Sjeool (Hebreeuws)

Uit Christipedia

Sjeool, in het Nederlands ook geschreven als sheool, is een Hebreeuws woord dat verwijst naar de onzichtbare plaats van de doden. De sjeool is overal in het Oude Testament de plaats waar de doden heengaan, de verblijfplaats van de zielen der gestorvenen.

Woord

Het Hebreeuwse woord is שׁאול of שׁאל, sjeool, en betekent dodenrijk, onderwereld, of graf. Het betekent oorspronkelijk 'diepte, afgrond' of iets dergelijks[1]. De betekenis 'graf' is omstreden (zie verderop).

Het woord komt 65x in het Oude Testament voor. Het strongnummer is H7585. De Statenvertaling vertaalt 33x door 'graf' en 32x door 'hel'. De NBG51-vertaling heeft 64x 'dodenrijk' en 1x (Hoogl. 8:6) 'het rijk van de doden'. De King James vertaling vertaalt 31x door 'grave' (graf), 31x door 'hell' (hel) en 3x door 'pit' (put).

Hades. Ps. 16:10 (“Want U zult mijn ziel in de sjeool niet verlaten, U laat niet toe dat Uw Heilige ontbinding ziet.”) wordt in het Nieuwe Testament aangehaald, waarbij 'sjeool' vertaald wordt door het Griekse woord 'hades'.

De oude Griekse vertalers van het Oude Testament (LXX) hebben overal het woord 'sjeool' weergegeven door 'hades'. Hiermee ligt voor de hand, dat zij althans in hoofdzaak, aan dit woord dezelfde betekenis hechtten als de Grieken aan het woord 'hades'. m.a.w. de betekenis van 'onderwereld' of een (algemeen) 'dodenrijk' voor de zielen, zowel van goeden als van bozen.

Verblijfplaats der doden

De sjeool is overal in het Oude Testament de plaats waar de doden heengaan, de verblijfplaats van de zielen der gestorvenen. De sjeool is voor alle mensen bestemd.
Ps 89:48  Welke mens leeft er, die de dood niet zien zal, die zijn ziel zal redden uit de macht van het dodenrijk? sela (SV)
Niet alleen Joab en Simei (1 Kon. 2:6-7) maar ook Jacob en Jozef (Gen. 37:35); niet alleen de trotse Koning van Babel (Jes. 14 : 9-10), maar ook de vrome Hizkia (Jes. 37: 35) dalen af naar de sjeool. Bidt Job zelfs niet, als het leven hem te bang wordt:
Job 14:13  Och, verstopte U mij maar in het graf, verborg U mij maar totdat Uw toorn zich afkeert; stelde U maar een grens voor mij vast en dacht U maar aan mij! (HSV)
De sjeool is het huis, waar allen heengaan na de dood, goddelozen en rechtvaardigen, zondaren en vromen, Israël en de heidenen.[2]

Korach en zijn medegenoten en hun gezinnen daalden af in de sjeool (Num. 16:33).

Jona zei:
Uit de buik van de sjeool riep ik (Jona 2:2)
De goddelozen keren om naar de sjeool (Ps 9:17).
Want U zult mijn ziel in de sjeool niet verlaten, U laat niet toe dat Uw Heilige ontbinding ziet. (Ps 16:10).
Laat hen levend in de sjeool neerdalen, want kwaad heerst in hun woning (Ps 55:15).
Haar huis is een weg naar de sjeool (Spr. 7:27).
De sjeool was in opschudding toen de koning van Babel daarin kwam.
Jes 14:9  De hel (Hebr. sjeool) van onderen was beroerd om uwentwil, om [u] tegemoet te gaan, als gij kwaamt; zij wekt om uwentwil de doden op, al de bokken der aarde; zij doet al de koningen der heidenen van hun tronen opstaan. Jes 14:10  Die altegader zullen antwoorden, en tot u zeggen: Gij zijt ook krank geworden, gelijk wij, gij zijt ons gelijk geworden. Jes 14:11  Uw hovaardij is in de hel (Hebr. sjeool) nedergestort, [met] het geklank uwer luiten; de maden zullen onder u gestrooid worden, en de wormen zullen u bedekken. (SV)

