Levieten

Uit Christipedia

De Levieten zijn de afstammelingen Levi, de zoon van Jakob. Zij waren een gave van het volk Israël aan God, in de plaats van de eerstgeborenen, en omgekeerd een gave van God aan het volk. Zij hielpen bij de diensten in de tabernakel (Num. 3:1-13) en de tempel; zij dienden de priesters. Zij deden "de dienst van het werk van het huis van Jahweh" (1 Kron. 23:24).

Levieten dragen de ark door de Jordaan, Joz. 3:14v

De 'Levieten' wordt gegeven aan al de afstammelingen van Levi, met uitzondering van die van Aärons geslacht. Levi liet drie zoons na: Gerson (Gersom), Kahath en Merari. Zij werden de stamvaders van de drie geslachten van de Levieten: de Gersonieten, Kahathieten (of Kohathieten), en de Merarieten. Mozes en Aäron waren afstammelingen van Kahath. 

Toen Mozes van de berg afkwam en het gouden kalf zag, dat de mensen gemaakt hadden, vroeg hij:

Ex 32:26 … Wie den HEERE toebehoort, [kome] tot mij! Toen verzamelden zich tot hem al de zonen van Levi. Ex 32:27 En hij zeide tot hen: Alzo zegt de HEERE, de God van Israël: Een ieder doe zijn zwaard aan zijn heup; gaat door en keert weder, van poort tot poort in het leger, en een iegelijk dode zijn broeder, en elk zijn vriend, en elk zijn naaste! Ex 32:28 En de zonen van Levi deden naar het woord van Mozes; en er vielen van het volk, op dien dag, drie duizend man. Ex 32:29 Want Mozes had gezegd: Vult heden uw handen den HEERE; want elk zal zijn tegen zijn zoon, en tegen zijn broeder; en dit, opdat Hij heden een zegen over ulieden geve! (SV)

De Levieten werden gekozen door God als een lossing voor alle eerstgeborenen van Israël, die God voor Zichzelf opeiste. De Levieten werden dus geheel en al van Hem, en ze werden gegeven aan Aaron om te dienen in de dienst van de tabernakel, met uitzondering van het priesterschap, dat voorbehouden was aan Aäron en zijn zonen (Num. 3: 5-51). 

Telling. De Levieten mochten niet geteld worden in de door God bevolen volkstelling van alle strijdbare Israelitische mannen van 20 jaar en ouder (Num. 1:49). David liet hen tellen nadat hij Salomo tot koning had gemaakt (1 Kron. 23:2-5). Hun getal was naar zijn telling 38 duizend mannen van 30 jaren en ouder. Later moesten op Davids bevel, naar zijn laatste woorden, de Levietenmannen van 20 jaren en ouder geteld worden (1 Kron. 23:27).

Dienst. Gedurende de omzwerving in de woestijn moesten de Levieten de Tabernakel afbreken, vervoeren en weer opbouwen. Wanneer het kamp van Israël rustte, stond de stam van Levi rond de tabernakel. Wanneer het volk verder trok, moesten de Levieten de verschillende delen van de tabernakel en bijbehorende heilige voorwerpen dragen. 

Zij moesten de priesters behulpzaam zijn bij het slachten van de offerdieren, in het rein houden van het Heiligdom en zijn gereedschappen, en in alles wat hiermee verband hield. 

Dienstkleding. Hun kleding leek op die van de priesters, maar was eenvoudiger. 

Inwijding. Voordat de Levieten enige dienst aanvaardden werden ze grondig gereinigd en ingewijd. Ze werden met water der ontzondiging besprengd en over het gehele lichaam geschoren; zijn klederen werden gewassen, Num. 8. De kinderen van Israël legden hun handen op hen, en Aäron bood hun "de Heer aan als een offer van de kinderen van Israël" opdat zij de dienst van de Heer zouden verrichten. Na de handoplegging van de priester werd één var ten brandoffer, en één var ten zondoffer gebracht. Over hen werd verzoening gedaan, Num. 8: 5-26.

Diensttijd. - De Levieten werden geroepen “om de strijd te strijden in de dienst van de “Tent der Samenkomst”, aanvankelijk op hun 30ste, Num. 4 :23, daarna op hun 25ste, Num. 8 :24, en in de tijd van de koningen reeds op hun 20ste  jaar, 1 Kron. 23 :24. Volgens Num. 4: 3, enz., begonnen de Levieten hun tabernakeldienst op de leeftijd van dertig jaar, maar in Num. 8: 24-26 wordt de leeftijd van vijfentwintig genoemd. Het kan zijn dat zij de eerste vijf jaar op proef dienden en hun taken leerden. Toen Israël zich had gevestigd in Kanaän en de arbeid voor de tabernakel voorbij was, begonnen zij hun dienst op de leeftijd van twintig. Zij werkten tot ze vijftig jaar oud waren, 1 Kron. 23: 24-27. Op 50-jarige leeftijd mochten zij “van de strijd van deze dienst afgaan”, Num. 4 :23; 8 :25. 

