Bezaleël
Bezaleël is de naam van twee mannen in de Bijbel: 1. de handwerksman die aan de tabernakel werkte; 2. een van Israëlieten, die vreemde (niet-Israëlitische) vrouwen genomen hadden.
Bezaleël de tabernakelarbeider
Bezaleël of Besalel[1] Hij was een zoon van Uri (Oeri), de zoon van Hur (Choer), uit de stam van Juda (Ex. 31:2; 35:30; 38:22). Aan Bezaleël was door Mozes het vervaardigen van de tabernakel opgedragen. Hij was door God beroepen en vervuld met de Geest van God (Ex. 31:3; 35:31), begiftigd met verstand en vaardigheid (Ex. 31:2-3; 35:31).
Ex 31:3 Ik heb hem vervuld met de Geest van God, met wijsheid, inzicht, kennis en allerlei vakmanschap, (HSV)
Ex 35:30 Daarna zei Mozes tegen de Israëlieten: Zie, de HEERE heeft Bezaleël, de zoon van Uri, de zoon van Hur, uit de stam Juda, bij [zijn] naam geroepen. Ex 35:31 De Geest van God heeft hem vervuld met wijsheid, inzicht, kennis en allerlei vakmanschap, (HSV)
Hij muntte dan ook uit door het bewerken van hout, edelgesteente en metalen.
Aan hem waren Aholiab en anderen als helpers toegevoegd.
Bron
P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling. Haarlem: De erven F. Bohn, 1866. Tekst van de lemma's 'Bezaleël' en 'Aholiab' is onder wijziging verwerkt op 3 jan. 2022.
Voetnoot
- ↑ In de Canisius-vertaling.