Naar inhoud springen

Vervolging van christenen: verschil tussen versies

2.183 bytes toegevoegd ,  5 jaar geleden
k
Regel 89:
Keizer Severus verbood door het edikt van 202 onder zware straffen, christen te worden. De vervolging woedde het ergst in Afrika, nadat de gelovigen Eusebius en Tertullianus daar hun geschriften hadden opgesteld. Een grote menigte christenen werd naar Alexandrië, in Egypte, gebracht, waar zij om de naam van Christus op velerlei wijzen gedood werden. Te Carthago stierven o.a. [[Perpetua van Carthago|Perpetua en Felicitas]] (203) de marteldood. Tot de voornaamste martelaren van die tijd behoren Leonidas (te Alexandrië), de vader van kerkleraar [[Origenes]], en Irenaeüs, opziener. Mogelijk is ook [[Albanus van Engeland]] in deze periode onthoofd.
 
De vier volgende keizers waren de christenen gunstig gezind. Alexander Severus plaatste zelfs naast Abraham en Orpheus de beeltenis van Christus. Ook liet hij Bijbelspreuken op de paleiswanden aanbrengen. En het terrein, dat herbergiers de christenen betwistten, wees hij dezen toe met de woorden: „Het is beter, dat de Godheid op welke wijze ook daar vereerd wordt, dan dat die grond geschonken wordt aan herbergiers”.<ref name=":2">Aangehaald in H.M.H. Bartels, ''Geschiedenis der Katholieke Kerk''. Venloo: G. Mosmans senior, 1926.</ref>
 
==== Zesde Vervolging ====
Regel 99:
 
==== Zevende vervolging ====
De zevende vervolging van de christenen begon in 249. Het was een zeer grote en wrede vervolging, en wel onder de regering van keizer Decius, die regeerde van 249-251. Decius vervolgde uit ''politiek'', van 249 - 250. Hij wilde de oude Romeinse wereldmacht herstellen op de grondslag van de oude Romeinse godsdienst. In zijn oog was het christendom de gevaarlijkste vijand van de Romeinse staat. Door algemene wetten wilde hij het christendom uitroeien. „Liever - zei hij - een mede-keizer in Rome, dan een paus.”<ref>Cyprianus, Ep. 52. Aangehaald door H.M.H. Bartels, ''Geschiedenis der Katholieke Kerk'' (Venloo: G. Mosmans senior, 1926) blz. 42. </ref>
De zevende vervolging van de christenen ontstond omtrent het jaar van onze Heer en Zaligmaker 250. Het was een zeer grote en wrede vervolging, en wel onder de regering van keizer Decius, die regeerde van 249-251. Sommigen dachten dat hij de vervolging beval uit haat jegens keizer Filippus, die de christelijke godsdienst had aangenomen. Maar Cyprianus, die in die tijd leefde, schrijft de aanleiding tot deze vervolging aan de christenen zelf toe. ''"Men moet (zegt hij) het inzien en belijden, dat de grimmige en vernielende benauwdheid, die onze kudde voor het merendeel verwoest heeft en nog zonder ophouden verwoest, om onze zonden ons is overkomen, omdat wij de weg des Heeren niet bewandelen, en de hemelse geboden ons tot onze zaligheid gegeven, niet bewaren. Onze Heere heeft de wil Zijns Vaders volbracht, en wij volbrengen de wil van onze Heere niet. Ieder onzer benaarstigt zich om geld en goederen te vergaderen, de hovaardij na te jagen; men maakt zich schuldig aan afgunst en tweedracht, verzaakt de eenvoudigheid en verloochent de boze wereld alleen niet woorden en niet met daden, behaagt zichzelf en mishaagt allen. Wij worden aldus geslagen, gelijk wij verdienen; want welke plagen, welke slagen verdienen wij niet?"'' etc.
 
Het christendom moest dus vernietigd, alle christenen tot offeren aan de afgoden gedwongen worden. Door openbare, langdurige martelingen trachtte men de christenen tot afval te brengen. Men wilde geen martelaren meer maken, maar apostaten (afvalligen). Daarin slaagde men niet zelden.
 
De zevende vervolging van de christenen ontstond omtrent het jaar van onze Heer en Zaligmaker 250. Het was een zeer grote en wrede vervolging, en wel onder de regering van keizer Decius, die regeerde van 249-251. Sommigen dachten dat hij de vervolging beval uit haat jegens keizer Filippus, die de christelijke godsdienst had aangenomen. Maar Cyprianus, die in die tijd leefde, schrijft de aanleiding tot deze vervolging aan de christenen zelf toe. ''"Men moet (zegt hij) het inzien en belijden, dat de grimmige en vernielende benauwdheid, die onze kudde voor het merendeel verwoest heeft en nog zonder ophouden verwoest, om onze zonden ons is overkomen, omdat wij de weg des Heeren niet bewandelen, en de hemelse geboden ons tot onze zaligheid gegeven, niet bewaren. Onze Heere heeft de wil Zijns Vaders volbracht, en wij volbrengen de wil van onze Heere niet. Ieder onzer benaarstigt zich om geld en goederen te vergaderen, de hovaardij na te jagen; men maakt zich schuldig aan afgunst en tweedracht, verzaakt de eenvoudigheid en verloochent de boze wereld alleen niet woorden en niet met daden, behaagt zichzelf en mishaagt allen. Wij worden aldus geslagen, gelijk wij verdienen; want welke plagen, welke slagen verdienen wij niet?"'' etc.
 
