Teleologie

Uit Christipedia

Teleologie of doelleer is de leer over de doelstreving der dingen.

Synoniem: finalisme.

Het feit van orde en doelmatigheid in de wereld

De ons omringende wereld vertoont een zekere orde en regelmaat, een zeker doelmatigheid. Een chaos of warboel is het wereldverloop voor niemand, maar wel een systeem of stelsel, waarin feitelijk orde en regelmaat bestaan. In die zin is eenvoudig iedereen teleoloog of finalist, want iedereen erkent dat er een zekere orde, regelmaat en doelmatigheid in de dingen rondom ons en in ons bestaat.

Vraagstuk

De natuurwetenschap constateert het feit van orde en regelmaat en beschrijft het in zijn bijzonderheden, maar laat het feit zelf onverklaard. De natuurwetenschap zegt niets anders en kan niets anders zeggen, dan hoe, d.i. naar welke wetten en natuurlijke verhoudingen het wereldproces verloopt. De vraag naar de grond van die orde rijst door de natuurwetenschappelijke uitkomsten op, maar de natuurwetenschap lost die vraag niet op. ”De natuurwetten", zei de Duitse filosoof Friedrich Paulsen (1846-1908) zeer juist, "zijn niet de oplossing van het raadsel, maar vormen zelf het raadsel.” [1]

Orde geen verklaring nodig? Men kan tegenwerpen: de natuurwetten behoeven geen verklaring; zij formuleren slechts het standvastig verloop van verschijnselen. Op deze tegenwerping kan men antwoorden: Dat is niets anders dan woordenspel; want men kan immers vragen: wat is dan de grond van die reëele standvastigheid in het wereldverloop ? Maar dan heb je weer hetzelfde om oplossing vragende teleologische vraagstuk, evenwel in andere vorm.

Orde door toeval? Man kan het teleologische vraagstuk ook uit de weg gaan met een beroep op het toeval. Hierop kan worden geantwoord dat „toeval” is ofwel niet anders dan een woord om onze onwetendheid te bedekken — dikwijls nl. als we van toeval spreken, geven we eenvoudig te kennen, dat een factor, die bij een of ander verschijnsel werkzaam is, ons onbekend is — ofwel het drukt eenvoudig het wisselvallig karakter van een verschijnsel uit. Maar het is duidelijk dat het toeval in geen van beide betekenissen een geschikt middel is om het teleologische vraagstuk op te lossen. lemand die zegt: „ik weet niet”, levert al een heel eigenaardige proeve van verklaring; die verklaart immers niets. Evenmin iemand die zegt: „het is wisselvallig”, d.i. het had ook anders kunnen zijn; immers dan komt aanstonds de vraag, waarom het dan nu zó is.

Orde door evolutie? Kan men de orde in de wereld verklaren door een proces van evolutie? Nee, want de evolutieleer geeft in geen geval meer dan de nadere bepaling van de wijze, waarop het wettelijk geregeld wereldproces heeft plaatsgevonden, dus in geen geval meer dan een aanwijzing van de weg, die het volgde. Was dus de geschiedenis van de wereld een ontwikkelingsproces, dan is het juist dit proces, hetwelk naast fysiek-oorzakelijke ook wijsgerige of metafysische verklaring vraagt.

Wijsgerige teleologie

De wijsgerige teleologie onderzoekt waar nu de verklaring van de orde, die de natuurwetenschap ons aanwijst, te vinden is, m.a.w. waar dit metafysisch orde-beginsel, dat deze verklaring moet geven, huist.

Wijsgerige teleologie en wijsgerige kennistheorie

Waar huist het orde-beginsel? De wijsgerige teleologen zijn het hierover lang niet eens. In de grond berust dit verschil van meningen op het verschil van zienswijze omtrent de oorsprong en de waarde onzer kennis (zie aldaar). De strijd omtrent de vraag, waar het metafysisch ordebeginsel van de fysische orde-verschijnselen te vinden is, moet beslecht worden tussen empirisch of idealistisch subjectivisme aan de ene kant, en realistisch objectivisme aan de andere kant.

