Schenkel
Schenkel is bij de mens het onderbeen tussen knie en voet en bij dieren dit gedeelte van de achterpoten (met het vlees eraan)[1].
Schenkel (Hebr. kara; Du. Schenkel of Hesse; Eng. leg) is een mannelijk woord. Het meervoud is schenkels, of (verouderd) schenkelen. In het Middelnederlands kan het woord op het bovenbeen, het onderbeen, of het gehele been betrekking hebben. Onderschenkel is ook onderbeen.
Ex 12:9 Gij zult daarvan niet rauw eten, ook geenszins in water gezoden; maar aan het vuur gebraden, zijn hoofd met zijn schenkelen en met zijn ingewand. (SV)
Ex 12:9 Rauw of gaar gekookt in water zult gij het niet eten; slechts op het vuur gebraden met kop, schenkels en ingewanden. (NBG51)
Andere moderne Bijbelvertalingen hebben hier 'poten' in plaats van 'schenkels'
Ex 12:9 Het dier mag niet halfgaar of gekookt worden gegeten, maar uitsluitend geroosterd, en in zijn geheel: met kop, poten en ingewanden. (NBV 2004)
Ex 12:9 U mag daarvan niets rauw eten, en zeker niet in water gekookt, maar [alleen] op vuur gebraden, [met] zijn kop, met zijn poten en zijn ingewanden. (HSV)
De richter Simson sloeg een bende Filistijnen aan de schenkel en de heup.
Ri 15:8 En hij sloeg hen, den schenkel en de heup, [met] een groten slag; en hij ging af, en woonde op de hoogte van de rots Etam. (SV)
De bruid in het Hooglied zegt van de bruidegom:
Hoo 5:15 Zijn schenkelen zijn als marmeren pilaren, gegrond op voeten van het dichtste goud; Zijn gestalte is als de Libanon, uitverkoren als de cederen. (SV)
Vergelijk in de Herziene Statenvertaling, die 'benen' heeft:
Hoo 5:15 Zijn benen zijn als witmarmeren pilaren, gegrondvest op voetstukken van zuiver goud. Zijn gedaante is als de Libanon, uitgelezen als de ceders. (HSV)
Bronnen
Van Dale's Online woordenboek (2012) s.v. Schenkel.
Schenkel, Etymologiebank.nl
Meer informatie
Schenkel, Etymologiebank.nl