Afweer

Uit Christipedia

Afweer is een woord met twee betekenissen[1]: 1. de daad van afweren, 2. natuurlijke bescherming tegen infecties.

Woorden. Synoniem: immuniteit. Omdat de afweer door het menselijke lichaam een ingewikkeld proces met allerlei spelers, spreekt men van afweersysteem of immuunsysteem.

Tegen het lichaamsvreemde. Het lichaam van de mens verweert zich tegenover dingen die vreemd zijn aan het lichaam, zoals ziekteverwekkers (pathogenen). Het is de taak van het afweersysteem om lichaamsvreemde zaken (antigenen) op te sporen en vervolgens te op te ruimen. Bij de lichaamsvreemde zaken kan het gaan om:

  • bacteriën
  • virussen
  • parasieten
  • schimmels
  • kankercellen
  • donororgaan
  • enz.

Zonder afweer kunnen lichaamsvreemde dingen tot onze dood voeren.

Bij de afweer kan men onderscheiden:

  • aangeboren immuniteit. Voorbeelden: macrofagen en het complement-systeem dat in het bloed aanwezig is.
  • verworven immuniteit. Voorbeelden: antilichamen uit T-cellen en B-cellen.

Ons lichaam stelt zich op verschillende manieren teweer tegen ziekteverwekkers. Dit zijn de belangrijkste manieren:

  1. De mechanische (niet biochemische) afweer: de (onbeschadigde) huid en de slijmvliezen vormen voor verreweg de meeste soorten micro-organismen een niet te nemen barrière. Onze huid is een beschermhoes door God aangebracht;
  2. De biochemische afweer: voorbeelden zijn de natuurlijk aanwezige bacteriën op de huid en in de darmen, het zuur in de maag en de zuurgraad van de schede;
  3. De cellulaire afweer: sommige witte bloedcellen kunnen bacteriën insluiten en zo onschadelijk maken (fagocytose);
  4. De humorale afweer: in bloed en lichaamsvloeistof zitten antistoffen bevinden die bacteriën, virussen en lichaamsvreemde eiwitten onschadelijk maken;

Algemene en bijzondere afweer

Men kan algemene (aspecifieke) en bijzondere (specifieke) afweer onderscheiden.

Algemene afweer

De algemene afweer richt zich tegen al het lichaamsvreemde, in twee verdedigingslinies of barrières.

Eerste algemene afweer

De eerste algemene afweer wordt gevormd door de huid, het speeksel, de slijmvliezen, de zure gebieden (maagzuur), de trilharen in de luchtwegen en de darmbacterieën. De huid is (op een paar plekken als mond en ogen na) een gesloten orgaan. Ziekteverwekkers kunnen er moeilijk doorheen. Talgklieren in de huid scheiden talg (vet) af, dat de huid waterafstotend maakt en bestendig tegen micro-organismen. De van nature aanwezige bacteriekolonies op de huid maken het ziekmakende bacteriën moeilijk zich te handhaven. Deze natuurlijk aanwezige bacteriën worden onderscheiden in residente (blijvende) en transiënte (voorbijgaande) populaties. Ook na zorgvuldig wassen van de handen blijft de residente populatie aanwezig. Deze populatie vormt de uitwendige, niet-specifieke afweer. Ook slijmvliezen en zure gebieden vallen onder de eerste algemene afweer. Slijmvliezen scheiden antistoffen uit die mogelijke ziekteverwekkers uitschakelen. In zure gebieden kunnen de meeste micro-organismen niet overleven. Ook trilharen in de luchtwegen en micro-organismen in de darmen vallen onder de eerste barrière.

Tweede algemene afweer

Deze afweer bestaat uit cellen en stoffen die zich niet specifiek richten tegen één soort ziekteverwekker. Daarom wordt ook deze tweede afweer aspecifiek genoemd.

Cellen. Witte bloedcellen (leukocyten) zijn verdedigers in het bloed. Ze vormen een groot leger. Een kubieke millimeter (mm3) bloed bevat circa 5000 witte bloedcellen. Ze doden de ziekteverwekkers die in het bloed terechtkomen. Ze doen drie opeenvolgende acties: isoleren, inactiveren en verwijderen. Ze kunnen namelijk van vorm veranderen en door omvloeiing de ziekteverwekker insluiten en opnemen.

Er zijn verschillende soorten witte bloedcellen in de verdediging actief: macrofagen, granulocyten en naturalkillercellen. Ze omsluiten en verteren de ziekteverwekkers of de door hen aangetaste lichaamscellen. Ze worden fagocyten of fagocyterende cellen genoemd. Deze witte bloedcellen plaatsen eventueel een molecuul op hun membraan om een specifieke afweer op te wekken. Zo'n molecuul wordt een antigeen genoemd.

Dode witte bloedcellen vormen samen met de opgenomen schadelijke stoffen de vloeistof etter; ze kunnen in die vorm de schadelijke stoffen het lichaam uit werken.

Stoffen. Cytokinen, waaronder interleukinen en interferonen.

Complementsysteem. Tot de aspecifieke afweer behoort ook het complementsysteem.

Als indringers erin slagen de eerste barrière te passeren (bijvoorbeeld via ingenomen voedsel of via ingeademde vergiftigde lucht) stuiten ze op de tweede barrière. De doorbloeding neemt toe (vasodillatatie), door de stofjes histamine en bradykinine. Ook de doorlaatbaarheid (permeabiliteit) van de bloedvaten neemt toe. Daardoor kunnen meer zuurstof en voedingsstoffen bij het ontstoken gebied komen. Het complementsysteem wordt geactiveerd. Dit bestaat uit eiwitten die de witte bloedcellen aantrekken tot het ontstekingsgebied. Ook vergemakkelijkt dit systeem het verteren door de witte bloedcellen der macrofagen. In het ontstekingsgebied ontstaat roodheid (rubor), warmte (calor), pijn (dolor) en/of zwelling (tumor). Het gebied waar de ontsteking zit zal niet meer goed kunnen functioneren.