  • Meningen omtrent de oorsprong en waarde van onze kennis:
    • Realistisch objectivisme
    • Subjectivisme
      • Empiristisch subjectivisme
      • Idealistisch subjectivisme

'Ordebeginsel buiten ons'. Volgens realistische objectivisten zijn de orde en het orde-princiep buiten ons. Er moet een metafysiek (bovenzinnelijk) beginsel zijn, bewust of onbewust, en zij zoeken waar het is. Ook maken zij gebruik van hun recht, dat beginsel desnoods ook buiten de dingen te zoeken.

'Ordebeginsel in ons'. Volgens de subjectivisten zit het beginsel in ons zelf; daar buiten zit het niet, we weten althans niet, of het er is. Eigenlijk gezegd hebben de subjectivisten dan ook geen recht, onder de teleologen gerekend te worden; want wat heeft men aan teleologie, die de orde en doelstreving als hersenschim verklaart?

De ervaring of empirie, zo zeggen de empiristische subjectivisten, weet van eigenlijk gezegde doelstreving alleen in het bewustzijnsleven. Daarbuiten kent ze alleen oorzakelijk, geen bedoeld, gebeuren. Volgens hen mag men b.v. niet zeggen : we hebben ogen om te zien, want dat „om te zien” duidt een doel aan, en van zo’n doel weet de zinnelijke ervaring niets. Je mag volgens hen alleen zeggen: „we zien omdat we ogen hebben.” Dat we hier van bedoeling spreken, komt volgens die lieden daar vandaan, dat we hetgeen we in ons bewustzijn vinden, op de dingen buiten ons bewustzijn overdragen. We streven zelf immers herhaaldelijk naar een doel, kiezen middelen om dat doel te bereiken. Als we dan buiten bewustzijn de dingen naar een bepaald punt zien streven en er langs vaste wegen zien komen, beelden we ons in dat daar ook doelstreving in het spel is. De teleologische natuurbeschouwing berust alleen op een onweerstaanbare behoefte om het natuur-gebeuren te duiden naar analogie van het bewustzijnsleven.

Tegen de mening van de empiristische subjectivisten kan men aanvoeren dat de doelstreving der dingen geen bewuste doelstreving is. Hun wordt geen bewuste doelstreving toegeschreven. Dat de empiristen het bestaan van een orde-beginsel buiten ons loochenen, of althans in twijfel trekt, is alleen het gevolg van onwetenschappelijk vooroordeel. Zij zetten namelijk maar bij voorbaat (a priori) op, dat alleen de zinnelijke waarneming reëele kenwaarde heeft.

De idealistische subjectivisten zeggen dat het orde-beginsel geen inbeelding is. Het princiep zit in ons verstand. Of het buiten ons verstand ook bestaat, kunnen we langs verstandelijke weg nooit te weten komen. Wij kunnen - zeggen ze - ons de dingen niet anders denken, dan geordend in tijd en ruimte. Het orde-begrip komt niet van buiten, van de dingen die wij waarnemen, toe; nee, het komt van binnen, het komt de waargenomen dingen toe van onze denkende geest. Wij denken de orde in de dingen, voor zover de zinnelijke ervaring ze ons tegenwoordig stelt, in, en met de orde ook het beginsel der orde.

Anderen gaan nog verder: ze laten ons verstand niet alleen de orde en het ordebeginsel in de zinnelijke waarneming indenken; maar ze laten ons de dingen zelf er bij denken, zodat deze deze louter in onze geest en niet daarbuiten bestaan.

Plaats van het orde-beginsel

Waar huist het metafysieke ordebeginsel? Omtrent dit ordebeginsel is slechts een drievoudige veronderstelling mogelijk. Dit werkelijk buiten onze verbeelding en ons verstand bestaand ordebeginsel is:

  • óf uitsluitend in de wereldse dingen (uitsluitend immanente teleologie),
    • alles is stof (materialistisch monisme)
    • alles is God (pantheïstisch monisme)
  • ófwel uitsluitend daar buiten (ultra-teleologie)
  • ófwel in en buiten de dingen (dualistische teleologie).