Daarna hielden zij opzicht over de heilige zaken van de tabernakel en de tempel. Zij namen niet langer dienst, maar de wacht waar. 

Nu 8:26 Doch hij zal met zijn broederen dienen in de tent der samenkomst, om de wacht waar te nemen; maar den dienst zal hij niet bedienen. Alzo zult gij aan de Levieten doen in hun wachten. (SV)

De uit dienst getreden Levieten hebben in het waarnemen van de wacht vermoedelijk de aankomende Levitische dienaars in hun dienstwerk geadviseerd en terechtgewezen en over hen gewaakt, opdat alles ordelijk en eerlijk toe zou gaan (vgl. voor de Nieuwtestamentische dienst: 1 Kor.14:40).

Erfdeel, woonplaatsen. De Levieten hadden geen erfdeel in het land. Acht en veertig steden werden hun toegedeeld als woonplaatsen, de onderhorige plaatsen waren voor hun vee. Van de 48, aan de gehele stam toegewezen steden, kregen de Levieten er 35. Zes van deze Levietensteden moesten dienen als vrijsteden, toevluchtsoorden voor doodslagers die onopzettelijk hadden gedood, Num. 35: 1-8. De namen van de steden worden gegeven in Jozua 20: 7-9; 21: 1-42.

Inkomst, tienden. Om vrij te zijn voor de dienst van de Heer, werden hun tienden gegeven, Num. 18: 1-32. Zij ontvingen de tienden van veldvruchten en vee, en een schatting (heffing) van vijf sikkels van de mannelijke eerstgeborenen onder de mensen.

Nu 18:24 Want de tienden der kinderen Israëls, die zij den HEERE tot een hefoffer zullen offeren, heb Ik aan de Levieten tot een erfenis gegeven; daarom heb Ik tot hen gezegd: Zij zullen in het midden van de kinderen Israëls geen erfenis erven.(SV)

Van alles moesten ze echter weer een tiende afstaan aan de priester, Num. 18, Deut. 18 :1-8, voor diens levensonderhoud. De Levieten mochten de ontvangen tienden eten op elke plaats, zij waren niet aan het heiligdom of aan een reine plaats gebonden, zoals de priesters ten aanzien van het hun toekomend deel van de offeranden. 

Nu 18:31 En gij zult dat eten in alle plaatsen, gij en uw huis; want het is ulieden een loon voor uw dienst in de tent der samenkomst.(SV)

Tijd van David en later

Davidische priesterklassen. David kwam in zijn tijd tot de volgende telling en onderscheiding:

1Kr 23:3 Toen werden de Levieten geteld, van dertig jaar oud en daarboven; en hun aantal bedroeg, hoofd voor hoofd, achtendertigduizend man. 1Kr 23:4 Vierentwintigduizend van hen waren er om toezicht te houden op het werk in het huis van de HEERE, zesduizend beambten en rechters, 1Kr 23:5 vierduizend poortwachters en vierduizend lofzangers tot eer van de HEERE, met instrumenten die ik, David, gemaakt heb om te prijzen. (HSV)

De Levieten werden aangesteld over 'de dienst van het gezang’; de leiding van de zang was hun opgedragen; anderen werden deurwachters; sommigen waren zangers en anderen speelden op verschillende instrumenten bij de openbare godsdienst, 1 Kron. 6: 31; 1 Kron. 15: 16, 26. David verdeelde de 38.000 Levieten in zijn tijd (1 Kron. 23:3) in vier klassen, naar hun bestemde dienst:

  1. de priesterknechten
  2. de ambtlieden en rechters
  3. de deurwachters of poortiers
  4. de lofzangers

Deze klassen worden later in het boek der Kronieken besproken in deze volgorde:

  1. de priesterknechten
  2. de zangers of muzikanten
  3. de deurwachters
  4. de ambtlieden en rechters

Drie klassen van de Levieten (de priesterknechten, de zangers en de deurwachters) moesten bij het heiligdom zelf werkzaam zijn, maar de vierde klasse had uitwendige dienst. De ambten waren erfelijk in dezelfde families, ten minste bij de klassen die in het heiligdom dienden. 