Sjeool en land der levenden

De sjeool wordt als de plaats der doden onderscheiden van 'het land der levenden'.
Jes 38:9  Dit is het schrift van Hizkia, koning van Juda, toen hij ziek geweest en van zijn ziekte genezen was.  Jes 38:10  Ik zeide: Vanwege de afsnijding mijner dagen, zal ik tot de poorten des grafs (sjeool) heengaan, ik word beroofd van het overige mijner jaren. Jes 38:11  Ik zeide: Ik zal den HEERE niet meer zien, den HEERE, in het land der levenden; ik zal de mensen niet meer aanschouwen met de inwoners der wereld. (SV)

Sjeool en graf

Sjeool kan, volgens sommigen[3], de betekenis hebben van 'graf'.
Genesis 42:38  Maar hij zei: Mijn zoon zal niet met jullie meetrekken, want zijn broer is dood en alleen hij is overgebleven. Als hem een ongeluk overkomt op de weg die jullie zullen gaan, dan zullen jullie mijn grijze haar met verdriet in het graf [sjeool] laten neerdalen. (HSV)
Ps 6:5  (6-6) Want in den dood is Uwer geen gedachtenis; wie zal U loven in het graf [sjeool]? (SV)
Wanneer er in de Heilige Schrift sprake sprake is van de Sjeool, er heel vaak ook van het lichaam en van het graf sprake. Maar daaruit volgt niet, dat de Schrift het woord Sjeool ook als verblijfplaats van het lichaam gebruikt. Volgens Jes. 14:11 bijvoorbeeld is weliswaar de trots van Babels koning in de Sjeool (dodenrijk) neergeworpen, maar het vers zegt niet dat er gewormte en maden in de Sjeool zijn.
Jesaja 14:11  uw trots is in het dodenrijk neergeworpen, de klank uwer harpen; het gewormte ligt onder u gespreid en maden zijn uw bedekking. (NBG51)
In Ezechiël is sprake van helden die in de Sjeool zijn neergedaald met hun wapenrusting.
Ezechiël 32:27  Maar zij liggen niet met de helden, die onder de onbesnedenen gevallen zijn; die ter helle [sjeool] zijn nedergedaald met hun krijgswapenen, en welker zwaarden men gelegd heeft onder hun hoofden; welker ongerechtigheid nochtans op hun beenderen is, omdat der helden schrik in het land der levenden geweest is. (SV)
Sommige vertalingen hebben hier 'graf'. Dan kan men het neerdalen met hun wapenrusting letterlijk opvatten. Verstaat men echter 'dodenrijk' en niet 'graf', dan moet men het neerdalen met de krijgswapens figuurlijk verstaan.

Sommigen maken dan ook een onderscheid tussen het dodenrijk en het graf. Het Hebreeuws heeft een eigen woord voor graf. Bovendien is er nooit sprake van 'sjeool' in het meervoud, of van het kopen van een sjeool of graven van een sjeool, om daar het lijk in te brengen. Er is één dodenrijk en meerdere graven, waar de lichamen rusten[4][5].

Jakob verwachtte na zijn sterven bij zijn zoon in de sjeool te zijn, niet in hetzelfde graf als zijn zoon.
Ge 37:35  Al zijn zonen en al zijn dochters deden hun best hem te troosten, maar hij weigerde zich te laten troosten, en zeide: Neen, rouw dragend zal ik tot mijn zoon in het dodenrijk (sjeool) neerdalen. En zijn vader beweende hem. (NBG51)
Ook Job dacht blijkbaar aan één plaats, niet aan een concreet graf.
Job 14:13  Och, of Gij mij in het dodenrijk (sjeool) wildet versteken, mij verbergen, totdat uw toorn geweken was; dat Gij mij een tijd steldet en dan weer aan mij dacht. (NBG51)
Job 17:13  Wanneer ik het dodenrijk (sjeool) verwacht als mijn tehuis, in de duisternis mijn leger spreid, (NBG51)
De sjeool was in opschudding toen de koning van Babel daarin kwam.
Jes 14:9  De hel (Hebr. sjeool) van onderen was beroerd om uwentwil, om [u] tegemoet te gaan, als gij kwaamt; zij wekt om uwentwil de doden op, al de bokken der aarde; zij doet al de koningen der heidenen van hun tronen opstaan. Jes 14:10  Die altegader zullen antwoorden, en tot u zeggen: Gij zijt ook krank geworden, gelijk wij, gij zijt ons gelijk geworden. Jes 14:11  Uw hovaardij is in de hel (Hebr. sjeool) nedergestort, [met] het geklank uwer luiten; de maden zullen onder u gestrooid worden, en de wormen zullen u bedekken. (SV)

