Naar inhoud springen

Lossen: verschil tussen versies

261 bytes verwijderd ,  5 jaar geleden
k
geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 15:
Uit verarming verkocht '''erfgoed''' (erfbezitting) kon gelost worden (Lev. 25:24v.).
 
'''Losser''' (Hebr. ''Goël'') heet de naaste bloedverwant, die het grondbezit in plaats van zijn bloedvriend weer inlost. In Israël moest lossing van het land worden toegestaan.
'''Losser''' (Hebr. ''Goël'') heet de naaste bloedverwant, die het grondbezit in plaats van zijn bloedvriend weer inlost. In Israël moest lossing van het land worden toegestaan.<blockquote>''Le 25:23 Verder mag het land niet voor altijd verkocht worden, want het land behoort Mij toe. U bent immers vreemdelingen en bijwoners bij Mij.''</blockquote><blockquote>''Le 25:24 In heel het land dat u bezit, moet u de loskoping van het land toestaan.''</blockquote><blockquote>''Le 25:25 Wanneer uw broeder in armoede raakt en [een deel] van zijn bezit moet verkopen, dan moet zijn losser komen die nauw aan hem verwant is, en vrijkopen wat zijn broeder heeft verkocht.''</blockquote><blockquote>(HSV)</blockquote>Wanneer een broeder verarmd was en iets van zijn bezitting verkocht had verkocht, dan moet zijn naaste bloedverwant komen, voor hem opkomen, en zal, naar berekening van de tijd die tot het jaar van de vrijlating nog rest (Lev. 25:27, het verkochte van zijn broeder lossen. Volgens Karl August Dächsel rust op de losser de ''plicht'' van de lossing (Lev. 25:48 vv.). Volgens de Joodse commentator Rashi daarentegen strekt het vers niet tot verplichting voor de bloedverwant om te lossen, maar geeft het slechts te kennen dat hij kán, dat hij het ''récht'' heeft te lossen, zodat teruggaaf niet geweigerd kan worden.
 
<blockquote>''Le 25:23 Verder mag het land niet voor altijd verkocht worden, want het land behoort Mij toe. U bent immers vreemdelingen en bijwoners bij Mij.
Kon de verarmde, nadat hij zijn land had verkocht, niet genoeg vermogen opbouwen om zijn verkochte erfgoed los te kopen en was er ook geen losser, dan kwam het erfgoed aan hem terug in het jubeljaar. <blockquote>''Le 25:28 Maar als hij over onvoldoende middelen beschikt om hem te vergoeden, dan blijft het verkochte in handen van de koper ervan, tot het jubeljaar toe. Maar in het jubeljaar komt het vrij en keert hij terug naar zijn bezit.''</blockquote><blockquote>(HSV)</blockquote>Voor verkochte '''huizen in een ommuurde stad''' gold een bijzondere regeling van lossing:<blockquote>''Le 25:29 En wanneer iemand een woonhuis verkoopt [in] een ommuurde stad, dan geldt het recht op loskoping ervan tot het jaar [na] de verkoop ervan voorbij is. [Al die] dagen geldt zijn recht op loskoping.'' </blockquote><blockquote>''Le 25:30 Maar als het niet ingelost wordt voordat het volledige jaar voor hem voorbij is, dan behoort het huis dat in de ommuurde stad staat, voor altijd hem toe die het gekocht heeft, [al] zijn generaties door. Het mag [ook] in het jubeljaar niet vrijkomen.''</blockquote><blockquote>(HSV)</blockquote>Voor verkochte '''huizen in niet-ommuurde dorpen''' geldt de volgende regeling van lossing:<blockquote>''Le 25:31 De huizen [in] de dorpen die niet ommuurd zijn, moeten echter tot het akkerland gerekend worden. Hiervoor geldt het recht op loskoping, en in het jubeljaar komt het vrij.''</blockquote><blockquote>(HSV)</blockquote>Wat voor de huizen in de steden geldt, geldt niet voor die in de dorpen. Deze laatste categorie huizen wordt als onafscheidelijk gedacht van het grondbezit. De Israëlieten mogen die niet voor altijd vervreemden, maar deze moeten in het jubeljaar weer vrij worden.
Le 25:24 In heel het land dat u bezit, moet u de loskoping van het land toestaan. Le 25:25 Wanneer uw broeder in armoede raakt en [een deel] van zijn bezit moet verkopen, dan moet zijn losser komen die nauw aan hem verwant is, en vrijkopen wat zijn broeder heeft verkocht.'' (HSV)</blockquote>
 
