Johanan

Uit Christipedia

Johanan, ook geschreven Jochanan, is de naam van verscheidene in de Bijbel genoemde mannen.

Naam. De naam Jóhanan betekent "Jahweh heeft begunstigd"[1]. De eigennaam komt 24x voor in het Oude Testament. Het strongnummer is H3110.

Verwijzingen. De naam verwijst naar:

1. een der nakomelingen van Aäron uit Eleazar, derhalve een van de Kahathieten.

2. een der helden van David, uit het geslacht van Saul, en een andere gelijknamige krijger van David uit de Gadieten.

3. een der zonen van Meselemja de poortwachter.

4. een der veldheren van Josafat. Vermoedelijk is hij de vader van Ismaël, die de hogepriester Jojada in zijn zamenzwering tegen Athalia behulpzaam was;

5. de oudste zoon koning Josia van Juda. Daar wel zijn drie broeders, eerst Sallum, onder de naam van Joahaz, daarna Jojakim, tenslotte Zedekia hun vader Josia opgevolgd zijn, hij echter niet, schijnt het, dat hij of vroeger gestorven is, of voor de regering ongeschikt was;

6. de vader van een der Efraïmitische stamhoofden, die ten tijde van Pekah de Israëlieten overreedden om de gevangene Judeeërs naar hun vaderland terug te zenden.

7. een Judese legeroverste, de zoon van Kareah (ook geschreven Karéach). Nebukadnezar had hem na de wegvoering der Judeeërs in het ontvolkte land achtergelaten, en onder de macht van de landvoogd Gedalia gesteld. Te vergeefs trachtte Johanan het misdadig voornemen van Ismaël te verhinderen; Gedalja sloeg zijn welgemeende waarschuwingen in de wind. Na de moord aan de landvoogd gepleegd, belette hij de moordenaar althans de vruchten zijner schanddaad te plukken en verloste de gevangenen. Daarop trok hij uit vrees, dat de Chaldeeën hem voor hetgeen gebeurd was aansprakelijk stellen en straffln zouden, met de zijnen naar Egypte. Ofschoon Jeremia hem wilde gerust stellen, durfde hij niet blijven en voerde Jeremia en Baruch met zich.

8. een der nakomelingen van Zerubbabel.

9. drie Israëlieten, ten tijde van Ezra, te weten: een der teruggekeerde ballingen, van wien niets naders bericht wordt, een dergenen die vreemde vrouwen genomen hadden, en een priester te Jeruzalem;

10. de zoon van Tobia de Ammoniet. Deze Tobia was een der bitterste vijanden van Nehemia;

11. twee priesters, die na de ballingschap vermeld worden. Een hunner was een aanzienlijk priester, ten tijde van de hogepriester Jojakim, de ander was een tijdgenoot van Nehemia;

12. ook Jonathan geheten, een hogepriester, de zoon van Jojada, de vader van Jaddua, die zijn betrekking aanvaardde in het jaar 374 vóór Chr.[2] en slechts kort zijn bediening vervuld heeft.

Voetnoten

  1. Hebreeuws-Nederlands Lexicon; op basis van Strong-coderingen. Onderdeel van de Online Bible, een uitgave van Importantia. Het is gebaseerd op het Engelstalige Online Bible Hebrew-Englisch Lexicon van Larry Pierce.
  2. P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling. Haarlem: De erven F. Bohn, 1866.