Hier is de sjeool niet het graf, want de lijken kunnen niet opstaan en spreken, maar de verblijfplaats der afgestorven zielen, die Babels koning na zijn dood in de sjeool begroeten, omdat hij, de machtige heerser op aarde, geworden is als een van hen[2].

Het onderscheid tussen graf en sjeool komt een beetje naar voren in Ez. 32:24.
Eze 32:24  Daar is Elam met haar ganse menigte rondom haar graf; zij zijn allen verslagen, de gevallenen door het zwaard, die onbesneden zijn nedergedaald tot de onderste plaatsen der aarde, die hun schrik hadden gegeven in het land der levenden; nu dragen zij hun schande met degenen, die in den kuil zijn nedergedaald. (SV)

Naar de Sjeool gaan

Daar nu de Sjeool onderscheiden wordt van het graf, ligt de gevolgtrekking voor de hand, dat de uitdrukking „naar de Sjeool gaan” niet ziet op het lichaam, maar op de geest, de ziel, en daar van de andere kant de Sjeool herhaaldelijk als een plaats wordt aangeduid, ligt eveneens voor de hand, dat de uitdrukking „naar de sjeool gaan of dalen”, plaatselijk te verstaan is.

Plaats van de sjeool

De sjeool wordt herhaaldelijk als een plaats voorgesteld. Waar is die plaats? De sjeool wordt aangeduid als een plaats die lager ligt dan het aardoppervlak. Vandaar de uitdrukking 'neerdalen' in de sjeool (1 Sam. 2:6; Job 21:13).
Job 11:8  Zij zijn hoog als de hemel; wat kunt gij doen? dieper dan het dodenrijk (sjeool); wat kunt gij weten? (NBG51)
Ps 139:8  Zo ik opvoer ten hemel, Gij zijt daar; of bedde ik mij in de sjeool, zie, Gij zijt daar. (SV)[6]
1Sa 2:6  De HERE doodt en doet herleven, Hij doet naar het dodenrijk (sjeool) neerdalen en daaruit opkomen. (NBG51)
Am 9:2  Al groeven zij tot in de sjeool, zo zal Mijn hand ze van daar halen, en al klommen zij in den hemel, zo zal Ik ze van daar doen nederdalen. (SV)[6]
De opstandigen Korach, Datan en Abiram daalden levend in de sjeool.
Nu 16:30  Maar, indien de HERE iets nieuws zal scheppen, zodat de grond zijn mond zal opensperren en hen verzwelgen met alles wat hun toebehoort, zodat zij levend in het dodenrijk (sjeool) zullen dalen, dan zult gij weten, dat deze mannen de HERE gesmaad hebben. Nu 16:33  Zo daalden zij, met al de hunnen, levend in het dodenrijk (sjeool) en de aarde overdekte hen, zodat zij uit het midden der gemeente omkwamen. (NBG51)
Ps 55:15  De dood overvalle hen, laten zij levend in het dodenrijk (sjeool) neerdalen; want boosheid is in hun woning, in hun binnenste. (NBG51)
In het dodenrijk zijn 'diepten' (Deut. 32:22; Job. 17:16).
De 32:22  Want een vuur is in mijn toorn ontstoken, het brandt tot in de diepten van het dodenrijk (sjeool); het verteert de aarde met wat zij opbrengt en verzengt de grondvesten der bergen. (NBG51)
Spr 9:18  Maar hij weet niet, dat aldaar doden zijn; haar genoden zijn in de diepten van de sjeool. (SV)[6]
Ps 86:13  want uw goedertierenheid is groot jegens mij, Gij toch hebt mijn ziel gered uit het zeer diepe dodenrijk (sjeool). (NBG51)

Mogelijk 'in het hart van de aarde' (Matth 12:40)[4], in de 'lagere delen van de aarde' (Ef. 4:10).