Dus, ’t zit er in of het zit er buiten, of het zit er binnen én er buiten.

Monisten. Volgens de immanente teleologie zit het metafysiek ordebeginsel louter in de dingen; er is geen geen buitenwereldse oorzaak van de dingen. Zulke denkers heten monisten (van het Griekse woord monos, één, alleen).

Wanneer men het ordebeginsel, dat in de dingen zelf is, nader beschouwt, blijkt allerduidelijkst, dat het de orde in de wereld niet voldoende verklaart. Daar er nu natuurlijk een voldoende grond voor de wereldorde zijn moet, en het ordebeginsel, dat zich in de dingen zelf bevindt, blijkbaar deze voldoende grond niet is, volgt vanzelf, dat er noodzakelijk een buitenwerelds ordebeginsel moet bestaan.

De monisten worden weer onderscheiden in materialistische monisten, die leren dat alles stof is, en pantheïstische (van Grieks pan, alles, en Theos, God), die leren dat alles God is. De pantheïstische monisten zeggen: „God en de wereld zijn één: er is maar één volstrekte wereldgrond, welke Een-al of Heel-al is, de alom vattende zelfstandigheid, volstrekte Geest, wereldwil of wereld-daad. Daartegen kan men opwerpen dat er blijkbaar vele en onderscheiden dingen zijn en dat het denkbeeld van een Een-al of Heel-al vlakweg tegen onze ervaring ingaat. Daarop antwoorden de pantheïstische monisten dat die veelheid, welke wij waarnemen, maar verschijningsvormen, ontwikkelingstadia van het ene Absolute zijn; want dat in de grond alles één is. Het diepste beginsel der wereldorde zit dus volgens hen uitsluitend in de wereld zelf en is er niet van onderscheiden. Hierop kan men antwoorden dat zulk een opvatting ingaat tegen hetgeen wij duidelijk met ons verstand inzien. Zoals wij de dingen kennen, zijn ze wel degelijk veelvuldig en niet één. Die eenheid kan men alleen volhouden, als men de werkelijke, objectieve waarde van onze kennis loochent en al hetgeen wij waarnemen, herleidt tot louter gewaarwordingsaandoeningen, zuiver subjectieve begrippen zonder reële betekenis. Dit is een subjectivistisch standpunt aangaande de oorsprong en waarde van onze kennis (zie Kennis).

Bovendien lijdt het stelsel der pantheïsten aan tegenstrijdigheid; want het neemt aan, dat de grond der orde het éne Alwezen, een absoluut wezen is, en tegelijk neemt het aan, dat dit ene Al-wezen niet volstrekt, niet absoluut maar betrekkelijk en veranderlijk is, daar het zich naar de wet van zijn eigen wezenheid ontwikkelt.

Ultra-teleologie. Volgens deze theorie zit het beginsel van de orde uitsluitend buiten de dingen van deze wereld. Hiertegen kan men opmerken dat de veelheid der afzonderlijke op zich zelf staande dingen, in verandering, werking en samenwerking, ten dele althans bestierd wordt door ieders aard of wet en door onderlinge natuurlijke en concrete verhoudingen. De levende wezens schijnen een levensbeginsel te hebben. De psychische werkingen duiden op een zelfstandig beginsel, de ziel.

Dualisten. Er schiet niets anders over dan dat metafysieke ordebeginsel èn er in èn er buiten zit, of juister gezegd, dat er één in en één er buiten is; want het spreekt van zelf dat het ordebeginsel in de dingen niet van dezelfde natuur kan zijn als hetgeen er buiten is; anders zouden we het wel met één beginsel afkunnen.

Juist omdat het ordebeginsel, dat in de dingen is, van zo’n natuur is, dat het de orde der wereldse dingen niet voldoende verklaart, gaan we er nog een buiten zoeken. Er wordt een dubbel beginsel vereist.

Dualisten onderscheiden de oorzaak van de wereld van de wereld zelf. Theïstische dualisten zijn zij, die aan die wereldoorzaak bewustheid en dienovereenkomstig persoonlijkheid toeschrijven. Zij zeggen: er is een wereld en een God; God en wereld zijn twee.

