeling van Aäron mocht hogepriester zijn. Zijn zoon '''Eleazar''', de oudste van de overgebleven zonen, volgde zijn vader in het ambt op. Op de berg Hor bekleedde Mozes hem, op Gods bevel, met de kleren van zijn vader Aäron, waarna deze stierf (Num. 20:28). 
Aäron stierf evenals zijn broer Mozes vóór de Israëlieten het beloofde land [[Kanaän (land)|Kanaän]] binnentrokken, omdat hij en zijn broer Gods woord weerspannig waren geweest bij de wateren van [[Meriba]] (Num. 20:24). De eerste hogepriester overleed op de berg Hor. De hele volk beweende hem dertig dagen lang (Num. 20:29).<blockquote>''Nu 33:38 Toen beklom de priester Aäron de berg Hor, op bevel van de HEERE, en hij stierf daar, in het veertigste jaar nadat de Israëlieten uit het land Egypte vertrokken waren, in de vijfde maand, op de eerste van de maand. Nu 33:39 En Aäron was honderddrieëntwintig jaar oud toen hij stierf op de berg Hor. (HSV)''</blockquote>Alleen een nakomeling van Aäron mocht hogepriester zijn. Zijn zoon '''Eleazar''', de oudste van de overgebleven zonen, volgde zijn vader in het ambt op. Op de berg Hor bekleedde Mozes hem, op Gods bevel, met de kleren van zijn vader Aäron, waarna deze stierf (Num. 20:28). 
[[Bestand:The Golden Calf.jpg|miniatuur|355x355px|Aäron (rechts) en het gouden kalf]]

In het geslacht van Eleazar bleef het hogepriesterschap bestaan tot op Eli; vanaf toen, met [[Eli]], ging het over op de nakomelingen van Aärons jongere zoon Ithamar, terwijl het met Zadok weer terugkeerde tot het geslacht van Eleazar; in dat geslacht bleef het Hogepriesterschap tot na de Babylonische ballingschap. 
In het geslacht van Eleazar bleef het hogepriesterschap bestaan tot op Eli; vanaf toen, met [[Eli]], ging het over op de nakomelingen van Aärons jongere zoon [[Ithamar]], terwijl het met Zadok weer terugkeerde tot het geslacht van Eleazar; in dat geslacht bleef het Hogepriesterschap tot na de Babylonische ballingschap.