'''Losser''' (Hebr. ''Goël'') heet de naaste bloedverwant, die het grondbezit in plaats van zijn bloedvriend weer inlost. In Israël moest lossing van het land worden toegestaan.<blockquote>''Le 25:23 Verder mag het land niet voor altijd verkocht worden, want het land behoort Mij toe. U bent immers vreemdelingen en bijwoners bij Mij.''</blockquote><blockquote>''Le 25:24 In heel het land dat u bezit, moet u de loskoping van het land toestaan.''</blockquote><blockquote>''Le 25:25 Wanneer uw broeder in armoede raakt en [een deel] van zijn bezit moet verkopen, dan moet zijn losser komen die nauw aan hem verwant is, en vrijkopen wat zijn broeder heeft verkocht.''</blockquote><blockquote>(HSV)</blockquote>Wanneer een broeder verarmd was en iets van zijn bezitting verkocht had verkocht, dan moet zijn naaste bloedverwant komen, voor hem opkomen, en zal, naar berekening van de tijd die tot het jaar van de vrijlating nog rest (Lev. 25:27, het verkochte van zijn broeder lossen. Volgens Karl August Dächsel rust op de losser de ''plicht'' van de lossing (Lev. 25:48 vv.). Volgens de Joodse commentator Rashi daarentegen strekt het vers niet tot verplichting voor de bloedverwant om te lossen, maar geeft het slechts te kennen dat hij kán, dat hij het ''récht'' heeft te lossen, zodat teruggaaf niet geweigerd kan worden.
De '''Levieten''', die als stam geen geen eigen grondgebied bezitten, maar die wel steden en daar omliggende weiden hebben, zij hebben 'een eeuwige lossing' (Statenvertaling): de loskoop geldt voor hun huizen. <blockquote>''Le 25:32 Wat de steden van de Levieten betreft, de huizen die zij in [die] steden in bezit hebben, [daarvoor] geldt voor de Levieten een eeuwig recht op loskoping.''</blockquote><blockquote> ''Le 25:33 Als [iemand] van de Levieten het vrijkoopt, dan moet het huis dat verkocht is in de stad waar zijn bezit is, in het jubeljaar vrijkomen, want de huizen van de steden van de Levieten gelden als hun bezit in het midden van de Israëlieten.''</blockquote><blockquote>''Le 25:34 De weidegrond die bij hun steden hoort, mag niet verkocht worden, want die is voor hen een eeuwig bezit.''</blockquote><blockquote>(HSV)</blockquote>Door de mogelijkheid van lossing en door het jubeljaar is de verkoop van grondbezit en huizen in feite tijdelijke '''verpachting''' of '''verpanding'''.
 
Kon de verarmde, nadat hij zijn land had verkocht, niet genoeg vermogen opbouwen om zijn verkochte erfgoed los te kopen en was er ook geen losser, dan kwam het erfgoed aan hem terug in het jubeljaar.
Tegen een bepaalde prijs kon men zich ook van zijn '''gelofte''' ontslaan (Lev. 27). Iemand die door een gelofte aan Jahweh was gewijd (toewijdingsgelofte), kon tegen betaling van zilveren sikkels worden gelost en wel volgens de onderstaande tarievenlijst (Lev. 27). Het losgeld kwam ten bate van het heiligdom.
 
<blockquote>''Le 25:28 Maar als hij over onvoldoende middelen beschikt om hem te vergoeden, dan blijft het verkochte in handen van de koper ervan, tot het jubeljaar toe. Maar in het jubeljaar komt het vrij en keert hij terug naar zijn bezit. ''(HSV)</blockquote>
 
Voor verkochte '''huizen in een ommuurde stad''' gold een bijzondere regeling van lossing:
 
<blockquote>''Le 25:29 En wanneer iemand een woonhuis verkoopt [in] een ommuurde stad, dan geldt het recht op loskoping ervan tot het jaar [na] de verkoop ervan voorbij is. [Al die] dagen geldt zijn recht op loskoping. Le 25:30 Maar als het niet ingelost wordt voordat het volledige jaar voor hem voorbij is, dan behoort het huis dat in de ommuurde stad staat, voor altijd hem toe die het gekocht heeft, [al] zijn generaties door. Het mag [ook] in het jubeljaar niet vrijkomen.'' (HSV)</blockquote>
 
Voor verkochte '''huizen in niet-ommuurde dorpen''' geldt de volgende regeling van lossing:
 
<blockquote>''Le 25:31 De huizen [in] de dorpen die niet ommuurd zijn, moeten echter tot het akkerland gerekend worden. Hiervoor geldt het recht op loskoping, en in het jubeljaar komt het vrij.'' (HSV)</blockquote>
 
Wat voor de huizen in de steden geldt, geldt niet voor die in de dorpen. Deze laatste categorie huizen wordt als onafscheidelijk gedacht van het grondbezit. De Israëlieten mogen die niet voor altijd vervreemden, maar deze moeten in het jubeljaar weer vrij worden.
 
