Oreb en Zeëb
Oreb (d.i. raaf) en Zeëb (d.i. wolf) waren twee van de Midianitische vorsten, die, nadat zij door Gideon verslagen waren, met een gedeelte van het leger de wijk in een zuidelijke richting genomen hadden, maar in hun poging om de Jordaan over te gaan, door de Efraïmieten verhinderd werden. Zij verloren slag en leven. De plaatsen, waar zij getracht hadden zich te verdedigen, werden nog lange tijd naar hen genoemd.
Vier Midianitische koningen. Oreb, Zeëb, Zebah (of Zebach) en Tsalmuna (of Salmunna, Zalmuna) waren de vier koningen der Midianieten, die Gideon overwon.
Hun versiering. Ofschoon krijgshaftig en kloek (vgl. Richt. 8: 21) waren zij volgens Midianitische zeden ook op hun krijgstochten gekleed in purper en rijk getooid met gouden ringen, oorsierselen, halsketens en maantjes (Richt. 8: 21, 25, 26). Zij reden op kamelen, wier halzen insgelijks met ketens en daaraan hangende gouden halve maantjes versierd waren (Richt. 8: 21,. 25. 26).
Hun vlucht. Toen Gideon in een nachtelijke overrompeling het leger aan het oostelijke einde van de vlakte Jizreël op de vlucht dreef naar de richting van de Jordaan, kon slechts een gedeelte van de vluchtelingen en onder hen Zebah en Tsalmuna de nabijgelegen veren bereiken om naar het Oostjordaanse te ontkomen (Richt. 8: 4, 10), terwijl het andere gedeelte onder aanvoering van Oreb en Zeëb de verdere gelegen veren van de Jordaan trachtte te bereiken. Toen de vluchtelingen hier aankwamen, vonden zij echter deze veren door de Efraïmieten bezet.
Veldslagen en hun plaatsen. Het kwam tot twee grote veldslagen : een bij de rots Oreb, waarin de vorst Oreb, en de andere bij de wijnpers Zeëb, waarin de vorst Zeëb door de Efraïmieten gegrepen on gedood werd (Richt. 7: 25).
Ri 7:25 En zij vingen twee vorsten der Midianieten, Oreb en Zeëb, en doodden Oreb op de rotssteen Oreb, en Zeëb doodden zij in de perskuip van Zeëb, en vervolgden de Midianieten; en zij brachten de hoofden van Oreb en Zeëb tot Gideon, over de Jordaan. (CP[1])
Dat deze beide veldslagen over het lot van de Midianieten beslisten, blijkt uit het woord van Gideon tot de Efraïmieten (Richt. 8: 2v.), en uit Jes. 10: 26, waar de profeet de rots Oreb als het toneel van de nederlaag der Midianieten vermeldt.
Jes 10:26 Want de HEERE der heirscharen zal tegen hem [d.i. Assur] een gesel verwekken, gelijk de slachting van Midian was aan de rots van Oreb; en gelijk Zijn staf over de zee was, welke Hij verheffen zal, naar de wijze der Egyptenaren. (CP[1])
Deze rots Oreb en perskuip Zeëb, welke hun namen hebben van de daar gesneuvelde Midianitische koningen, moeten waarschijnlijk gezocht worden niet ver van de Jordaan, op de heuvels en bergen, welke het Jordaandal omgeven, en wel in elk geval op de westelijke oever, want daar het de Efraïmieten gelukte, de vijand de overtocht van de Jordaan te beletten, moeten de veldslagen in het Westjordaanse plaats gehad hebben, terwijl de Efraïmieten pas na de slag de Jordaan overtrokken om de Midianieten verder te vervolgen, en de hoofden van Oreb en Zeëb tot Gideon brachten (Richt. 7: 25.), die intussen de troepen van Zebah en Tsalmuna insgeljjks tot in het Oostjordaanse vervolgd had.
Dat de overtocht van Gideon over de Jordaan eerst in hoofdstuk 8 vers 4 bericht wordt, mag ons niet doen besluiten dat hij nog aan de westelijke oever was, toen de Efraïmieten „van over de Jordaan" tot hem kwamen, waarbij men dan zeer ten onrechte het toneel van beide veldslagen op de oostelijke oever zoekt, of aanneemt dat de Efraïmieten de vluchtende Midianieten in het Oostjordaanse vervolgd hebben en van hier naar de westelijke oever tot Gideon teruggekeerd zijn. De Hebreeuwse uitdrukking in Richt. 7:25 „over de Jordaan" betekent veeleer „naar de streek die aan gene zijde van de Jordaan is", en de latere vermelding van Gideons overtocht over de Jordaan in Richt. 8:4, welke reeds in 7: 25 verondersteld is, komt geheel overeen met de wijze van de Israëlitische geschiedschrijving en kan ons te minder bevreemden daar Richt. 7: 24 — 8:3 een episode uit het krjjgsleven van Gideon is.
Volgens een andere mening was de rots van Oreb waarschijnlijk de plaats die nu Orbo heet, in het Oostjordaanse, nabij Bethsan.[2]
Einde van Zebah en Tsalmuna. Na een vierde veldslag bij het niet ver oostelijk gelegen Karkor (zie Art.) warden ook Zebah en Tsalmuna door Gideon gevangen genomen, en slechts de schuchtere schroomvalligheid van zijn eerstgeborene Jether verschafte hem de voldoening van met eigen hand beide vorsten te doden en zo de wreker te zijn van zijn geslacht (Richt. 8: 10-21).
Israëls herinnering. Dat de roemrijke overwinning over de Midianieten nog lang in Israëls herinnering voortleefde, blijkt behalve uit de reeds genoemde plaats bij Jesaja 10: 26 uit Ps. 83: 12.
Ps 83:11 (83-12) Maak hen en hun prinsen als Oreb en als Zeeb, en al hun vorsten als Zebah en als Zalmuna; Ps 83:12 (83-13) Die zeiden: Laat ons de schone woningen Gods voor ons in erfelijke bezitting nemen. (SV)
Bronnen
P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling. Haarlem: De erven F. Bohn, 1866. Tekst van het lemma 'Oreb en Zeëb' is op 26 dec. 2016 verwerkt.
Ed. Rhiem, C.H. van Rhijn (red.), Bijbelsch woordenboek voor ontwikkelde lezers der Heilige Schriften (Utrecht: Kemink & Zoon, 1885-1886) s.v. Oreb. De tekst van dit lemma is op 26 dec. 2018 onder wijziging verwerkt.
Voetnoten
- ↑ 1,0 1,1 Hertaling van Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.
- ↑ Oreb and Zeeb, en.wikipedia.org. Geraadpleegd 26 dec. 2019.