Melaatsheid
Melaatsheid is een ziekte of kwaal die vaak in de Bijbel genoemd wordt.
In de Griekse grondtaal van het Nieuwe Testament en in de oude Griekse vertaling van het Oude Testament (Septuagint) heet zij in het Grieks lepra. De term melaats in de Bijbel heeft een ruimere betekenis dan het hedendaagse begrip lepra. Het slaat ook op andere huidziekten. In het Oude Testament kunnen ook voorwerpen melaats zijn, wellicht omdat ze beschimmeld of op een andere wijze uitwendig waren aangetast.
Een melaatse was fysiek onrein en de mensen hielden zich van hem of haar op afstand. Melaatsheid is in de Bijbel een zinnebeeld van (uitbrekende) zonde.
Verspreiding en besmetting met de leprabacterie treedt op door ademhaling, hoesten en niezen. De verspreide bacteriën kunnen zo bij anderen binnendringen via neus en keel of via huidwondjes[1].
In Nederland worden naar schatting jaarlijks tussen de vijf en tien nieuwe gevallen vastgesteld (stand 2019). De besmetting is opgelopen in het buitenland. In 2018 woonde 75% procent van alle leprapatiënten op behandeling in India.[1]
Aan het volk Israël had God de wet van de melaatse gegeven (Lev. 14).
Le 13:45 De kleren van de melaatse bij wie de ziekte is [vastgesteld], moeten ingescheurd worden, zijn hoofd[haar] moet hij los laten hangen, hij moet zijn baard en snor bedekken en hij moet roepen: Onrein, onrein! (HSV)
De roep "Onrein, onrein!" was een waarschuwing voor de reinen, opdat dezen afstand zouden houden en zodoende niet besmet zouden worden. Toen tien melaatsen de Heiland ontmoetten, bleven zij op afstand staan.
Lu 17:12 En toen Hij in een dorp kwam, ontmoetten Hem tien melaatse mannen, die op een afstand bleven staan; (Telos)
Wanneer een melaatse genezen was, moest hij een reinigingsritueel ondergaan. Een deel van het ritueel is in de prent hieronder afgebeeld.
Koning Azaria (= Uzzia), sterk geworden, werd hoogmoedig en wilde een priesterdienst verrichten, waarom hij door God met melaatsheid werd gestraft.
2Kon 15:5 En de HEERE trof de koning, zodat hij melaats werd tot de dag van zijn dood. Hij woonde in een apart staand huis. Maar Jotham, de zoon van de koning, [had de leiding] over het huis en gaf leiding aan de bevolking van het land. (HSV)
Jezus en melaatsen
Toen de Heer zijn 'bergrede' had gehouden, genas hij een melaatse.
Mt 8:1 Toen Hij nu van de berg was afgedaald, volgden Hem vele menigten. Mt 8:2 En zie, een melaatse kwam naar Hem toe en huldigde Hem en zei: Heer, als U wilt, kunt U mij reinigen. Mt 8:3 En Hij strekte zijn hand uit, raakte hem aan en zei: Ik wil, word gereinigd! En terstond werd hij van zijn melaatsheid gereinigd. Mt 8:4 En Jezus zei tot hem: Let erop dat u niemand iets zegt; maar ga heen, toon u aan de priester en offer de gave die Mozes heeft geboden, hun tot een getuigenis. (Telos)
Merk op dat de Heer de melaatse aanraakte. Verspreiding en besmetting met de leprabacterie treedt op door ademhaling, hoesten en niezen. De verspreide bacteriën kunnen zo bij anderen binnendringen via neus en keel of via huidwondjes[1]. De Heiland had de macht om melaatsen te genezen. Na de genezing zond Hij zond de man heen tot de priesters, die - volgens de wet van Mozes - moesten beoordelen of de melaatse genezen was.
Een keer genas Hij zelfs tien melaatse mannen tegelijkertijd.
Lu 17:12 En toen Hij in een dorp kwam, ontmoetten Hem tien melaatse mannen, die op een afstand bleven staan; Lu 17:13 en zij verhieven hun stem en zeiden: Jezus, Meester, erbarm U over ons! Lu 17:14 En toen Hij hen zag, zei Hij tot hen: Gaat heen, toont u aan de priesters. En het gebeurde terwijl zij heengingen, dat zij werden gereinigd. Lu 17:15 Een van hen nu, toen hij zag dat hij gezond was geworden, keerde terug, terwijl hij met luider stem God verheerlijkte. Lu 17:16 En hij viel op zijn gezicht aan zijn voeten en dankte Hem; en deze was een Samaritaan. Lu 17:17 Jezus nu antwoordde en zei: Zijn niet de tien gereinigd? Waar zijn echter de negen? Lu 17:18 Zijn er niet gevonden die terugkeerden om God heerlijkheid te geven dan deze vreemdeling? (TELOS)
Zij werden genezen toen zij deden wat Hij zei: heengaan en zich aan de priesters vertonen. Eén kwam terug om eerst de Weldoener te bedanken.
In Bethanië woonde een Simon bijgenaamd 'de melaatse'. In zijn huis lag Jezus aan, samen met Lazarus. Daar werd de Heer gezalfd door Maria (Mark. 14:3; Joh. 12:2).
Meer informatie
- Artikel Lepra op Wikipedia.nl