Peninna
Pennina, ook geschreven Penina[1], was een van de twee vrouwen van Elkana. Zij was trots op de bij haar door hem verwekte kinderen en tergde Hanna, de tweede vrouw van Elkana, door hem bemind.
De eigennaam in het Hebreeuws is פננה, Peninnah. Betekenis: 'juweel'[2] of 'parel, koraal'[3]. Het Strongnummer is 06444. De naam komt 3x in de Bijbel voor, alleen in het boek Samuël. De naam in het Engels is Peninnah.
Zij woonde in de plaats Ramathaïm-Zofim in het bergland van Efraïm.
1Sa 1:1 Er was een man uit Ramathaïm-Zofim, uit het bergland van Efraïm, en zijn naam was Elkana, een zoon van Jeroham, de zoon van Elihu, de zoon van Tochu, de zoon van Zuf, een Efrathiet. 1Sa 1:2 En hij had twee vrouwen. De naam van de ene was Hanna en de naam van de andere Peninna. Nu had Peninna kinderen, maar Hanna had geen kinderen. (HSV)
Pennina had minstens twee zonen en twee dochters, dus minstens vier kinderen. Dat valt af te leiden uit dit vers:
1Sa 1:4 Wanneer de dag kwam dat Elkana een offer bracht, gaf hij delen van het vlees aan Peninna, zijn vrouw, en aan al haar zonen en haar dochters. (HSV)
Voetnoten
- ↑ Naardense Bijbelvertaling
- ↑ Hebreeuws-Nederlands Lexicon, onderdeel van de Online Bible, een uitgave van Importantia.
- ↑ S.J. van Ronkel, Woordenboek der eigennamen, naar hunne eerste spelling en oorspronkelijke uitspraak met eene korte beschrijving de personen, landen en plaatsen, in het Oude Testament voorkomende, en voor het grootste gedeelte ook etymologisch behandeld. (Groningen: M. Smit, 1835) s.v. Peninna. Van Ronkel was destijds hoofdonderwijzer aan een Joodse school en beëdigd vertaler.