Dualistische teleologie

Dualistische teleologie is een doelleer die een dubbel beginsel voor de bestaande wereldorde aanneemt. Zij staat voor dat de orde in de ons omringende wereld een dubbel beginsel heeft, een dubbel orde-beginsel: één in de dingen zelf en één daar buiten.

Theologische dualistische teleologie

Wanneer men in de doelleer uitgaat van het bestaan van God, kan men spreken van theologische teleologie of theologisch finalisme. De God-erkennende doelleer gaat uit van de erkenning, dat er een alwiize en almachtige Voorzienigheid bestaat, die alles regelt en bestuurt. Het theologisch finalisme is in de volle zin van het woord een bedoelingen-theorie. Beoefenaars van deze theologische teleologie zien het als hun taak die leiding van Goddelijke Voorzienigheid zoveel mogelijk in de geschapen dingen na te vorsen en in het licht te stellen.

Wijsgerige dualistische teleologie

De wijsgerige teleologie daarentegen gaat niet uit van de erkenning van een regelende Voorzienigheid, maar tracht integendeel juist het bestaan van zo’n ordenende Voorziening uit de geschapen dingen zelf te bewijzen. Zij zoekt aan de hand van het gezond verstand een verklaring, een wijsgerige verklaring van het doelmatigheidsfeit. Zij zoekt te bewijzen dat God bestaat. Dit bewijs te leveren is haar hoofddoel. Het wijsgerig finalisme wil, zonder zich te beroepen op de geschreven Openbaring in de Bijbel, niets anders geven dan een rationele verklaring van de natuurlijke feiten, met name van het doelmatigheids- of orde-element, dat de waarneembare wereld feitelijk blijkt te bezitten. Wat de diepste voor de rede erkenbare grond of oorzaak is van de bestaande orde en regelmaat, ziedaar wat het wil onderzoeken. Dat een intelligente of zelfs alwijze oorzaak die orde bedoelde en voortbracht, is voor het wijsgerig finalisme (in tegenstelling met het theologische), geen gegeven, geen punt van uitgang, doch juist de vraag en in geen geval dus meer dan een laatste gevolgtrekking. In tegenstelling met het theologische moet dus het wijsgerig finalisme naar zijn uitgangspunt als doelmatigheids-theorie worden aangeduid.

Grondslag. De grondslag, het uitgangspunt van de dualistische teleologie als wijsgerige theorie is de bestaande wereldorde, het orde-feit, het teleologisch feit. Bij haar bewijsvoering voor het bestaan van een orde-beginsel boven de wereld gaat zij daarvan uit.

Er is een zekere orde, een zekere doelmatigheid in de wereld. Een chaos of warboel is het wereldverloop voor niemand, maar wel een systeem of stelsel, waarin feitelijk orde en regelmaat bestaan. Het feit van orde, regelmaat en doelmatigheid is een feit dat door iedereen te erkennen is.

Daarmee is niet gezegd dat alles in de natuur hoogst doelmatig is. Ook bedoelt de wijsgerige teleologie met 'zekere doelmatigheid' niet: door een bewust, een verstandelijk wezen tot het doel gericht. Want of er zo’n bewust en verstandelijk wezen bestaat, gaat men juist onderzoeken. Het bestaan van zo'n wezen wordt geenszins vooropgesteld. Met die doelmatigheid wordt alleen het nuchtere, voor een ieder zichtbare en tastbare feit bedoeld, dat in de ons omringende wereld blijkbaar verschillende ongelijksoortige dingen naar een bepaald punt streven, een bepaald resultaat voortbrengen, geheel afgezien van de vraag, of ze het doen onder invloed van een hoger en bewust beginsel of niet.

De wijsgerige teleologie neemt ook niet bij voorbaat aan dat alle afzonderlijke of concrete gebeurtenissen een eigen positieve ordening hebben. Zo'n positieve ordening wordt niet ontkend, maar de bewijsvoering van de wijsgerige teleologie gaat er niet van uit. Zij wil uitgaan van een klaarblijkelijk en voor ieder te voelen en te tasten feit. Zo’n eigen positieve ordening voor alle afzonderlijke of concrete dingen is empirisch, dat is langs de weg der ervaring, niet erkenbaar.

