Naar inhoud springen

Petrus: verschil tussen versies

4.048 bytes toegevoegd ,  1 jaar geleden
k
Regel 8:
 
== Beroep en roeping ==
Van beroep was Simon visser. Hij viste op het meer van [[Meer van Tiberias|Gennezareth]]. Hij was door zijn broer Andreas tot Jezus geleid (Joh. 1:43). Hij was een van de eerstelingen, die door de boetstem van de [[Doper]] zich lieten leiden tot het Lam van God (Joh. 1). Christus riep hem om een visser van mensen te worden.
 
Hij was een van de eerstelingen, die door de boetstem van de [[Doper]] zich lieten leiden tot het Lam van God (Joh. 1). Wellicht bracht Petrus uit de 'school' van Johannes de Doper erkentenis van zonde en verlangen naar heil mee. „Heer, ga van mij uit, ik ben een zondig mens!" zo sprak hij bij de wonderbare visvangst, want die zegen was mogelijk als vurige kolen op zijn hoofd (Jak. 5).
 
Christus riep hem om een visser van mensen te worden.
== Naam en bijnaam ==
 
Regel 49 ⟶ 53:
 
== Vorming ==
Petrus zou gemaakt worden tot een visser van mensen met betrekking tot de niet-gelovigen, tot een Rotssteen met betrekking tot de Gemeente. Kostelijk is de arbeid, door de grote Opvoeder der zielen aan deze ziel besteed, en heerlijk zijn loon. Het was een moeilijke proef, die de mannelijke, vurige, geestdriftige Simon moest ondergaan. Moeilijk viel hem de weg waarin hij zijn eigen zwakheid moest ondervinden, maar in zijn zwakheid kan ook de kracht en genade van Christus werken. "Ik zal u ... maken". <blockquote>''Mt 4:19  en Hij zei tot hen: Komt achter Mij en Ik zal u vissers van mensen maken.'' (Telos)</blockquote>Er lag in hem een natuurlijk, nog onverbrijzeld rotsstuk van hoogmoed, van groot zelfvertrouwen, dat door de Heiligen Geest moest worden verbroken. Hij had veel met zich zelf op, met zijn geloof en zijn getrouwheid. Hoeveel zijn kracht betekende, kon hij duidelijk leren kennen op de zee, waar de golven hem zouden verzwolgen hebben, indien Jezus zijn hand niet naar hem had uitgestrekt (Matth. 14); maar hij was het spoedig vergeten. Aan de avondmaalsdis had hij geen rust, eer hij het wist dat de Heer minstens geen verraad van hem verwachtte, en zonder bedenking voelde hij zich bereid om met zijn geliefde Meester in de gevangenis en in de dood te gaan. Ja, zelfs door de duidelijkste aankondiging van zijn zeer diepe val liet hij zich niet tot bezinning brengen, maar schroefde zich op tot de stoutmoedige verklaring: „al was het ook, dat ik met U moest sterven, dan zou ik U toch niet verloochenen." (Matth. 26: 35).
 
Omdat hij zichzelf echter nog niet goed kende, kende hij Jezus ook nog niet goed. Wel geloofde hij dat Jezus de Zoon van God was, Israëls Koning; maar hij hield het lijden, dat Hem onder zijn blind volk overkwam, mogelijk reeds voor geheel toereikend, om voor zichzelf tot zekerheid te komen omtrent de lijdensprofetie van Jesaja en de aanwijzing van Johannes van het Lam van God. Dat Christus moest sterven, de rechtvaardige voor de onrechtvaardigen, om door zijn bloed vergeving van zonden te ontvangen en was toen nog voor Simons ogen verborgen.
 
Geduldig en zachtmoedig heeft Jezus de 'dwaasheid' van zijn discipel verdragen en hem gaandeweg tot de wijsheid opgevoed! Jezus zag in hem geloof, werkelijk geloof. Door de Vader tot de Zoon getrokken, kon Simon Jezus niet verlaten, maar moest hij belijden: „waarheen zullen wij gaan? U hebt woorden van eeuwig leven" (Joh. 6). Toen de satan hem had ingegeven de woorden „Heer, dat [lijden] overkome U toch niet!" (Matth. 16: 22), stootte Jezus hem niet uit, maar sprak hem indirect scherp aan.
 
Maar met vriendelijkheid vergunde de Heiland zijn dichtste nabijheid de oprechte discipel, om hem met de twee Donderzonen Jakobus en Johannes verder te hervormen. Op de heiligen berg (Matth. 17) werd Petrus zo verrukt, dat hij tenten wenste te maken en zich te koesteren in de lichtglans van de verheerlijkte Heer. De verborgenheid der liefde, die macht heeft het leven af te leggen voor het heil van zijn vrienden, bleef hem nog verborgen. Hij had huis en handwerk verlaten, om Jezus na te volgen, want slechts bij Hem was voor Petrus zaligheid; <blockquote>''Mt 19:27  Toen antwoordde Petrus en zei tot Hem: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn u gevolgd; wat zal dan voor ons zijn?'' (Telos)</blockquote>„Nimmermeer zult u mij de voeten wassen !" zegt hij tot de Meester (Joh. 13), want hij wist nog niet wat daardoor met hem plaats vindt; aan Jezus moet hij echter deel hebben, daarom roept hij even heftig in het toestaan, als in het afslaan: „Heer, niet slechts de voeten, maar ook de handen en het hoofd!"
 
De tegenstander Satan heeft bovenal de Rotsleerling begeerd te ziften (Luk. 22: 31, 32), maar de voorbede van Jezus veranderde de ten kwade bedoelde zifting in een heilzame, waardoor een omkering in het leven van deze discipel plaatsvond, om niet meer op zichzelf, maar geheel op Jezus te zien. De vier Evangelisten hebben niet te vergeefs de geschiedenis van Petrus' val aan ons bericht. Over de beek Kidron bij Jeruzalem ging Petrus nog sterk in eigen kracht; maar in Gethsémané komt plotseling een moeheid over hem, die hem het waken en bidden hinderend in de weg staat. Hij slaapt in. Hij ontwaakt als Jezus van het gebed terugkeert.
 
Hij brengt vleselijke moed op, die met het zwaard erop inhouwt en de zelfgekozen wegen gaat tot het hogepriesterlijk paleis.
 
== Arbeid ==
Regel 77 ⟶ 91:
P.J. Gouda Quint, ''Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling''. Haarlem: De erven F. Bohn, 1866. Tekst van het lemma 'Petrus' is op 2 okt. 2021 onder wijziging verwerkt.
 
H. Zeller, ''Bijbelsch Woordenboek voor het Christelijke volk''. Tweede deel K - Z. ('s Gravenhage: M.J. Visser, 1872) s.v. Petrus. Tekst van het lemma 'Petrus' is onder wijziging verwerkt op 13-14 juni 2022.
 
== Voetnoten ==
Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.