Bijbelse chronologie

Uit Christipedia

De Bijbelse chronologie of tijdrekenkunde is de verzameling van tijdrekenkundige gegevens in de Heilige Schrift en/of de hulpwetenschap die poogt om de in de Bijbel verhaalde gebeurtenissen en tijden in tijdsorde te plaats en de tijd (eeuw, jaar, maand, dag) ervan zo goed mogelijk te bepalen (dateren).

De volgende passage uit de Heilige Schrift, bijvoorbeeld, bevat tijdrekenkundige gegevens:
Hnd 13:18  En gedurende ongeveer veertig jaar verzorgde Hij hen in de woestijn; Hnd 13:19  en na zeven volken te hebben uitgeroeid in het land Kanaan, gaf Hij hun land hun ten erfdeel, Hnd 13:20  dit is totaal ongeveer vierhonderdvijftig jaar. En daarna gaf Hij richters, tot op Samuel, de profeet. Hnd 13:21  En van toen af vroegen zij om een koning; en God gaf hun Saul, zoon van Kis, een man uit de stam van Benjamin, veertig jaar lang. (Telos)

Inleiding

Betrouwbaarheid van de Bijbelse gegevens. De HEERE God heeft Zijn volk voortdurend geleid van belofte naar vervulling op kortere of langere termijn. Hij liet daarmee merken een Vervuller van Zijn Beloften, een 'Waarmaker van Zijn Woord' te zijn. De Heilige Schrift is opgebouwd uit Godsopenbaringen, de vervullingen daarvan en getuigenissen. De waarachtigheid van dit alles is niet in het geding. Het Goddelijk gezag strekt zich niet alleen uit over onze relatie tot God, maar eveneens over geschiedkundige feiten, die daarbij van bijkomend belang zijn en waarover men juist graag meer zou willen weten.

Het zal alles uitlopen op de komst van 'Davids Grote Zoon' , onze Heere Jezus Christus. De chronologie laat Gods gunstgenoten zien dat met de komst van Jezus alle profetie aangaande zijn eerste komst vervuld is (Lukas 24:44). De erkenning daarvan en het geloof in Hem, zal ook hun zaligheid worden (Johannes 17). De zaligheid van miljarden is gebouwd op de waarachtigheid van dit Woord, inclusief de feitelijkheid van zijn geschiedenis. De Bijbelse chronologie maakt deel uit van deze Godsopenbaring

Buitenbijbelse chronologieën. De Bijbels chronologie is van geheel andere aard dan de oude restanten van koningslijsten van machthebbers, dikwijls tirannen en moordenaars. Dit soort lijsten als criterium te gebruiken om de Heilige Schrift aan te passen aan onze ideeën, is een miskenning van Zijn Goddelijk gezag.

Perioden in de Bijbelse chronologie

In de geschiedenis van Gods verbondsvolk zijn diverse perioden duidelijk te onderscheiden. Dat is voor degene die een chronologie wil opstellen belangrijk. Ze vormen een ruggengraat voor die geschiedenis. Die Bijbelse geschiedenis kent vanaf het begin van de schepping eigen dateringen. Enkele perioden zijn:

  • de periode van 430 jaar tussen Abrahams' roeping te Ur tot en met de verlossing door middel van een uittocht (Exodus 12:40-41) en verbondsvernieuwing met zijn nazaten bij Horeb (Galaten 3:17). Deze periode is de periode van vreemdelingschap (Handelingen 7:1-7). In vs 6. wordt gesproken over 400 jaar, omdat inmiddels dertig jaar verstreken was. God telde zelf de jaren. Abrahams vreemdelingschap begon met zijn roeping te Ur en zal eindigen met een uitleiding uit het land van de verdrukking. Die uitleiding zal Gods volk doen ervaren dat God gedenkt aan Zijn Verbond, bevestigd aan Abraham en aan Jakob in een droom (Gen 46:4).
  • de periode van 480 jaar tussen de uittocht uit Egypte en de grondlegging van de tempel in het vierde jaar van Salomo's regering (1Koningen 6:1). Daaraan kan toegevoegd worden de periode van ongeveer zeven jaar tot de voltooiing van de bouw van de tempel.

Beide perioden beslaan bij elkaar genomen een tijdsbestek van 910 jaar, plus zeven jaar (1Kon6:37-38). (Omgezet naar onze tijd: vanaf de kruistochten tot nu, een lange periode). Binnen die periode van 917 jaar is uiteraard veel gebeurd, waarover in de Bijbel te lezen valt.

  • De periode van 390 jaar tussen de voltooiing van Salomo's tempel en de eerste wegvoering in ballingschap in 597 v.Chr. (Ezechiël 4:1-5, 9). Begin en eind van deze periode heeft alles te maken met zegen en vloek voor het verbondsvolk, met gehoorzaamheid of ongehoorzaamheid aan de dienst aan God. De HEERE en Zijn tempel, daar ging het om (Deuteronomium 31:15-19; 1 Koningen 6:11-13; 1 Koningen 9:1-9; Jeremia 19). Deze waarschuwingen werden gedurende geheel deze periode genegeerd, omdat men meende dat de tempel nooit verwoest zou worden en Jeruzalem gespaard zou blijven. Men wilde er niet van weten, men heeft het bij voortduring ontkend. Na de wegvoering in 597 v. Chr. was men er van overtuigd dat dat de bedoelde straf van God was. Een gedachte aan een tweede wegvoering, waarbij zelfs de tempel werd verwoest, werd weggehoond.

Bron

Dit lemma is aangemaakt op 5 sept. 2022, met tekst van een bijdrage van Willem de Visser in verband met de vraag die de Egyptische farao was ten tijde van de Uittocht van de Israëlieten uit Egypte. Zie Farao van de Uittocht.