De grondslag van de wijsgerige teleologie is het feit van orde en doelmatigheid. Bij dit feit is van dualisme nog geen sprake. Juist uit dit feit zal de wijsgerige theorie het goed recht van haar dualisme, haar aannemen van een dubbel orde-beginsel, trachten te bewijzen. Het teleologisch feit, zoals het hier wordt opgezet, kan eenvoudig door niemand worden geloochend.

Een ander uitgangspunt is het beginsel dat de gehele werkelijkheid der wereldse dingen een voldoende grond moet hebben. Het steunt op het recht van de denkende mens, om die voldoende werkelijkheidsgrond desnoods ook onder of buiten de verschijnselen te zoeken en aan te wijzen.

Doel der wereldorde. Wat is het doel der wereldorde in haar gehéél, voor zover dit langs de weg der ervaring erkenbaar is? Geen ander dan het althans tijdelijk behoud van het wereldgeheel.

Elk afzonderlijk ding heeft eigen natuur of wet, en in die zin ook eigen bestemming of doel; maar geen enkel ding in deze werkelijke wereld staat op zich alleen en los van de andere, geen enkel heeft betekenis voor zich zelf alleen. Alles, de mens niet uitgezonderd, behoort als integrerend onderdeel tot het grote geheel en is in veelzijdige afhankelijkheid van het overige wereldgebeuren.

Onvolmaakte ordening of doelmatigheid. Het bestaande is gebrekkig. Niet alles lijkt (volkomen) doelmatig te zijn geordend. We hebben allerlei klachten over de onvolmaaktheden van deze wereld; met verzuchtingen over wat er beter kon wezen. Beschouwt men de middelen, ter verwerkelijking van het werelddoel aangewend, dan springt het in het oog, dat er van een volmaakte wereldordening geen sprake is, dat het volstrekt gesproken onder velerlei opzicht beter wezen kon, dat er in afzonderlijke gevallen positief een betrekkelijke nutteloosheid valt aan te wijzen, het nut in andere gevallen problematisch of minstens onbegrijpelijk moet schijnen. Zeker ook is het, dat het met name uit het oogpunt van de enkelingen en van hun eigen natuurlijke bestemming velerlei mislukking valt te constateren, en het lot van de bewuste wezens, gemeten naar menselijke gemoedsstemming, soms beklagenswaardig is. Waarbij niet mag verzwegen worden, dat deze mislukkingen en rampen niet maar alleen voortvloeien uit een samenloop van ongunstige omstandigheden, maar zelfs wortelen in de gestelde wettelijk geregelde wereldverhoudingen.

Vraag naar de oorzakelijke verklaring van de wereldorde. De vraag is nu, hoe de wereldorde, gelijk wij ze door de ervaring kennen, zij zij dan volmaakt of onvolmaakt, moet verklaard worden. Met andere woorden, de vraag is: „Welke oorzaak als de voldoende werkelijkheidsgrond van de feitelijk bestaande orde moet worden aangewezen.”

Misverstand: geloof versus wetenschap. Er is een misverstand, een valse voorstelling, die men voortdurend, zowel in geleerde werken als in populaire geschriften op alle mogelijke wijzen en in alle mogelijke vormen herhaald vindt, namelijk dat we hier te doen hebben met een conflict tussen natuurwetenschap en wijsbegeerte, of, gelijk het gewoonlijk nog oppervlakkiger geformuleerd wordt, tussen wetenschap en geloof. Het geloof - zo beweert men - zegt dat de bestaande orde haar oorsprong dankt aan God, maar de wetenschap heeft aan de dag gebracht, dat tal van verschijnselen die men vroeger aan hogere machten toeschreef, het werk zijn van natuurkrachten. Naarmate dus de kennis van de natuurkrachten toeneemt, zal het aannemen van een bewust beginsel der dingen, van een God, al meer en meer onnodig blijken.