De profeet Jona was beland in de buik van een zeemonster. Het was voor hem de buik van sjeool.
Jon 2:2  En hij zeide: Ik riep uit mijn benauwdheid tot den HEERE, en Hij antwoordde mij; uit den buik van de sjeool schreide ik, en Gij hoordet mijn stem. (SV)[6]
De Heer Jezus vergelijkt die tijdelijk plek van Jona met 'het hart van de aarde', waar Hij tijdelijk zou verblijven.
Mt 12:40  Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van het zeemonster was, zo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart van de aarde zijn. (Telos)
Het hart van de aarde is niet een plaats vlak onder de oppervlakte, gelijk een graf, maar een plaats in het binnenste van de aarde, diep onder het aardoppervlak. De Heiland is na zijn sterven 'neergedaald naar de lagere delen van de aarde':
Efe 4:9  Dit nu: Hij is opgevaren, wat is het anders dan dat Hij ook is neergedaald naar de lagere delen van de aarde? Efe 4:10  Hij die is neergedaald, is ook Degene die is opgevaren boven alle hemelen, opdat Hij alles zou vervullen. (Telos)
Van de heersers der volken, o.a. de farao van Egypte, wordt gezegd:
Eze 31:14  Opdat zich geen waterrijke bomen verheffen over hun stam, en hun top niet opsteken boven het midden der dichte takken, en geen bomen, die water drinken, op zichzelven staan vanwege hun hoogte; want zij zijn allen overgegeven ter dood, tot het onderste der aarde, in het midden der mensenkinderen, tot degenen, die in den kuil nederdalen. (SV)
Eze 31:18  Wien zijt gij alzo gelijk in heerlijkheid en grootheid, onder de bomen van Eden? Ja, gij zult nedergevoerd worden met de bomen van Eden, tot het onderste der aarde; in het midden der onbesnedenen zult gij liggen, met de verslagenen door het zwaard. Dat is Farao, en zijn ganse menigte, spreekt de Heere HEERE. (SV)
Eze 32:18  Mensenkind! weeklaag over de menigte van Egypte, en doe ze nederdalen, (haar en de dochteren der prachtige heidenen) in de onderste plaatsen der aarde, bij degenen, die in den kuil zijn nedergedaald. (SV)
Eze 32:24  Daar is Elam met haar ganse menigte rondom haar graf; zij zijn allen verslagen, de gevallenen door het zwaard, die onbesneden zijn nedergedaald tot de onderste plaatsen der aarde, die hun schrik hadden gegeven in het land der levenden; nu dragen zij hun schande met degenen, die in den kuil zijn nedergedaald. (SV)

Sjeool en hemel

In de schriften van het Oude Verbond wordt van de zielen der rechtvaardigen nooit gezegd wordt, dat zij naar de hemel gingen. Van het geluk van de hemel wordt met geen woord gerept. De zielen van de rechtvaardigen zowel als van die der bozen dalen af naar de Sjeool.

Sjeool en hel

Door de Statenvertaling en de King James vertaling is 'sjeool' vaak vertaald door 'hel'. De Statenvertaling vertaalt 'sjeool' door 'hel' of 'graf'. De King James vertaalt door 'hell', 'grave' en drie maal door 'pit'. 'Hel' had vroeger in het Nederlands een ruimere betekenis dan tegenwoordig en werd ook gebezigd voor de plaats de doden. De Nieuwe Vertaling van 1951 vertaalt sjeool door 'dodenrijk', waar de Statenvertaling door 'hel' vertaald. 'Dodenrijk' is een betere vertaling, omdat 'hel' in onze tijd beperkt is tot de plaats van de verdoemden.

