Heilig
Heilig betekent in de Bijbel apart(gezet), afgezonderd, onderscheiden en afgescheiden; of ook wel zuiver, rein, volmaakt, goed, vrij van zonde. Iets of iemand die zuiver, rein en dergelijke is onderscheidt zich daardoor van iets of iemand die onzuiver, onrein, kwaad is.
Het woord 'heilig' komt zeer vaak in de bijbel voor, voor allerlei mensen en dingen, maar het verwijst ten diepste naar God als de Ene die geheel anders is dan, of gescheiden is van, de wereld. Heilig resp. onheilig houden verband met rein resp. onrein. In het Nieuwe Testament ligt de nadruk bij heiligheid sterker op zedelijke reinheid of vrij-zijn van zondige daden en woorden.
Heb 7:26 Want zo’n hogepriester paste ons ook: heilig, onschuldig, onbesmet, gescheiden van de zondaars en hoger dan de hemelen geworden; (TELOS)
God. - God is volmaakt, verheven, anders, en gescheiden van het kwaad. Hij is zó heilig, hoogheilig, dat alleen Hij heilig in volstrekte zin is.
Opb 15:4 Wie toch zou U niet vrezen, Heer, en uw naam niet verheerlijken? Want U alleen bent heilig, want alle naties zullen komen en zich voor U neerbuigen, omdat uw gerechtigheden openbaar zijn geworden. (TELOS)
Mensen en dingen die God apart zet voor een bijzonder doeleinde, worden 'heilig' genoemd. Wat tot het goddelijke behoort is heilig.
Jezus. - De Heer Jezus is heilig.
Heb 7:26 Want zo’n hogepriester paste ons ook: heilig, onschuldig, onbesmet, gescheiden van de zondaars en hoger dan de hemelen geworden; (TELOS)
Mens(en). - Een mens die God toebehoort is een heilige. Een groep mensen, een volk kan heilig zijn, omdat God die voor zijn dienst heeft afgezonderd (Lev. 19:12}. 'Heilig’ betekent dan: afgezonderd voor God, hem toegewijd, gereed voor zijn eredienst.
Koning Herodes wist dat Johannes de Doper een heilig man was. Johannes was een dienstknecht van God en leefde met God in zedelijk opzicht een zuiver leven.
Mr 6:20 want Herodes was bang voor Johannes, daar hij wist dat hij een rechtvaardig en heilig man was, en hij beschermde hem; en toen hij hem had gehoord, was hij in grote verlegenheid; en hij hoorde hem graag. (TELOS)
Gelovige. - Een gelovige is heilig: hij behoort God toe en is apart gezet van de (niet-gelovige) wereld. Hij is enerzijds heilig in Christus, anderzijds is hij praktisch in meer of mindere mate heilig in zijn leven.
Zie Heilige voor het hoofdartikel over dit onderwerp
Een gelovige is heilig (in Christus) en moet (praktisch) heilig zijn. Tussen iemands positionele heiligheid en praktische heiligheid bestaat een afstand, een verschil. Een illustratie: iemand kan van koninklijke huize zijn, maar zich niet koninklijk gedragen.
Le 20:7 Heilig uzelf en wees heilig, want Ik ben de HEERE, uw God. (HSV)
1Pe 1:16 ... ‘Weest heilig, want Ik ben heilig’. (TELOS)
1Co 3:17 Als iemand de tempel van God verderft, God zal hem verderven. Want de tempel van God is heilig, en dat bent u. (TELOS)
Doe ik mijn best om de afstand tussen mijn heilig-zijn in Christis en de praktische heiligheid zo klein mogelijk te houden? Leven als een heilige vereist afhankelijkheid van Hem en Zijn weg gaan.
Kind. - De kinderen van gelovige ouders zijn geheiligd door hun ouders: zij hebben een bijzondere, aan God gewijde plaats.
1Co 7:14 Want de ongelovige man is geheiligd door de vrouw en de ongelovige vrouw is geheiligd door de broeder; anders toch waren uw kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig. (TELOS)
Zaken. - Dingen (zaken) kunnen ook heilig zijn, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het volgende Bijbelvers:
Ezr 8:28 En ik zeide tot hen: Gij zijt heilig den HEERE, en deze vaten zijn heilig; ook dit zilver en dit goud, de vrijwillige gave, den HEERE, den God uwer vaderen. (SV)
Zie ook
Art. Heilige