De dualistische teleologie beweegt zich niet op het terrein der natuurwetenschap. Het stelsel dat een bewuste oorzaak erkent van de wereldorde, wordt door onkunde hoegenaamd niet gebaat, hetgeen trouwens genoegzaam blijkt uit het feit, dat men ook onder de grootste natuurkundigen de meest besliste Gods-belijders vindt; de dualistische teleologen ontkennen allerminst de werking van de natuurlijke oorzaken, zij laten ze terdege meetellen. Dat ze meewerken is immers een feit voor ieder zichtbaar. Maar de vraag is: of er achter hetgeen we waarnemen nog een hoger beginsel zit. Nog eens, het ligt niet op het gebied van de natuurwetenschap, dit uit te maken. De theologische teleologie onderstelt een hoger ordebeginsel, de wijsgerige teleologie tracht het bestaan ervan te bewijzen of althans aannemelijk te maken.

Gesteld dat alle werkingen der natuurkrachten, die bij het wereldgebeuren in het spel zijn, voor ons openlagen; gesteld dat wij al de wetten kenden, volgens welke zij in die bepaalde richting worden gedreven, maar dan bleef het teleologische vraagstuk nog steeds, ja nog met des temeer drang om oplossing vragen. De natuurwetten zijn immers hun eigen verklaring niet. Zij vragen evengoed een verklaring als elk ander verschijnsel. Het antwoord kan dus hier door de natuurwetenschap, zelfs al had zij haar hoogste hoogte bereikt, niet gegeven worden. Het teleologische vraagstuk wordt niet opgelost, maar gesteld door de definitieve uitkomsten van de natuurwetenschap. De wetenschap, die hier uitspraak moet doen, staat dus zelf van buiten en boven de natuurwetenschap, m.a.w. zij is geen fysica (natuurwetenschap), maar metafysica (bovennatuurwetenschap).

Het meningsverschil daaromtrent bestaat dus niet tussen natuurwetenschap en wijsbegeerte, doch tussen mechanistische en finalistische wijsbegeerte of metafysica, m.a.w. tussen de wijsbegeerte die tegen alle gezond denken en tegen de evidentie in een mechaniek wil zonder mechanicus, een verschijnsel (orde) zonder oorzaak (een wel eigenaardige wijsbegeerte!) en de wijsbegeerte, die zich grondend op de evidentie ook voor de wereldorde een voldoende oorzaak vraagt.

Onvolmaakte wereldorde en de oneindige Wijsheid. De orde wijst op een oneindige Wijsheid die ordent. Zij die uit de orde tot het bestaan van een oneindige wijsheid besluiten, komen voor de gewettigde nadere vraag te staan staan, hoe dan de onvolmaaktheid in de ordening van de wereld met zulk een Oorsprong te rijmen is. Het is mogelijk dat er bedoelingen in het spel zijn, waarvan wij mensen langs de weg der ervaring absoluut niets weten en die toch terdege meetellen, waardoor, als wij ze kenden, het misschien wel zou duidelijk worden, dat de dingen, gelijk ze nu feitelijk bestaan, eigenlijk nog maar het beste zijn.

Oorzakelijkheid van het ordebeginsel. De dualist hoeft niet aan alle ordeverschijnselen, m.a.w. alle werkingen der dingen aan een buitenwereldse oorzaak toe te schrijven. Neen, hij kan wel degelijk houden, dat de dingen zelf ook wat doen, al komt hetgeen zij doen dan ook tenslotte van die buitenwereldse oorzaak.

Een voorbeeld kan dit ophelderen. Neem bijvoorbeeld eens twee mensen, die brood moeten bakken. De een doet alles zelf; hij maalt het meel, zift het, maakt er deeg van, kneedt het, verdeelt het, schuift het in de oven en haalt het er als brood uit. De andere daarentegen laat het meeste werk doen door machines. In beide gevallen blijft de mens oorzaak van het brood; maar in het eerste geval doet hij alles onmiddellijk zelf; in het tweede geval werken verschillende tussenoorzaken mee. De werking van die tussenoorzaken doet echter aan de oorzakelijkheid van de mens als mens niets af. Evenmin echter doet het feit, dat de mens hoofdoorzaak is aan de oorzakelijkheid van de tussenoorzaken iets af; de machines hebben wel degelijk hun deel in het werk. Zij zijn wel degelijk mede-oorzaken van het brood. Maar hoe meer die tussenoorzaken zelf werken, des temeer treedt de voortreffelijkheid van de hoofdoorzaak in het licht!

