Joab

Versie door Kees Langeveld (overleg | bijdragen) op 3 jan 2017 om 21:20 (Nieuwe pagina aangemaakt met ''''Joab''' is de naam van verschillende personen in de Bijbel. 1. zoon van Seraja, de vader van degenen, die het dal der handwerkslieden bewoonden. Hij behoorde t...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Joab is de naam van verschillende personen in de Bijbel.

1. zoon van Seraja, de vader van degenen, die het dal der handwerkslieden bewoonden. Hij behoorde tot de stam der Keninieten en was in Juda ingelijfd. Het dal, waar Joab en de zijnen zich gevestigd hadden, lag vermoedelijk niet ver van Jeruzalem;

2. de voorvader van Obadja en 218 anderen, die met Ezra uit de Babylonische ballingschap naar het vaderland terugkeerden. De samengestelden naam van Jesua-Joab, elders Jesua en Joab geschreven, draagt de stamvader vele andere ballingen, met Nehemia teruggekeerd;

3. zoon van Zeruja, neef derhalve van David, broeder van Abisaï en Asahel.

 
 
 
 
Nahas
 
?
 
Isaï
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
?
 
Zeruja
 
David
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Joab
 
Abisaï
 
Asahel
 
 

Hoogstwaarschijnlijk had hij zich reeds tijdens Davids omzwervingen door zijn dapperheid en bekwaamheid in de strijd gunstig onderscheiden, daar deze hem in de oorlog tegen Isboseth aan het hoofd van het leger stelde. Hij beschaamde het vertrouwen van de koning niet, daar Abner geheel overwonnen werd en zelf ternauwernood aan zijn vervolgers ontsnapte. Had hij zich door deze beslissende zegepraal zeer verdienstelijk gemaakt, weldra maakte hij misbruik van zijn invloed bij de koning en het leger, door David de wet te stellen en Abner verraderlijk te vermoorden. Dit scheen hem het beste middel te zijn de gevreesde verhefing van deze veldheer in zijn plaats voorgoed onmogelijk te maken. Wel liet de vorst deze gruwel ongestraft, maar terecht vermoedt men toch, dat hij van nu af graag ontslagen wenste te zijn van de heerszuchtige en ruwe man, die hij omwille van het leger te veel moest ontzien.

Enigen tijd daarna scheen zich een gelegenheid aan te bieden, om hem als het ware ongezocht de veldheersstaf te ontnemen. Bij de belegering van Jeruzalem werd de hoge vaardigheid van opperbevelhebber díe krijgsman beloofd, die de muren van de bedreigde stad het eerst beklimmen zou. Maar het was Joab zelf, die dit heldenstuk ondernam en gelukkig volbracht. Als de koning dus al gewenst had hem te verwijderen, dan was zijn toeleg niet slechts geheel mislukt, maar bovendien had het tegendeel plaats van hetgeen hij zich voorgesteld had. Door zijn betoonde dapperheid toch won Joab te meer de gunst van het leger en het volk, en zag derhalve zijn invloed genoegzaam verzekerd.

In de verschillende oorlogen, door David gevoerd, was Joab voortdurend de schrandere veldheer, die ten goede raadde, de dappere krijgsman, die het leger tot heldendaden ontvonkte, de getrouwe dienaar, die zijn heer ook in de grootste nood niet verliet. Al deze deugden echter worden verduisterd door zijn bereidwilligheid, om tot de dood van de onschuldige Uria mee te werken, door zijn wreedheid, om in strijd met het koninklijk bevel de jongeman Absalom te doden, door zijn hooghartíg gedrag tegenover de diep bedroefde David, die hij met het verlies van zijn ondersteuning bedreigde, als hij niet terstond zijn tranen afwiste en een verheugd gelaat aan het leger toonde, door de schandelijke moord tenslotte, die hij aan Amasa beging, omdat deze hem als opperbevelbebber zou opvolgen. Dit alles is meer dan voldoende, om al het goede, door hem tot stand gebracht, volkomen uit te wissen.

Tot aan het einde van de regering van David bleef hij zijn hoge betrekking bekleden, maar vreesde terecht, dat hij haar licht verliezen zou, als Salomo de troon beklom. Vandaar zijn poging, om Adonia te verheffen. Zij mislukte en sleepte ook hem ten verderve. Met stervende lippen had David zijn zoon Salomo de vergelding aanbevolen van de mannen, die onder zijn bestuur hun welverdiende straf ontgaan waren. Tot hen behoorde vooral Joab. De nieuwe koning vatte terstond met kracht de teugels van het bewind op, en toen Adonia een nieuwe poging scheen te doen om de troon te beklimmen, werd aan hem en zijn medeplichtige Joab het doodvonnis voltrokken. Tevergeefs vatte de eenmaal zo grote veldheer uit zucht tot lijfsbehoud de hoornen van het altaar; Benaja viel op hem aan en doodde hem. Hij had zijn smadelijk uiteinde ten volle verdiend.

Bron

P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling. Haarlem: De erven F. Bohn, 1866. Tekst van het lemma 'Joab' is op 3 jan. 2017 verwerkt.