Banden, macht van de sjeool

2Sa 22:6  banden van het dodenrijk (sjeool) hadden mij omgeven, valstrikken van de dood lagen op mijn weg. (NBG51)
Ps 18:5  banden van het dodenrijk (sjeool) hadden mij omgeven, valstrikken van de dood lagen op mijn weg. (NBG51)
Job 24:19  Droogte en hitte roven het sneeuwwater weg, zo het dodenrijk (sjeool) hen die zondigen. (NBG51)
Ps 116:3  Banden van de dood hadden mij omvangen, angsten van het dodenrijk (sjeool) hadden mij aangegrepen, ik ondervond benauwdheid en smart. (NBG51)
Hoo 8:6  Zet mij als een zegel op Uw hart, als een zegel op Uw arm; want de liefde is sterk als de dood; de ijver is hard als het graf (sjeool); haar kolen zijn vurige kolen, vlammen des HEEREN. (SV) Ps 89:48  Welke mens leeft er, die de dood niet zien zal, die zijn ziel zal redden uit de macht van het dodenrijk (Hebr. sjeool)? sela
Niemand is in staat zichzelf uit het dodenrijk te redden. Behalve de Heer Jezus, want Hij had de macht zijn leven af te leggen en het weer te nemen:
Joh 10:18  Niemand neemt het van Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af; Ik heb macht het af te leggen en heb macht het weer te nemen. Dit gebod heb Ik van mijn Vader ontvangen. (Telos)
Ps 49:15  Maar God zal mijn leven verlossen uit de macht van het dodenrijk (sjeool), want Hij zal mij opnemen. sela (NBG51)
Hos 13:14  Doch Ik zal hen van het geweld van de sjeool verlossen, Ik zal ze vrijmaken van den dood: o dood! waar zijn uw pestilentiën? sjeool! waar is uw verderf? Berouw zal van Mijn ogen verborgen zijn, (SV)[6]

God en de sjeool

Voor God is de sjeool geen verborgen plaats, het dodenrijk ligt voor Hem open.
Job 26:6  Het dodenrijk (sjeool) ligt voor Hem open, het verderf heeft geen bedekking. (NBG51)
Spr 15:11  De sjeool en het verderf zijn voor den HEERE; hoeveel te meer de harten van des mensen kinderen? (SV)[6]
God kan in de sjeool doen neerdalen
Eze 31:16  Van het geluid zijns vals deed Ik de heidenen beven, als Ik hem ter helle (sjeool) deed nederdalen, met degenen, die in den kuil nederdalen; en alle bomen van Eden, de keur en het beste van Libanon, alle bomen, die water drinken, troostten zich in het onderste der aarde. (SV)

Sjeool en bewustzijn

In de sjeool lijkt geen bewustzijn te zijn.
Ps 6:5  (6-6) Want in den dood is Uwer geen gedachtenis; wie zal U loven in het graf (sjeool)? (SV)
Pre 9:10  Alles, wat uw hand vindt om te doen, doe dat met uw macht; want er is geen werk, noch verzinning, noch wetenschap, noch wijsheid in het graf (sjeool), daar gij heengaat. (SV)
Jes 38:18  Want het graf (sjeool) zal U niet loven, de dood zal U niet prijzen; die in den kuil nederdalen, zullen op Uw waarheid niet hopen. (SV)
En er lijkt ook wel bewustzijn te zijn:
Eze 32:21  De machtigste der helden zullen hem, met zijn helpers, toespreken, uit het midden van de sjeool[6]; zij zijn nedergedaald, de onbesnedenen liggen er, verslagen van het zwaard; (SV)
We kunnen deze schijnbare tegenstrijdigheid oplossen door aan te nemen dat 'sjeool' ook behalve 'dodenrijk' ook 'graf' kan betekenen. De Herziene Statenvertaling uit 2004 heeft dan ook:
Pre 9:10  Alles wat uw hand vindt om te doen, doe dat naar uw vermogen, want er is geen werk, geen overleg, geen kennis of wijsheid in het graf, waar u naartoe gaat. (HSV)
De vertaling uit 1951 heeft 'dodenrijk'. In het graf is de stilte, de rust, de bewusteloosheid, zoals ook van de overleden Lazarus, de broer van Martha en Maria, door Jezus werd gezegd dat hij 'sliep', terwijl hij in het rotsgraf lag.