Priesterknechten. De klasse van de priesterknechten, die men ook gewoon is kortaf met de naam van "Levieten" aan te duiden (Neh.12:47; 13:5), omvatte de Levieten in de engere zin van het woord. Zij leverde de priester de nodige helpers bij de werkzaamheden, die in 1 Kron. 23.28 zijn opgenoemd; zij bezorgde dus de reiniging van de tempel, het aanbrengen van de offervoorraad, de bereiding van het bakwerk, namelijk van de toonbroden, en werd, in overeenstemming met de 24 priesterklassen (1 Kron. 24) in 24 orden verdeeld, waarvan negen op Gerson, negen op Kahath en zes op Merari kwamen (1 Kron. 23:6v). Uit deze klasse werden waarschijnlijk ook de in 1 Kron. 26:20 vv. opgegeven bewaarders van de Schriften van het heiligdom benoemd; zij zelf had weer voor de geringste arbeid bij het heiligdom de Nethinim tot dienaars (1 Kron. 9:2).

Lofzangers.

1Kr 23:30 Vervolgens moesten zij elke morgen, en eveneens in de avond, gereedstaan om de HEERE te loven en te prijzen, (HSV)

De klasse van de zangers en muzikanten werd verdeeld in 24 koren (1 Kron. 25:1vv.), ieder met een overste en 11 meesters uit dezelfde familie aan het hoofd. Onder de koorleiders waren vier zonen van Asaf, uit het geslacht van Gerson, zes zonen van Jeduthun of Ethan uit Merari, veertien zonen van Heman, de Korahiet, uit Kahath. De dienst onder de 24 koren wisselde waarschijnlijk even zo af als onder de 24 priesterklassen.

Deurwachters. De dienst van de Levietenklasse der deurwachters werd als een militaire beschouwd, zodat men de ligging van het leger van de Heere in de woestijn ook bij de tempel aanschouwde. In 1 Kron. 26:1 vv. worden drie poortiers-families opgegeven; een Korachitische voor de oost- en noordzijde, Obed-Edom voor de zuid- en Hosea voor de westzijde; de eerste dus uit Kahath, de beide laatsten uit Merari (2 Kon.25:18; Jer.52:24. Deze drie families nu moesten bij de tempel dagelijks 24 opperpoortiers stellen waaronder de 4.000 Levieten van deze klasse zo verdeeld zullen geweest zijn, dat ieder over plus minus 167 man te bevelen had; dus wanneer deze laatsten met elke zeven weekdagen afwisselden, stonden door elkaar elke dag 24 man onder bevel van iedere opperpoortier.

Ambtlieden en rechters. Over de klasse van de ambtlieden en rechters wordt aangaande hun bestemming in 1 Kron. 26:29 vv. slechts kort en in hoofdzaak dit aangemerkt wordt, dat zij zowel voor zaken van God als van de koning werden gebruikt. Zij behoorde tot het geslacht van Kehath, en wel tot de zijtakken Jizhar en Hebron. 

Latere vermelding

In de dagen van Hizkia, nadat de tempel was gereinigd, hielpen de Levieten bij het aftrekken van de huid van de brandoffers, want "want de Levieten waren rechter van hart, om zich te heiligen, dan de priesteren” (2 Kron 29:34). Op het Pascha dat volgde hadden de Levieten de taak om de paschalammeren te doden voor de mensen die onrein waren, 2 Kron. 30: 17.

Na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap hielpen de Levieten om de wet uit te leggen aan het volk, Neh. 8: 7, 8.

In de Nieuwe Testament worden de Levieten zijn alleen genoemd in Lucas 10: 32; Johannes 1: 19; Handelingen 4: 36.

Toekomst

In het vrederijk van Christus zullen de Levieten, 'de dienaars van het Huis' (Eze. 45:5, Statenvertaling), een strook grond hebben van 25.000 x 10.000 el, noordelijk van de priesterstrook (zelfde omvang) en de stadstrook (25.000 x 5.000 el).

Eze 45:5 En [een deel] van vijfentwintigduizend lang en tienduizend breed zal bestemd zijn voor de Levieten, die dienstdoen [in] het huis. Het zal voor hen als bezit zijn, [bestemd voor] twintig kamers. (HSV)

Symbolische betekenis

De Levieten staan symbolisch voor gelovigen die verlost zijn, gereinigd, en gewijd aan de dienst van de Heer, en geen erfdeel op aarde hebben. Ze ondersteunen de priesters (in beginsel allen van Gods volk) in hun offerdienst. 

Bronnen

De eerste versie van dit artikel is gebaseerd op vertaalde tekst uit A New and Concise Bible Dictionary s.v. Levites. George Morris, 1899. 

C. Lindeboom, Bijbelgids, of Handleiding tot het verkrijgen van Bijbelkennis (Middelburg: Stichting de Gihonbron, 2009; bewerking door J. Pluimers van de uitgave uit 1929), blz. 177-178. Tekst hiervan is, onder toestemming, verwerkt op 23 april 2014.

Karl August Dächsel; F P L C van Lingen; H van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Num. 18:31, 1 Kron. 23:5. Tekst hiervan is verwerkt.