Hovaardig
Hovaardig is hoogmoedig zich groter (willen) voordoen dan anderen.
Iemand die hoogmoedig is heeft een hoog gevoel van eigenwaarde, acht zich meerder dan anderen en ziet met verachting op hen neer. "Sedert hij burgemeester van dat dorp geworden is, is hij zeer hoogmoedig geworden." Hovaardig is sterker, het drukt uit, dat men zich nog groter (rijker enz.) wil voordoen, dan men is: "ik begrijp niet dat hij zo hovaardig is geworden, vroeger was hij zoo nederig". De uitwendige hoogmoed blijkt uit de uitdrukking "hovaardig als een pauw".
Het woord "hovaardig" komt van het Middelnederlandse "hovaert" (trots, overmoed), van "ho" (= hoog) + "varen" (gaan, rijden (te paard of per wagen))[1].
De stad Babel was 'de hovaardigheid van de Chaldeeën' (Jes. 13:19)
Jes 13:19 Alzo zal Babel, het sieraad der koninkrijken, de heerlijkheid, de hovaardigheid der Chaldeën, zijn gelijk als God Sodom en Gomorra omgekeerd heeft. (SV)
De vreze van Jahweh is te haten de hovaardigheid.
Spr 8:13 De vreze des HEEREN is, te haten het kwade, de hovaardigheid, en den hoogmoed, en den kwaden weg; Ik haat ook den mond der verkeerdheden. (SV)
Wie God vreest, Hem acht en rekent met Zijn wil, haat, heeft een hekel aan de hovaardigheid.
Zie ook
Bron
Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922) s.v. 182. Hoogmoedig — hoovaardig — grootsch — trotsch — ijdel — fier — prat.
Voetnoot
- ↑ Van Dale's Groot woordenboek der Nederlandse taal (13e uitgave), digitale versie 1.0 Plus, jaar 2000.