Naar inhoud springen

Prehistorie/Nabije Oosten en Europa: verschil tussen versies

kleine aanvulling
(foutje verbeterd)
(kleine aanvulling)
Regel 39:
 
'''Ligging van het paradijs.''' Dankzij dit vast oriëntatiepunt konden de arkbewoners de ligging van het verloren paradijs aangeven (Gen. 2:8-14). <blockquote>''Ge 2:8 Ook had de HEERE God een hof geplant in Eden, tegen het oosten, en Hij stelde aldaar den mens, dien Hij geformeerd had. Ge 2:9  En de HEERE God had alle geboomte uit het aardrijk doen spruiten, begeerlijk voor het gezicht, en goed tot spijze; en den boom des levens in het midden van den hof, en de boom der kennis des goeds en des kwaads. Ge 2:10  En een rivier was voortgaande uit Eden, om dezen hof te bewateren; en werd van daar verdeeld, en werd tot vier hoofden. Ge 2:11  De naam der eerste [rivier] [is] Pison; deze [is] [het], die het ganse land van Havila omloopt, waar het goud [is]. Ge 2:12  En het goud van dit land [is] goed; daar [is] [ook] bedólah, en de steen sardónix. Ge 2:13  En de naam der tweede rivier [is] Gihon; deze [is] [het], die het ganse land Cusch omloopt. Ge 2:14  En de naam der derde rivier [is] Hiddékel; deze is gaande naar het oosten van Assur. En de vierde rivier [is] Frath.'' (SV)</blockquote>Hun bevinding is als een soort getuigenis van het feit dat er een paradijs is geweest. Het nazondvloedse getuigenis aangaande de vier rivieren (Gen. 2:11-14) staat als een toelichting bij vers 10. Mogelijk heeft Mozes het getuigenis gekend en het bij de samenstelling van het boek Genesis aan vers 10 toegevoegd. Misschien zou ook Mozes zelf vanwege latere geologische gebeurtenissen, waaronder de alpiene gebergtevorming en gebeurtenissen bij de geboorte van Peleg, zelfs met behulp van deze informatie uit Genesis het paradijs niet meer hebben kunnen vinden.
'''Na de zondvloed.''' De periode na de zondvloed (vergelijkbaar met het mesozoïcum en daarop aansluitend het paleogeen van het tertiair) moet geologisch nog lange tijd onrustig zijn geweest. Van veel daarvan moeten de eerste bewoners geen weet hebben gehad. Wel waren zij gedurende geruime tijd getuige van aanhoudende, zeer omvangrijke waterverplaatsingen, waarschijnlijk modderstromen die voor nieuwe afzettingen van sediment zorgden (Gen. 8:3,5). Waar nu centraal Europa ligt met bergketens als de Alpen en de Karpaten, bevond zich na de vloed een zee-arm van de Tethyszee. Bij iedere aardschok zullen grote hoeveelheden sediment in beweging gebracht zijn en de diepere delen van deze zee gevuld hebben.
 
<u>Gebergtevorming.</u> We gaan uit van de gedachte dat aan het eind van de hier boven genoemde periode van 400 jaar met geweld dit sediment naar boven werd gedrukt, uiteraard niet zomaar in een keer, maar schoksgewijs. Het gevolg daarvan was een orogenese, een gebergtevorming, bekend als de alpiene orogenese. Er ontstond een lange keten van gebergten van de Pyreneeën tot de Himalaya. Deze gebergtevorming begon met het mioceen (tijdvak van het tertiair) en geschiedde niet langs evolutionaire weg (23 miljoen jaar geleden), maar onder catastrofale omstandigheden. We spreken daarom over tertiaire cataclysmen (zie [[Zondvloed en gebergtevorming]] en [[Chronologie: Noach tot Abraham]]). De hieronder genoemde informatie heeft betrekking op de periode vóór deze orogenese.
Regel 47:
Menselijke resten, van hoge ouderdom en waarschijnlijk behorend tot deze periode van 400 jaar, zijn gevonden te Shanidar (Noord-Irak) en te Karmel (Israël). In de Karmel zijn als vindplaats de grotten te Mugharet es-Skhul, Mugharet et-Tabun, Mugharet al-Kabara en Jebel Qafzeh bekend geworden. De cultuur van deze mensen wordt gerekend tot het vroeg- en middenpaleolithicum van het Nabije Oosten (Oude Steentijd). De schedels laten zowel kenmerken zien van de moderne mens als van het neanderthaler type.<ref>Zie Wikipedia voor meer informatie hierover.</ref>
 
<u>Neolitische cultuur.</u> Nog voor het einde van deze periode van 400 jaar is de culturele ontwikkeling van bewoners die overwegend een vaste woonplaats aanhielden neolitisch te noemen. Men spreekt dan van het ''neolithicum van het Nabije Oosten'' (nieuwe steentijd). Er gingen zich zelfs enkele grotere leefgemeenschappen (noem het steden) ontwikkelen, zoal Jarmo of Jericho IX. Met Jericho IX bedoelt men de onderste en oudste bewoningslaag van de oude stad, ontdekt in 1953. In Turkije kwam de neolithische stad Catal Hüyük (ontdekt in 1961 in Anatolië) tot grote bloei. In 1967 vond men aan de Donau de stad Lepenski Vir. Ze bestond uit een grote verzameling hutten.
 
<u>Jagers en vuistbijlculturen.</u> Ongetwijfeld zijn er dus gelijktijdig jagende families richting Europa getrokken. Naar het noorden toe zullen ze gestoten zijn op de Tethyszee. De eerste bewoners in Europa zullen jagers zijn geweest. Ze hebben in het woeste en geologisch onrustige Europa een grote hoeveelheid aan wild (waaronder oerolifanten, paarden en neushoorns) en plantaardig voedsel gevonden. Van hen zijn de gevonden vuistbijlen afkomstig. Hoewel niet altijd duidelijk is of de bijlen door de natuur zelf of door mensenhand gemaakt zijn, zijn andere exemplaren duidelijk door de mens zelf gemaakt.
Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.