Naar inhoud springen

Prehistorie/Nabije Oosten en Europa: verschil tussen versies

k
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 27:
== Zondvloed tot alpiene gebergtevorming ==
'''Periode.''' Wij dateren hier de [[zondvloed]] op 4066 voor Christus. De tijd van de zondvloed tot de alpiene gebergtevorming is een periode van ongeveer 400 jaar.
 
{{Geologische tijdschaal}}
 
De Bijbel beschrijft ons de zondvloed als een wereldomvattende catastrofe (een [[cataclysme]]). Gezien zijn omvang en geweld mag verondersteld worden dat tijdens de vloed wereldwijd de eerste aardlagen zijn ontstaan. Men kan deze tijd daarom vergelijken met het geologische hoofdtijdperk van het paleozoïcum.
 
{{Paleozoïcum zijbalk}}
 
'''Overlevenden.''' De enige mensen die de vloed overleefden zijn de arkbewoners geweest.
Regel 37:
 
'''Ligging van het paradijs.''' Dankzij dit vast oriëntatiepunt konden de arkbewoners de ligging van het verloren paradijs aangeven (Gen. 2:8-14). <blockquote>''Ge 2:8 Ook had de HEERE God een hof geplant in Eden, tegen het oosten, en Hij stelde aldaar den mens, dien Hij geformeerd had. Ge 2:9  En de HEERE God had alle geboomte uit het aardrijk doen spruiten, begeerlijk voor het gezicht, en goed tot spijze; en den boom des levens in het midden van den hof, en de boom der kennis des goeds en des kwaads. Ge 2:10  En een rivier was voortgaande uit Eden, om dezen hof te bewateren; en werd van daar verdeeld, en werd tot vier hoofden. Ge 2:11  De naam der eerste [rivier] [is] Pison; deze [is] [het], die het ganse land van Havila omloopt, waar het goud [is]. Ge 2:12  En het goud van dit land [is] goed; daar [is] [ook] bedólah, en de steen sardónix. Ge 2:13  En de naam der tweede rivier [is] Gihon; deze [is] [het], die het ganse land Cusch omloopt. Ge 2:14  En de naam der derde rivier [is] Hiddékel; deze is gaande naar het oosten van Assur. En de vierde rivier [is] Frath.'' (SV)</blockquote>Hun bevinding is als een soort getuigenis van het feit dat er een paradijs is geweest. Het nazondvloedse getuigenis aangaande de vier rivieren (Gen. 2:11-14) staat als een toelichting bij vers 10. Mogelijk heeft Mozes het getuigenis gekend en het bij de samenstelling van het boek Genesis aan vers 10 toegevoegd. Misschien zou ook Mozes zelf vanwege latere geologische gebeurtenissen, waaronder de alpiene gebergtevorming en gebeurtenissen bij de geboorte van Peleg, zelfs met behulp van deze informatie uit Genesis het paradijs niet meer hebben kunnen vinden.
{{Mesozoïcum zijbalk}}
'''Na de zondvloed.''' De periode na de zondvloed (vergelijkbaar met het mesozoïcum) moet geologisch nog lange tijd onrustig zijn geweest. Van veel daarvan moeten de eerste bewoners geen weet hebben gehad. Waar nu centraal Europa ligt met bergketens als de Alpen en de Karpaten, bevond zich na de vloed een zee-arm van de Tethyszee. Bij iedere aardschok zullen grote hoeveelheden sediment in beweging gebracht zijn en de diepere delen van deze zee gevuld hebben.
 
Regel 45 ⟶ 44:
 
Menselijke resten, van hoge ouderdom en waarschijnlijk behorend tot deze periode van 400 jaar, zijn gevonden te Shanidar (Noord-Irak) en te Karmel (Israël). In de Karmel zijn als vindplaats de grotten te Mugharet es-Skhul, Mugharet et-Tabun, Mugharet al-Kabara en Jebel Qafzeh bekend geworden. De cultuur van deze mensen wordt gerekend tot het vroeg- en middenpaleolithicum van het Nabije Oosten (Oude Steentijd). De schedels laten zowel kenmerken zien van de moderne mens als van het neanderthaler type.<ref>Zie Wikipedia voor meer informatie hierover.</ref>
 
{{Neolithicum zijbalk}}
 
<u>Neolitische cultuur.</u> Nog voor het einde van deze periode van 400 jaar is de culturele ontwikkeling van bewoners die overwegend een vaste woonplaats aanhielden neolitisch te noemen. Men spreekt dan van het ''neolithicum van het Nabije Oosten'' (nieuwe steentijd). Er gingen zich zelfs enkele grotere leefgemeenschappen (noem het steden) ontwikkelen, zoal Jarmo of Jericho IX. Met Jericho IX bedoelt men de onderste en oudste bewoningslaag van de oude stad, ontdekt in 1953. In Turkije kwam de neolithische stad Catal Hüyük (ontdekt in 1961 in Anatolië) tot grote bloei. In 1967 vond men aan de Donau de stad Lepenski Vir. Ze bestond uit een grote verzameling hutten.
Regel 53 ⟶ 50:
 
Deze vuistbijlcultuur heeft zich ontwikkeld tot verschillende tradities die zich zelfs waarschijnlijk nog gehandhaafd hebben tot na de alpiene gebergtevorming. De onderscheiden tradities zijn genoemd naar een van hun vindplaatsen. Men onderscheidt onder andere het Abbevillien, het Chelléen en het Acheuléen (naar de plaatsen Abbeville, Chelles bij Parijs en Saint-Acheul in het Sommedal in Frankrijk). In Engeland, Frankrijk, België en Duitsland vond men vuistbijlen die men rekent tot het Clactonien (naar Clacton-on-Sea in Engeland). Te Dmanisi in Zuid Georgië vond men beenderresten van zeer hoge ouderdom.
 
{{Paleolithicum zijbalk}}
 
Omdat de jagersgemeenschappen klein en mobiel waren en geïsoleerd van elkaar leefden, hebben ze zich wel gespecialiseerd in jachttechnieken, maar hebben niet het culturele niveau van het neolithicum bereikt. Zij waren de dragers van het vroegpaleolithicum van Europa. De archeologie plaatst de vuistbijlculturen aan het eind van het midden-pleistoceen, tevens het einde van de Riss/Saale ijstijd. Van de gebruikers van deze vuistbijlen zijn weinig beenderresten gevonden. Wel vond men te Swanscombe (aan de Theems) en te Steinheim (aan de Murr in Duitsland) schedelresten van een redelijk modern uiterlijk. Ze leefden hier in Europa reeds voor de komst van de neanderthalermensen en worden gerekend tot de [[Homo sapiens erectus]]-mensen. Ook bij het Meer van Galilea en het Hulumeer (Ubeidiya en Gesher Benot Ya'aqov) zijn enkele tanden en vooral artefacten (gebruiksvoorwerpen) gevonden van de Homo sapiens erectus. Daaruit blijkt dat hij al jagend via het Midden-Oosten naar het zuiden is getrokken. De dragers van deze vuistbijlculturen in Europa en het Midden-Oosten worden gerekend tot het ras van Heidelbergmensen.
Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.