Jozua (hogepriester)

Uit Christipedia
Versie door Kees Langeveld (overleg | bijdragen) op 15 apr 2016 om 11:12 (Nieuwe pagina aangemaakt met ''''Jozua''' of Jesúa (Ezr. 2:2), de zoon van Jozadak (of Josadak) was hogepriester bij de uit Babel teruggekeerde Joodse ballingen. Over de betekenis van de eige...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Jozua of Jesúa (Ezr. 2:2), de zoon van Jozadak (of Josadak) was hogepriester bij de uit Babel teruggekeerde Joodse ballingen.

Over de betekenis van de eigennaam en de naamgenoten van Jozua in de bijbel, zie Jozua (naam en verwijzingen).

Jozua was de zoon van Jozadak en de kleinzoon van de hogepriester Seraja, dien de Babylonische vorst Nebukadnezar te Riblath in Syrië had doen neerhouwen (2 Kon.25:18 vv; 1 Kron.6:14; Hagg.1:1). Hij was ook een bloedverwant van de Schriftgeleerde Ezra, die later dan Jozua in Juda terugkeerde na de ballingschap. 

Jozua was een tijdgenoot van de profeten Zacharia (Zach. 3:1) en Haggaï.

Hij was de eerste hogepriester na de terugkeer van de Joden uit de Babylonische ballingschap. Het gelukte hem spoedig te bewerken, dat het altaar herbouwd, het dagelijks offer ontstoken en het Loofhuttenfeest gevierd werd.

Maar in de herstelling van de tempel ondervond hij zovele en zulke krachtige hinderpalen, dat het werk gestaakt werd, toen de grondslagen gelegd waren.

Enige jaren later brak een betere tijd aan, en dit, gevoegd bij de roepstem van de profeten, deed de gezonken moed van Jozua herleven. Opnieuw ging men aan de arbeid, totdat het Godshuis voltooid was.

Het woord van God kwam tot hem door de profeet Haggaï, die het volk aanzette tot voortzetting van de tempelbouw.

Hag 1:1 In het tweede jaar van koning Darius, in de zesde maand, op de eerste dag dier maand, kwam het woord des HEREN door de dienst van de profeet Haggai tot Zerubbabel, de zoon van Sealtiel, de landvoogd van Juda, en tot Jozua, de zoon van Josadak, de hogepriester (SV)

In Zach. 3 wordt in een visioen van de profeet Zacharia de ongerechtigheid van Jozua van hem weggenomen (Zach. 3:4)[1]. Hij ontvangt een opdracht en beloften, o.a. de belofte van de komende Spruit (= Messias), Zach. 3:8. 

Hij schijnt zeer lang de hogepriesterlijke bediening vervuld te hebben; immers gedurende 51 jaren, van het jaar ca. 538 tot 483 vóór Chr. bekleedde hij haar, en werd door zijn zoon Jojakim opgevolgd.

Bron

P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling. Haarlem: De erven F. Bohn, 1866. Tekst van het lemma 'Josua', punt 4, is op 23 aug. 2014 verwerkt.

== Voetnoot == 

  1. Volgens P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling (Haarlem: De erven F. Bohn, 1866) kan wat van Jozua in Zach. 3: 3 opgetekend is, hem niet tot oneer gerekend worden, omdat hij daar als vertegenwoordiger van het volk optreedt.