Anderen grijpen die tekst uit Prediker 9:10 aan als argument dat de doden helemaal geen bewustzijn hebben, de leer van de zieleslaap. Maar uit andere plaatsen moeten we toch besluiten dat de overledenen in het hiernamaals bewustzijn hebben. In zekere zin, als ze in het graf liggen, liggen ze daar 'bewusteloos', in een 'slapende houding', zonder hersenactiviteit, ze kunnen hier op aarde niets meer uitrichten. Daarom 'al wat uw hand vindt om naar uw vermogen te doen' (Pred. 9:10), dus nu, terwijl u nog op aarde leeft, doe dat, want in het graf lig je nietsdoend, zonder kennis enz. Vandaar dat ook wij spreken van iemands 'laatste rustplaats' als we het over het graf hebben waarin iemand wordt neergelegd.

Sjeool en Jezus

Ps 16:8  Ik stel den HEERE geduriglijk voor mij, omdat Hij aan mijn rechterhand is, zal ik niet wankelen. Ps 16:9  Daarom is mijn hart verblijd, en mijn eer verheugt zich; ook zal mijn vlees zeker wonen. Ps 16:10  Want Gij zult mijn ziel in de sjeool niet verlaten; Gij zult niet toelaten, dat Uw Heilige de verderving zie. Ps 16:11  Gij zult mij het pad des levens bekend maken; verzadiging der vreugde is bij Uw aangezicht; liefelijkheden zijn in Uw rechterhand, eeuwiglijk. (SV[7])
Deze woorden van David worden door Petrus op Jezus toegepast:
Hnd 2:25  Want David zegt van Hem: ‘Ik zag de Heer altijd voor mij, want Hij is aan mijn rechterhand, opdat ik niet wankel. Hnd 2:26  Daarom heeft mijn hart zich verblijd en mijn tong zich verheugd, ja, ook mijn vlees zal rusten in hoop, Hnd 2:27  want U zult mijn ziel niet aan de hades overlaten en uw Heilige geen ontbinding te zien geven. Hnd 2:28  U hebt mij de wegen van het leven bekend gemaakt; U zult mij met blijdschap vervullen bij uw aangezicht’. Hnd 2:29  Mannen broeders, het is geoorloofd met vrijmoedigheid tot u te spreken over de aartsvader David, dat hij en gestorven en begraven is, en zijn graf is onder ons tot op deze dag. Hnd 2:30  Daar hij dan een profeet was en wist, dat God hem met een eed had gezworen een uit de vrucht van zijn lendenen op zijn troon te doen zitten, Hnd 2:31  heeft hij vooruitgezien en gesproken over de opstanding van de Christus, dat Hij niet aan de hades is overgelaten en zijn vlees geen ontbinding heeft gezien. Hnd 2:32  Deze Jezus heeft God opgewekt, waarvan wij allen getuigen zijn. (Telos)
Het lijkt er dus op dat de Heiland in de sjeool is geweest. Sommigen echter verstaan het anders: de Heiland is niet aan de sjeool prijsgegeven, d.w.z. niet in de sjeool gekomen.

Sjeool en de gelovigen

Over de plaats van de overledenen gelovigen met betrekking tot de sjeool bestaan verschillende opvattingen:

