Almacht van God

Uit Christipedia

De almacht van God is Zijn vermogen om alles te doen wat Hij wil. God is almachtig. Hij kan alles wat Hij wil, maar Hij wil niet alles wat Hij kan. Met Zijn almacht staat Hij iedere gelovige terzijde. Hijzelf heeft gezegd, tot Abraham: "Zou er iets voor de HEERE te wonderlijk zijn?" (Gen. 18:14)

Aan Abram verscheen God als de Almachtige (Gen. 17:1).

Zie Almachtige voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Wanneer God spreekt, dan geschiedt het, wanneer hij gebiedt, dan staat het daar (Ps. 33: 9;  Luk. 1: 37; Ps. 72: 18; 135:6). Dit is de eenvoudigste en duidelijkste beschrijving van de almacht Gods.

God is bij machte uit stenen kinderen te verwekken.
Lu 3:8  Brengt dan vruchten voort, de bekering waardig; en begint niet bij uzelf te zeggen: Wij hebben Abraham tot vader! Want ik zeg u, dat God uit deze stenen Abraham kinderen kan verwekken. (Telos)
Niets of niemand kan Hem weerstaan. Koning Josafat van Juda beleed dan ook:
2Kr 20:6 En hij zeide: O, HEERE, God onzer vaderen, zijt Gij niet de God in den hemel? Ja, Gij zijt de Heerser over alle koninkrijken der heidenen; en in Uw hand is kracht en sterkte, zodat niemand zich tegen U stellen kan. (SV)
De almacht van God moet steeds in de nauwste samenhang met de verschillende eigenschappen van God gedacht worden. Zijn almacht hangt samen met zijn wil. Hij kan alles wat Hij wil, maar Hij wil niet alles wat Hij kan. In zover Hij almachtig is, vermag Hij alles, wat Hij wil; zover zijn wil zich uitstrekt, gaat ook zijn macht. Zijn almacht strekt zich zich niet uit tot zichzelf weersprekende dingen. Zijn almacht hangt ook samen met zijn heiligheid. Zij strekt zich niet uit tot het kwade. Hij wil niet en kan bijvoorbeeld niet liegen. Gods almacht openbaart zich in de schepping en onderhouding van de wereld en in de wonderen die Hij doet. Hij schiep de zichtbare hemel en aarde uit het onzichtbare (Hebr. 11 : 3).
Heb 11:3 Door het geloof begrijpen wij dat de werelden door Gods woord bereid zijn, zodat wat men ziet, niet ontstaan is uit wat zichtbaar is. (TELOS)
De schepping toont Gods almacht. Stof en vorm, eigenschappen en krachten, wetten en verbindingen van deze wetten hebben hun oorsprong in God. De grootte van het heelal, de vele sterrenstelsels en de onmetelijke afstanden, maar ook de complexiteit van een levende cel, spreken ons van de almacht van de Schepper.

Gods almacht openbaart zich niet alleen in de schepping, maar ook in de onderhouding van de wereld. De wereld kan een voortgezette schepping genoemd kan worden (Joh. 5 : 17; Rom. 1: 20; Ps. 135: 6).

Behalve in de schepping en onderhouding van de wereld, openbaart Gods almacht zich ook in de wonderen, welke de onbeperkte heerschappij van God over alle gebieden der schepping, lucht, vuur, water, aarde, menschen en dieren staven. Dit komt vooral aan het licht in de wonderen van Christus, die het Woord en het Beeld van God is, Matth. 9: 8; Job, 10 : 25, 38; 14: 10. Hiertoe behoren ook de wonderen van de genade, wanneer God een mens, die dood was in zonde, levend maakt en als een brandhout uit het vuur rukt (Ef. 1: 19). Wie is machtig te vergeven zoals God vergeven kan?

Wie de almacht van God omhelst in geloof, vreest niet in welke levensstrijd hij komt (Ps. 77: 11; 18: 32); want hij weet: alle dingen zijn mogelijk voor hem die gelooft (Mark. 9: 23). Zo iemand arbeidt ook met moed in het koninkrijk van God (vgl. Zach. 8: 13), onderwerpt zich aan Gods bevelen zonder voorbehoud, vertrouwt en bouwt op Gods beloften, zoals Abraham (Rom. 4: 3 20), en vreest (heeft ontzag) voor een toorn, die plotseling een Adama en Zeboïm uit ons mensen maken, ja door de adem van Zijn mond, de hele wereld vernietigen kan, Gen. 19; 2 Petr. 3: 10.

God is machtig om te doen wat Hij heeft beloofd. Zo beloofde Hij aan de oude Abraham een talrijk nageslacht, terwijl diens vrouw Sara biologisch onvruchtbaar was.
Ge 18:10 En Hij zei: Ik zal over een jaar zeker bij u terugkomen; en zie, [dan] zal Sara, uw vrouw, een zoon hebben! Sara hoorde dat bij de ingang van de tent, die achter Hem was. Ge 18:11 Nu waren Abraham en Sara oud [en] op dagen gekomen; het ging Sara niet meer naar de wijze van de vrouwen. Ge 18:12 Daarom lachte Sara in zichzelf: Zal ik nog liefdesgenot hebben, nu ik oud geworden ben en [ook] mijn heer oud is? Ge 18:13 En de HEERE zei tegen Abraham: Waarom heeft Sara toch gelachen en gezegd: Zou ik ook werkelijk baren, nu ik oud geworden ben? Ge 18:14 Zou er iets voor de HEERE te wonderlijk zijn? Op de vastgestelde tijd, over een jaar, zal Ik bij u terugkomen, en Sara zal een zoon hebben! Ge 18:15 Maar Sara ontkende het en zei: Ik heb niet gelachen; want zij was bevreesd. Maar Hij zei: Nee, u hebt wél gelachen. (HSV)
Abraham twijfelde niet aan de belofte van God.
Ro 4:20 en hij twijfelde niet aan de belofte van God door het ongeloof, maar werd gesterkt in het geloof, terwijl hij God heerlijkheid gaf Ro 4:21 en ten volle verzekerd was, dat wat Hij beloofd heeft, Hij ook machtig is te doen. (TELOS)

Bron

H. Zeller, Bijbelsch Woordenboek voor het Christelijke volk. Eerste deel A - J. ('s Gravenhage: M.J. Visser, 1867) s.v. Almagt Gods. Hieruit is op 1 april 2013 tekst genomen en verwerkt.