En elders schrijft hij: ''"Indien men de oorzaak van de jammer en het ongeluk kent, zal men gemakkelijk een geneesmiddel vinden voor de wond. De Heere heeft Zijn huisgezin willen beproeven; en, aangezien de langdurige vrede, de lering en tucht, die ons van de hemel gegeven waren, bedorven had, zo heeft de hemelse straf het onmachtige, ja bijna had ik gezegd het slapende geloof, wederopgewekt. En, daar wij door onze zonden nog meer verdienden te lijden, heeft nochtans de allerbarmhartigste Heere zo genadig met ons gehandeld, dat al wat er is geschied, veeleer een bezoeking scheen dan een vervolging. Ieder benaarstigde zich, om zijn bezittingen te vermeerderen, en men vergat wat de gelovigen of de Christenen in de tijd der Apostelen. gedaan hebben, of altijd behoorden te doen; men wendde, integendeel, alle naarstigheid aan, om als door een onverzadigbare brand van gierigheid de rijkdommen op te hopen en te vermeerderen. Onder de priesters vond men geen behoorlijken ijver om God te dienen; onder de dienaars geen oprecht geloof, in de werken geen barmhartigheid, in de zeden geen tucht."'' Tot dusverre Cyprianus.
 
In deze bloedige vervolging werden vele Christenen, uit de aanzienlijken en uit de lage stand, in vele landen en steden van het gehele keizerrijk onder ongehoorde pijnigingen ter dood gebracht. Van de martelaren kunnen genoemd worden: [[Alexander van Jeruzalem|Alexander]], opziener van de gemeente te Jeruzalem; [[Babylas van Antiochië|Babylas]], opziener van de gemeente te Antiochië. Alexandrië was als het ware de schouwplaats van alle tirannie. Daar werd onder anderen omgebracht de bejaarde man [[Metranus van Alexandrië|Metranus]], de vrouw [[Coïntha van Alexandrië|Coïntha]], de bejaarde maagd Apollonia, en Serapion.
 
Onmenselijk was de marteling van de Godgewijde maagd Agatha, een aanzienlijke vrouw van het eiland Sicilië. Nadat zij lang gefolterd, met fakkels geschroeid, gruwelijk verminkt, boven gloeiende kolen geblakerd en op potscherven gewenteld was, stierf zij eindelijk (ca. 250) in de kerker met de woorden: „Heer, die mij van de jeugd af bewaard, de liefde tot de wereld van mij weggenomen en mij over alle folteringen hebt doen zegevieren, neem mij op in uw eeuwige woning.”<ref name=":2" />
 
Ook de geleerde [[Origenes]] werd te Tyrus gruwelijk gepijnigd, zodat hij enige jaren later, ca. 254, aan de gevolgen van de doorstane mishandelingen bezweek.
 
Na een jaar schorste de keizer de uitvoering van zijn edikt. Nu volgde een periode van rust tot 257, toen Valerianus I, Romeins keizer van 253 tot 260, een minder bloedige, doch meer doordachte vervolging inzette. De tovenaar Macrianus was zijn boze genius. De vervolging was vooral gericht tegen de christelijke Romeinse adel. Op de weigering aan de Romeinse goden te offeren volgden verbanning, verbeurdverklaring van goederen en terechtstelling. [[Cyprianus]] van Carthago was een van de slachtoffers evenals de diaken Laurentius. De vervolging, begonnen in 257, werd in 260 door Gallienus, Romeins keizer van 253 tot 268, beëindigd.<ref>https://nl.wikipedia.org/wiki/Valerianus_I#Christenvervolging Enige tekst hiervan is onder wijziging verwerkt op 3 maart 2019.</ref>
Van de martelaren kunnen genoemd worden: [[Alexander van Jeruzalem|Alexander]], opziener van de gemeente te Jeruzalem; [[Babylas van Antiochië|Babylas]], opziener van de gemeente te Antiochië. Alexandrië was als het ware de schouwplaats van alle tirannie. Daar werd onder anderen omgebracht de bejaarde man [[Metranus van Alexandrië|Metranus]], de vrouw [[Coïntha van Alexandrië|Coïntha]], de bejaarde maagd Apollonia, en Serapion.
 
=== 4e eeuw ===
Regel 138 ⟶ 146:
 
H.M.H. Bartels, ''Geschiedenis der Katholieke Kerk''. Venloo: G. Mosmans senior, 1926. Enige tekst van blz. 37-42 is onder wijziging verwerkt in 2018.
 
<br />
 
== Voetnoten ==
Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.