De '''Levieten''', die als stam geen geen eigen grondgebied bezitten, maar die wel steden en daar omliggende weiden hebben, zij hebben 'een eeuwige lossing' (Statenvertaling): de loskoop geldt voor hun huizen.
 
De '''Levieten''', die als stam geen geen eigen grondgebied bezitten, maar die wel steden en daar omliggende weiden hebben, zij hebben 'een eeuwige lossing' (Statenvertaling): de loskoop geldt voor hun huizen. <blockquote>''Le 25:32 Wat de steden van de Levieten betreft, de huizen die zij in [die] steden in bezit hebben, [daarvoor] geldt voor de Levieten een eeuwig recht op loskoping.''</blockquote><blockquote> '' Le 25:33 Als [iemand] van de Levieten het vrijkoopt, dan moet het huis dat verkocht is in de stad waar zijn bezit is, in het jubeljaar vrijkomen, want de huizen van de steden van de Levieten gelden als hun bezit in het midden van de Israëlieten.''</blockquote><blockquote>'' Le 25:34 De weidegrond die bij hun steden hoort, mag niet verkocht worden, want die is voor hen een eeuwig bezit.''</blockquote><blockquote> (HSV)</blockquote>Door de mogelijkheid van lossing en door het jubeljaar is de verkoop van grondbezit en huizen in feite tijdelijke '''verpachting''' of '''verpanding'''.
 
Door de mogelijkheid van lossing en door het jubeljaar is de verkoop van grondbezit en huizen in feite tijdelijke '''verpachting''' of '''verpanding'''.
 
Tegen een bepaalde prijs kon men zich ook van zijn '''gelofte''' ontslaan (Lev. 27). Iemand die door een gelofte aan Jahweh was gewijd (toewijdingsgelofte), kon tegen betaling van zilveren sikkels worden gelost en wel volgens de onderstaande tarievenlijst (Lev. 27). Het losgeld kwam ten bate van het heiligdom.
 
{| class="wikitable"
Regel 50 ⟶ 70:
|10 sikkels
|}
 
Wat als degeen die de gelofte had gedaan te arm is om het normale tarief te betalen? Ook bij deze tariefbepaling komt Gods barmhartigheid jegens de arme naar voren: <blockquote>''Le 27:8 Maar als hij te arm is om de door u bepaalde waarde [te betalen], dan moet men hem vóór de priester plaatsen, zodat de priester zijn waarde kan bepalen. Overeenkomstig wat voor hem die de gelofte afgelegd heeft, wél binnen handbereik is, moet de priester zijn waarde bepalen.''</blockquote><blockquote> ''(HSV)''</blockquote>Verder wordt in het Oude Testament gewag gemaakt van het lossen van '''bloedschuld''', van '''dienstknechten''', die zich uit armoede verkocht hadden. Het '''verbannene''' echter kon niet gelost, maar moest gedood worden.
Wat als degeen die de gelofte had gedaan te arm is om het normale tarief te betalen? Ook bij deze tariefbepaling komt Gods barmhartigheid jegens de arme naar voren:
 
Wat als degeen die de gelofte had gedaan te arm is om het normale tarief te betalen? Ook bij deze tariefbepaling komt Gods barmhartigheid jegens de arme naar voren: <blockquote>''Le 27:8 Maar als hij te arm is om de door u bepaalde waarde [te betalen], dan moet men hem vóór de priester plaatsen, zodat de priester zijn waarde kan bepalen. Overeenkomstig wat voor hem die de gelofte afgelegd heeft, wél binnen handbereik is, moet de priester zijn waarde bepalen.''</blockquote><blockquote> ''(HSV)''</blockquote>Verder wordt in het Oude Testament gewag gemaakt van het lossen van '''bloedschuld''', van '''dienstknechten''', die zich uit armoede verkocht hadden. Het '''verbannene''' echter kon niet gelost, maar moest gedood worden.
 
Verder wordt in het Oude Testament gewag gemaakt van het lossen van '''bloedschuld''', van '''dienstknechten''', die zich uit armoede verkocht hadden. Het '''verbannene''' echter kon niet gelost, maar moest gedood worden.
 
De gehele wereld bezit geen losprijs voor de '''ziel''' van de mens, die aan dood en hel ten prooi is. Opdat zij niet eeuwig verloren zou gaan, moest God een losgeld vinden en geven, gelijk Hij het in Christus Jezus gegeven heeft (Matth. 20 : 28; Rom. 3: 24; Hebr. 9: 12).
Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.