1. De gelovigen zijn in de sjeool (hades), en wel in het afdeling Paradijs, ook genoemd de Schoot van Abraham.

2. In de tijden van het Oude Testament kwamen alle gestorven zielen in de sjeool. Ook de Heer Jezus kwam tijdelijk in de sjeool (hades). Tot dan was de sjeool gescheiden in tenminste twee afdeling: een plaats van pijn en een plaats van geluk (Paradijs). De ontslapen nieuwtestamentische gelovigen echter, de heiligen die na de dood en opstanding van Christus zijn gestorven, komen niet in de sjeool, maar in de hemel. Het tegenwoordige Paradijs is niet meer in de sjeool, want toen de Heer Jezus ten hemel voer, naar de Vader, nam hij de heiligen uit het Paradijs mee, Hij nam 'de gevangenschap gevangen' (Ef. 4:8:10). Dat het paradijs nu 'boven' is, blijkt uit de woorden van Paulus: That Paradise was moved to heaven is confirmed to us by the Apostle Paul who speaks of a man who was “caught up into Paradise” where he “heard unspeakable words” (2 Cor. 12:3,4).[4]
2Co 12:3  En ik weet van zo’n mens (of het was in het lichaam of zonder het lichaam, weet ik niet, God weet het) 2Co 12:4  dat hij werd opgenomen in het paradijs en onuitsprekelijke woorden hoorde, die het een mens niet geoorloofd is te spreken. (Telos)

Sjeool en opstanding

Job 7:9  Gelijk een wolk verdwijnt en wegdrijft, zo stijgt wie in het dodenrijk (sjeool) nederdaalt, niet weer op. (NBG651)
Dat is onze menselijke ondervinding. Maar door de Heer Jezus is later leven en onvergankelijkheid aan het licht gebracht. Hij is de eersteling uit de doden. David was de dood nabij (vgl. Ps. 88:3), maar God bevrijdde hem, genas hem en deed hem 'opkomen uit het dodenrijk'.
Ps 30:1 Een psalm. Een lied voor de tempelwijding. Van David. (30-2) Ik zal U verhogen, HERE, want Gij hebt mij opgetrokken, en mijn vijanden geen vreugde over mij gegeven. Ps 30:2  HERE, mijn God, tot U riep ik om hulp, en Gij hebt mij genezen. Ps 30:3  HERE, Gij deedt mij opkomen uit het dodenrijk (sjeool), Gij hebt mij leven gegeven, zodat ik niet in de groeve nederdaalde. (NBG51)
Ps 49:15  Maar God zal mijn leven verlossen uit de macht van het dodenrijk (sjeool), want Hij zal mij opnemen. sela (NBG51)

Sjeool en heidense voorstellingen

Het beeld dat het Oude Testament van de sjeool geeft is geheel anders dan dat van de heidense volken. Al het fabelachtige, dat de heidens voorstelling aankleeft, van een driekoppige helhond, van een schipper die zielen overvaart, van een dorsten der schimmen naar bloed enz., wordt juist in het Oude Testament en bij Israël niet gevonden.[8]

Bronnen

A New and Concise Bible Dictionary (George Morris, 1899) s.v. Hell. Hieruit is vertaalde tekst opgenomen op 23 mei 2012.

Th. F. Bensdorp, Apologetica. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel. Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922. Blz. 203. Enige tekst hiervan is onder wijziging verwerkt op 22 sept. 2023 en 21 maart 2024.

Voetnoten

  1. Th. F. Bensdorp, Apologetica. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel. Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922. Blz. 309.
  2. 2,0 2,1 De Heraut, 30 jan. 1910. De Heraut was een gereformeerd kerkblad. Enige tekst hieruit is onder wijziging verwerkt. De tekst is aangehaald in Th. F. Bensdorp, Apologetica. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel (Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922), blz. 303.
  3. Vertalers van de Statenvertaling, vertalers van de King James vertaling.
  4. 4,0 4,1 4,2 W. Edward Bedore, Hell, Sheol, Hades, Paradise, and the Grave, BereanBibelSociety.org, zonder datum.
  5. De Heraut, 23 jan. 1910. De Heraut was een gereformeerd kerkblad.
  6. 6,0 6,1 6,2 6,3 6,4 6,5 6,6 De Statenvertaling heeft 'hel' voor 'sjeool'.
  7. De Statenvertaling heeft 'hel' voor 'sjeool'.
  8. De Heraut, 30 jan. 1910. De Heraut was een gereformeerd kerkblad. Enige tekst hieruit is onder wijziging verwerkt. De tekst is aangehaald in Th. F. Bensdorp, Apologetica. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel (Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922), blz. 302.