Klaagliederen 4

Versie door Kees Langeveld (overleg | bijdragen) op 6 mei 2023 om 15:56 (Nieuwe pagina aangemaakt met '{{Bijbelhoofdstukcommentaar|Bijbelboektitel=Klaagliederen|Bijbelboekpagina=Klaagliederen |Bijbelboek=Klaagliederen|Aantalhoofdstukken=5|Aantalverzen=22}} == Samenvatting == 1-12 Jeremia beschrijft het treurig lot van het belegerd en gevallen Sion. 13-16 Haar ondergang is te wijten aan de zonden van profeten en priesters, die het bloed van rechtvaardigen vergoten hebben en nu gevlucht zijnde. 17-20 Opnieuw herdenkt hij, hoe hij en zijn volksgenoten werden verv...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Klaagliederen 4 is een hoofdstuk van Klaagliederen, een geschrift in de Bijbel, en telt 22 verzen.

Hoofdstukken van Klaagliederen samengevat en/of becommentarieerd: · 1 · 2 · 3 · 4 · 5
Verzen van Klaagliederen 4 becommentarieerd: · 3 · 5 · 6 · 9 · 10 · 14 · 15 · 16 · 17 · 20 · 21


Samenvatting

1-12 Jeremia beschrijft het treurig lot van het belegerd en gevallen Sion. 13-16 Haar ondergang is te wijten aan de zonden van profeten en priesters, die het bloed van rechtvaardigen vergoten hebben en nu gevlucht zijnde. 17-20 Opnieuw herdenkt hij, hoe hij en zijn volksgenoten werden vervolgd en achterhaald, zelfs hun koning gevangen werd. 21-22 Ten slotte kondigt hij Edom, dat zich over de ondergang van Sion verblijdt, de straf aan, terwijl de ongerechtigheid van Sion een einde zal hebben.

3

3 [Gimel]. Zelfs laten de jakhalzen de borsten neer, zij zogen hun welpen; [maar] de dochter van mijn volk is als een wrede geworden, gelijk de struisvogels in de woestijn. (CP[1])  

Zelfs laten de jakhalzen de borsten neer, zij zogen hun welpen. Deze wilde dieren zogen hun jongen en voorzien hen daarmee van het nodige voedsel. Dit in tegenstelling met de vrouwen in Jeruzalem, zie hierna.

Gelijk de struisvogels in de woestijn. Die hun nest verlaten en bijna niet naar hun jongen omzien.

5

<onlyinclude>Kla 4:5  [He]. Die lekkernijen aten, versmachten [nu] op de straten; die in karmozijn grootgebracht zijn, omhelzen de drek. </onlyinclude>(CP[1])  

De kinderen van rijken (vgl. vs. 7, dat spreekt van de vorsten of aanzienlijken van Jeruzalem) zijn nu in armoede en ellende.

6

6 [Vau]. En de ongerechtigheid der dochter mijns volks is groter dan de zonden van Sodom, dat als in een ogenblik omgekeerd werd, en geen handen hadden arbeid over haar. (SV)  

En geen handen hadden arbeid over haar. Geen mens sloeg de hand aan Sodom; God vernielde de stad. Jeruzalem echter is verwoest door de handen van de Chaldeeën.

9

9 [Teth]. De verslagenen van het zwaard zijn gelukkiger dan de verslagenen van de honger; want die kwijnen weg, [als] doorstoken zijnde, omdat er geen vruchten van de velden zijn. (CP[1])  

De verslagenen van het zwaard zijn gelukkiger dan de verslagenen van de honger. Omdat de eersten door een spoedige dood worden weggenomen, de laatsten langzaam en onder ontzaglijke kwellingen sterven.

10

10 [Jod]. De handen van de barmhartige vrouwen hebben hun kinderen gekookt; zij zijn haar tot voedsel geworden in de verbreking van de dochter van mijn volk. (CP[1]) 

Uit nood en wanhoop hebben de eens zo barmhartige vrouwen hun eigen kinderen gedood en gegeten; ze zijn tot kannibalisme vervallen.

