Psalmen (boek)/Onderwerpen

Uit Christipedia

Onderwerpen uit het Bijbelboek Psalmen (boek) worden hier behandeld, in alfabetische volgorde.

Lijden van Christus

In de Psalmen vinden wij het lijden van Christus profetisch beschreven, onder twee verschillende aspecten: 1) Hij lijdt ten behoeve van zijn volk, 2) Hij lijdt samen met Zijn volk. 

Als Hij lijdt voor (ten behoeve van) zijn volk, ter wille van hun verzoening, dan is dat van de zijde van God. Het is lijden dat God over hem bracht (Ps. 22, “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?”). Daar is Hij onder de toorn van een slaande God. In dat lijden voor zijn volk staat Hij alleen. Niemand kan Hem daarin bijstaan. 

Als Hij lijdt met zijn volk, als Hij hun lijden deelt, dan gaat het om een lijden van de zijde van de mensen. De Psalmen beschrijven het lijden dat Hij – en in de toekomst het gelovige overblijfsel – ondervindt van de mensen om Hem heen. De mensen om Hem heen zijn de ongelovige volksgenoten en van de heidenen die God niet kenden.

Lijden voor Zijn volk 

Het lijden van Christus voor zijn volk heeft twee aspecten: ten opzicht van God en ten opzichte van de mensen. Ten opzichte van God: Christus’ lijden was tot verheerlijking van God. En tot bevrediging van de rechtvaardige eisen van de Heilige God (zie in het bijzonder Ps. 40; in het Oude Testament is het brandoffer een zinnebeeld van dit aspect van Christus’ lijden). 

Ten opzichte van de mensen: om hun zonden te vergeven en hun zondige toestand in het oordeel weg te doen. Dit aspect vinden wij in het bijzonder in Psalm 22 (de zonde als de boze natuur van de mens) en in Psalm 69 (waar het gaat om de zondige daden en de schuld van de mens). 

Lijden met zijn volk 

Het lijden van de Heer Jezus MET zijn volk, van de zijde van de mensen, heeft eveneens twee aspecten:

  1. het lijden van Christus met zijn volk, met betrekking tot God
  2. het lijden van Christus met zijn volk, met betrekking tot de mensen

Wat het lijden van Christus met zijn volk, met betrekking tot God, betreft: God heeft met dat lijden een bedoeling: Hij wil het volk door lijden louteren en hun harten tot Zichzelf neigen, opdat zij hem volkomen toegewijd zullen zijn en met hun hele hart zullen uitzien naar de komst van de Christus. 

Wat het lijden van Christus met zijn volk, met betrekking tot de mensen, betreft: Zijn lijden strekt tot getuigenis voor het volk, het is een lijden om der gerechtigheid wil. Dit lijden laat zien wie God is en wat de rechtvaardige eisen van de heilige God zijn, opdat de wereld gaat ontdekken wie God is en daardoor zal worden aangesproken. Hij, de heilige en toegewijde knecht van God, de Rechtvaardige, leed als hij zag op de gevolgen van de zonde op deze aarde, als hij zag op de dood en het verderf dat hier heerst, op de haat en de vijandschap in de harten van de mensen. Van dit aspect van het lijden spreekt het spijsoffer. Dit aspect vinden wij in het bijzonder in Ps. 16. 

Lijden van het overblijfsel

De Psalmen gaan ook over het lijden van trouwe Israëlieten. De trouwe Israëlieten van de toekomst worden een overblijfsel van Israel genoemd. Zij lijden doordat zij zien wat Jezus voor hen heeft gedaan. Zij zijn in hun geweten geraakt, ze beseffen hun schuld ten opzichte van God en zien in dat ze het oordeel van God verdiend hebben. Hierdoor lijden zij. In hun nood roepen zij tot God. 

Er is ook een troost: ze mogen pleiten op het Kruiswerk van Christus. Volgens Willem J. Ouweneel krijgen ze de heilszekerheid pas als de Messias is teruggekomen[1]

Zij lijden ook van de zijde der mensen, als rechtvaardigen te midden van een goddeloos volk en de omringende heidenen. Ze lijden niet als schuldigen, maar pleiten juist op hun onschuld en smeken God om hen recht te doen. 

Hun troost is dat er eenmaal op aarde een mens was die hun is voorgegaan in het lijden. Vooral in zijn laatste dagen heeft Christus kwaad ondervonden van het goddeloze volk en van de heidenen (Pilatus, de Romeinse soldaten). Hij heeft geleden opdat Hij met het overblijfsel zou kunnen meevoelen.  

Hallel (= lofzang)

De psalmen 113 - 118 maken het zogenaamde „Hallel" (= lofzang) uit. Ze werden gezongen op de Joodse feesten: Pasen, Wekenfeest, Loofhutten, Nieuwemaan en Tempelwijding (chanoekafeest). Op Pasen werden de psalmen 113 en 114 aangeheven vóór de paasmaaltijd, de andere daarna, nadat de vierde beker was ingeschonken (vergelijk Matth. 26: 30; Marc. 14: 26).

Mr 14:24 En Hij zei tot hen: Dit is mijn bloed, dat van het nieuwe verbond, dat voor velen vergoten wordt. Mr 14:25 Voorwaar, Ik zeg u, dat Ik geenszins meer zal drinken van de vrucht van de wijnstok tot op die dag wanneer Ik die nieuw zal drinken in het koninkrijk van God. Mr 14:26 En nadat zij de lofzang hadden gezongen, gingen zij naar buiten naar de Olijfberg. (TELOS)

Grote Hallel. Werden andere psalmen, als Psalmen 120 -136, er aan toegevoegd, dan heette het „het grote Hallel". Deze "grote lofzang" werd gezongen bij vreugdevolle gelegenheden en ook door hen die bij de viering van Pasen nog een vijfde beker wijn dronken.

Voetnoot

  1. Willem J. Ouweneel, Christus in het boek der Psalmen: lezing over Ps. 1-2. Jaar en plaats onbekend.