Gezag van de Bijbel

Uit Christipedia

Het gezag van de Bijbel is het goddelijke zeggenschap ervan. Gods woord heeft het voor het zeggen, meer dan het woord van mensen of geesten. Zelf dient de Heilige Schrift zich bij ons aan als de enige regel van geloof en leven, en eist van alle mensen, dat zij geloofd en gehoorzaamd wordt. Alle ander gezag moet voor het hare wijken, Hand. 17 :11, Hebr. 4 :12, Openb. 22 :18 en 19.

Het absoluut goddelijk gezag van de Heilige Schrift vloeit voort haar goddelijke ingeving.

De gehele Heilige Schrift heeft dit gezag. 'Schrift' en 'Woord van God' zijn voor ons benamingen, die hetzelfde betekenen. Heel de Bijbel is het eigen Woord van God. De Nederlandse Geloofsbelijdenis (art. 7) gebruikt beide benamingen door elkaar, zoals ook de Heidelbergse Catechismus (Zondag 25).

De erkenning van het gezag van de Schrift hangt samen met de opvatting van de ingeving der Schrift. Ofschoon alle Schrift door God is ingegeven en derhalve gezaghebbend is, zijn er theologen die menen dat slechts een déél van de Schrift is ingegeven of alleen de uitgedrukte gedáchte, niet de bewoording, is ingegeven. De oude theologische richting der Ethischen leerde niet: De Bijbel is Gods Woord, maar: Gods Woord is in de Bijbel. Het verschil is duidelijk. Is Gods Woord in de Bijbel, dan bevat deze niet alleen veel of weinig, dat niet Gods Woord is, maar dan moet ook de mens uitmaken, wat wèl en wat niet als Gods Woord moet worden erkend. En dan komt de mens, in plaats van onder het gezag van het Woord, boven het Woord te staan.

In de theologische kring der Modernen (vrijzinnigen) wordt het gezag van de Schrift geheel terzijde gesteld. Wel acht men haar van grote religieuze betekenis, maar dan vooral het Nieuwe Testament. Van bijzondere waarde wordt beschouwd wat Jezus Zelf heeft gezegd, vooral in de Bergrede (Matth. 5-7). Maar we weten van Jezus niets dan uit de geschriften van evangelisten en apostelen. Zijn die nu onbetrouwbaar, wat waarborg is er dan, dat men met voldoende zekerheid kan weten wat Jezus gesproken heeft?

De Schrift ontleend haar gezag aan haar goddelijke ingeving: aan de goddelijkheid van haar oorsprong en inhoud, en niet aan de Kerk. Indien de Schrift haar gezag ontleende aan de Kerk, zou de Kerk boven het Woord Gods staan. Maar juist omgekeerd: De Schrift staat boven de Kerk, die steunt op het fundament van apostelen en profeten, Ef. 2 :20, en de Kerk kan slechts het gezag, dat de Schrift heeft, erkennen, en belijden, zoals zij dit ook van de vroegste tijden af gedaan heeft. De Heilige Schrift heeft door zichzelf gezag, en moet om zichzelf aangenomen en geloofd worden.

Ten opzichte van het goddelijk gezag van de Schrift moet onderscheid worden gemaakt tussen normatief gezag en historisch gezag. Niet alle woorden en feiten, welke de Schrift bevat, hebben normatief gezag, d.w.z. gelden als regel voor geloof en leven. Er komen in de Schrift woorden voor van goddeloze mensen, zelfs van de duivel. Ook worden er van Gods kinderen zondige daden meegedeeld, bijv. het bedrog van Jakob. Dat God deze woorden en daden in de Schrift heeft doen opnemen, is niet opdat wij die zouden navolgen, maar om ons te waarschuwen. Zij hebben echter historisch gezag, dat is onder leiding van de Heilige Geest is de mededeling van deze woorden en daden geschiedkundig juist en dus betrouwbaar; in verband met de woorden en daden van God, zijn ze ook tot lering beschreven.

Hoe komen wij nu tot de erkenning van het goddelijk gezag van de Schrift? Niet door wetenschappelijk onderzoek. Dit kan ons nooit de echtheid en de geloofwaardigheid van de Schrift bewijzen, want wat heden wordt voorgedragen aan wetenschappelijk bewijs, wordt straks door andere onderzoekers als onhoudbaar verworpen. Bovendien, indien het gezag van de Schrift op wetenschappelijk onderzoek rusten moest – stel, dat daardoor de mens tot vaste overtuiging kòn worden gebracht –, dan zag het er treurig uit voor de ongeleerde mensen, die de resultaten van de wetenschap niet beoordelen kunnen. Dezen zouden zich dan geheel naar het oordeel van de geleerden hebben te schikken.

God de Heere heeft in Zijn ontferming echter gezorgd, dat er een weg is, waardoor beiden, eenvoudigen en geleerden, komen tot de erkenning van het gezag van de Schrift. Maar die weg is een geheel enige. Wij leren nl. het gezag van de Schrift aanvaarden, alleen en uitsluitend door het getuigenis van de Heilige Geest en wel a) in de Schrift zelf, b) in de Kerk der eeuwen, c) in ons hart.

Allereerst is er het getuigenis van de Heilige Geest in de Schrift zelf. De Heilige Geest getuigt in de Schrift, dat Hij de auteur van de Schrift is.

Ten tweede is er een getuigenis van de Heilige Geest in de Kerk van alle eeuwen. De Christelijke Kerk is onder het gezag van de Heilige Schrift geboren en opgegroeid. Over welke dogma er ook verschil mocht zijn, over het gronddogma: Het gezag van de Schrift, is nimmer gestreden. Dit gezag stond tot de achttiende eeuw toe in alle kerken en onder alle christenen vast.

Tenslotte is er een getuigenis van de Heilige Geest in ons hart. Dit is het voornaamste, want het wordt door de wedergeboorte ons geschonken. De Heilige Geest werkt zo in ons hart, dat we amen leren zeggen op Zijn werk in Zijn Woord. Door ons aan onszelf te ontdekken als zondaren, zoals de Schrift ons tekent, en in de Heere Jezus de onmisbare en algenoegzame Zaligmaker te doen zien, Joh. 17:3, brengt Hij ons – hoewel ons verstand er tegen opkomt, en onze wil er zich tegen verzet – tot de erkentenis: de Heilige Schrift is Gods Woord. Vrij en blij doet Hij ons buigen voor die Schrift, en naarmate we toenemen in het geloof, naar die mate wordt onze overtuiging van het goddelijk gezag van de Schrift te dieper geworteld.

De verwerping van het gezag van de Schrift is niet, zoals het ongeloof voorgeeft, een kwestie van “onbevooroordeeld” wetenschappelijk onderzoek. Uit het hart, niet uit het hoofd, komt alle verwerping voort van het Woord Gods. Omdat de mens van nature een vijand is van God, is hij het ook van Gods Woord.

Bronnen

C. Lindeboom, Bijbelgids, of Handleiding tot het verkrijgen van Bijbelkennis (Middelburg: Stichting de Gihonbron, 2009; bewerking door J. Pluimers van de uitgave uit 1929), blz. 23-24. Hieruit is, onder toestemming, op 10 nov. 2012 tekst gebruikt.