14

14 [Nun]. Zij wankelden [als] blinden op de straten, zij waren met bloed besmet, zodat niemand hun kleren zou aanraken. (CP[1])  

Zij. De priesters vooral.

15

15 [Samech]. Zij riepen tot hen: Wijkt, [hier] [is] een onreine, wijkt, wijkt, roert niet aan! Zeker, zij zijn weggevlogen, ja, weggezworven; zij zeiden onder de heidenen: Zij zullen er niet langer wonen. (CP[1])  

Zij riepen tot hen. De mensen riepen tot de met bloed bezoedelde priesters.

Wijkt, een onreine. Alsof hij een melaatse was. Vergelijk de opdracht aan een melaatse:

Le 13:45  De kleren van de melaatse bij wie de ziekte is [vastgesteld], moeten ingescheurd worden, zijn hoofd[haar] moet hij los laten hangen, hij moet zijn baard en snor bedekken en hij moet roepen: Onrein, onrein! (HSV)

Zeker, zij zijn weggevlogen. De met bloedschulden beladen en aan hun kleren bezoedelde priesters zijn weggevlucht, om bij andere volken, om buiten het land een toevluchtsoord te zoeken.

Zij zeiden onder de heidenen. Heidenen zeiden.

Zij zullen er niet langer wonen. Niet lang onder de heidenvolken blijven. Zo vervolgde hen de vloek Gods, dien Hij hun door Mozes had aangekondigd (Deut. 28:65 vv.)

De 28:65  Daarbij zult u onder die volken niet tot rust komen en uw voetzool zal geen rustplaats hebben, want de HEERE zal u daar een bevend hart, kwijnende ogen en een treurende ziel geven. (HSV)

16

16 [Pe]. Des HEEREN aangezicht heeft ze verstrooid. Hij zal ze voortaan niet meer aanzien. Zij hebben het aangezicht van de priesters niet geëerd, zij hebben de ouden geen genade bewezen. (CP[1])  

Zij hebben. De heidenen waaronder de Judeeërs verstrooid waren.

De priesters. De uit Juda gevluchte priesters.

Zij hebben de ouden geen genade bewezen. Maar de oude Judeeërs gedood.

17

17 [Ain]. Nog bezweken ons onze ogen, [ziende] naar onze ijdele hulp; wij gaapten met ons gapen op een volk, [dat] niet kon verlossen. (SV)  

Een volk, [dat] niet kon verlossen. De zuiderbuur Egypte kon Israël niet verlossen van de Chaldeeën.

20

20 [Resch]. De adem van onze neuzen, de gezalfde van Jahweh, is gevangen in hun groeven; [van] welke wij zeiden: Wij zullen onder zijn schaduw leven onder de heidenen! (CP[1])  

De adem van onze neuzen. Hij die ons dierbaar en noodzakelijk was als onze ademtocht. Wat de adem is voor leven en bestaan van het lichaam, is de koning, de gezalfde van Jahweh, voor leven en bestaan van het volk.

De gezalfde van Jahweh. De koning van Israël, die door zalving met olie tot zijn regeerambt is gewijd.

Wij zullen onder zijn schaduw leven onder de heidenen! Deze verwachting zal vervuld worden onder de heerschappij van de Heer Jezus in het Vrederijk.

21

21 [Schin]. Wees vrolijk, en verblijd u, gij dochter Edoms, die in het land Uz woont! [doch] de beker zal ook tot u komen, gij zult dronken worden, en ontbloot worden. (SV)  

De beker. Van Gods toorn.

Bronnen

Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting): met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901). Enige tekst hiervan is onder wijziging verwerkt op 6 mei 2023.

Leidsche Vertaling (1914). Tekst van de samenvatting van Klaagl. 4 is onder wijziging verwerkt op 6 mei 2023.

Voetnoot

  1. 1,0 1,1 1,2 1,3 1,4 1,5 1,6 1,7 Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.