Nadat het complementsysteem is geactiveerd, komen de witte bloedcellen, zoals neutrofielen (neutrofiele granulocyten). Neutrofielen zijn verterende cellen (fagocyten), die de indringer opeten en verteren tot kleine stukjes. De neutrofielen of neutrofiele granulocyten houden zich op in de bloedbaan. Ze zijn de meest voorkomende vorm van fagocyten, die samen 50 tot 60% van de witte bloedcellen vormen. De neutrofielen hebben een diameter van 10 micrometer. Een liter menselijk bloed bevat ongeveer 5 miljard neutrofielen. Ze leven ongeveer vijf dagen. Wanneer ze de juiste signalen hebben ontvangen, duurt het ongeveer dertig minuten om het bloed te verlaten en de plaats van infectie te bereiken. Een neutrofiel scheidt interleukine-1 (IL-1) uit, het stofje dat koorts verwekt. Van koorts heeft het lichaam voordeel en bijvoorbeeld een bacterie nadeel.

Na de neutrofielen komen de macrofagen, een ander soort verterende witte bloedcellen. Deze helpen de neutrofielen. Een macrofaag leeft langer en dus langer een indringer tegenhouden en ook nog de puinhoop opruimen. Een macrofaag keert terug naar de bloedbaan, op zoek naar de juiste T-cel die gericht is tegen de specifieke indringer. De macrofaag is een antigeen presenterende cel geworden (APC), hij presenteert zijn opgegeten stukje van de indringer op zijn celmembraan. Is de goede T-cel gevonden, dan wordt deze geactiveerd.

Na hun actie (omsluiten, opeten, verteren) gaan neutrofielen niet meer terug naar het bloed, maar veranderen in pus.[2]

Bijzondere afweer

De bijzondere afweer is gericht tegen een zekere ziekteverwekker. Deze specifieke afweer bestaat uit B- en T-cellen. De T-cellen verzorgen de celgemedieerde immuniteit, De B-cellen de humorale immuniteit.

Omdat een geactiveerde T-cel in een zijn eentje weinig uitricht, zal die zich vermenigvuldigen tot een leger. Dit leger bestaat uit vier soorten T-cellen:. 1. T-geheugencellen, voor een snelle reactie in de toekomst; 2. cytotoxische T-cellen ("killer cellen"), vergelijkbaar met scherpschutters; 3. T-helpercellen, die coördineren en de B-cellen activeren; 4. T-remmercellen, die de ontstekingsreactie in de hand houdt, anders is deze niet gunstig maar kwalijk.

De T-helpercellen gaan B-cellen activeren, die in de lymfeklieren zitten. De geactiveerde B-cellen gaan zich vermenigvuldigen. Hieruit ontstaan twee soorten B-cellen: 1. geheugencellen en 2. plasmacellen, die de antilichamen gaan maken en uitscheiden. Iedere plasmacel kan antilichamen vormen. Hij is in staat tot een massaproductie van wel 2000 antilichamen per seconde! Er bestaan vijf verschillende soorten antilichamen: IgA, IgD, IgE, IgG en IgM. Antistoffen hechten zich aan de ziekteverwekker. Ze werken als een soort neonknipperlicht. Hierdoor worden de indringer sneller uitgeschakeld door de T-killercellen en de macrofagen. Bij de bestrijding van virussen zorgen de antistoffen ervoor dat de indringers worden geneutraliseerd, zodat ze geen cellen meer binnen kunnen gaan. Bij de bestrijding van ongewenste bacteriën zorgen ze er samen met complementfactoren voor, dat de cel direct kapotgaat of makkelijk vernietigd kan worden door de verslindende witte bloedcellen (fagocyten). Bij de aanpak van toxinen (giftige stoffen, die ook worden uitgescheiden door bacteriën: bacteriële toxinen) zorgen de antistoffen ervoor dat die geneutraliseerd worden.

Het antilichaam gebonden aan het antigeen, samen het immuuncomplex genoemd, activeert het complementsysteem.

De T-cellen gaan na hun vermenigvuldiging cytokinen produceren. Cytokinen zijn erg belangrijk, want zij stimuleren de B-cellen. Daarnaast activeren de cytokinen de fagocyten (de verslindende witte bloedcellen) en een bepaalde groep die ook tot de T-cellen behoort, die de gehele immuunreactie in balans houdt. T-cellen ofwel T-lymfocyten dienen alleen bij de bestrijding van virussen. Ze binden zich aan het eiwit van een geïnfecteerde cel door middel van de receptor van de lymfocyt, zodat die geïnfecteerde cel dood gaat.

Overgevoelige afweer

Overgevoelige afweer doet zich voor bij allergieën en auto-immuunziekten.

Bron

Afweer, nl.wikipedia.org. De tekst hiervan is onder wijziging verwerkt op 23 jan. 2021.

Afweersysteem: de basis. Youtube.com: JufDanielle, 2 jun. 2017. Duur: 7 min. 5 sec.

Voetnoot

  1. VanDale.nl, s.v. Afweer, geraadpleegd 23 jan. 2021.
  2. https://nl.wikipedia.org/wiki/Fagocyt#Neutrofielen. tekst hiervan is onder wijziging verwerkt op 27 jan. 2021.