Verbeeld u eens een machine die zelf het koren scheidt van het kaf, het stro in bossen bindt en opzij legt, het koren zelf in de molen werpt, het maalt, het meel zift, het deeg aanmaakt, het kneedt, verdeelt en in de oven plaatst, enz. Wie zou zijn handen niet ineen slaan van verbazing voor zo’n vernuftige vinding? Maar aan wie zou men de eer van deze vinding toekennen? Aan de machine of aan de ontwerper? Aan de laatste natuurlijk.

Wie een van de tegenwoordige werktuigen van zo feilloos ineengrijpend samenstel ziet werken, bijna alsof ze redelijk waren - bijvoorbeeld in een fabriek die auto's fabriceert of in een computer -, met verduizendvoudige kracht en snelheid, kan zich niet onthouden het daarin vastgelegde en als in staal omgezette vernuft van de mens te bewonderen. Verwonderlijk mag het heten[2], dat men bij een machine, naar mate zij meer zelf werkt, het menselijk vernuft bewondert; maar wanneer men de redeloze natuur ziet werken op een wijze, waarbij geen werktuig van menselijke vinding ook maar in de schaduw kan staan, men zo vaak aan geen vernuft denkt en zich gaat inbeelden, dat de redeloze dingen op eigen gelegenheid handelen.

Men ziet wel dat men heel goed een buitenwereldse oorzaak van de dingen kan aannemen en toch ook aan de dingen zelf terdege oorzakelijkheid toeschrijven. Men hoeft als dualist de orde-verschijnselen in de natuur niet slechts te verklaren uit de eerste oorzaak, men hoeft de wijde eindige oorzaken geheel niet ter zijde te stellen en de eerste oorzaak alles laten doen. Door sommigen die een buitenwereldse oorzaak erkennen, is wel eens geleerd dat de eerste oorzaak alles doet, maar dit geeft geen recht om die mening maar op rekening te zetten van allen, die een buitenwereldse oorzaak van de orde der wereld aannemen. De mening dat de buitenwereldse oorzaak alles doet is zeer ongegrond en onredelijk. Wel verre bovendien, van de eerder buitenwereldse oorzaak te verhogen, doet zij daaraan juist afbreuk. Naarmate de dingen immers meer zelf werken, zelf de wereldorde teweegbrengen, naar diezelfde mate spreken zij des temeer van de almacht, wijsheid enz. van de oorzaak, die hen daartoe in staat stelde.

In Genesis lezen wij, niet dat God voortbracht, maar dat de aarde (door Gods regeling) planten voortbracht.

Ge 1:12  En de aarde bracht voort grasscheutjes, kruid zaadzaaiende naar zijn aard, en vruchtdragend geboomte, welks zaad daarin was, naar zijn aard. En God zag, dat het goed [was]. (SV)

Kortom, het is niet wenselijk om een orde-beginsel aan te nemen dat uitsluitend buiten de door ons gekende orde is. Voor zover er immers niets tegen, maar juist alles voor is, dat er een ordebeginsel in de dingen zelf zit, behoeven we het niet slechts daarbuiten te zoeken. Hiermee is met de veronderstelling, dat er alleen een metafysisch ordebeginsel geheel buiten de wereldse dingen te zoeken is, afgehandeld.

Er blijft dus niets anders over, dan dat het ordebeginsel er of helemaal in, of èn er in èn er buiten is. De strijd loopt dus, voor wie ook in het metafysische nog enig realisme heeft overgehouden, tussen pantheïstisch monisme en theïstisch dualisme.

Het natuurlijke ordebeginsel

Het ordebeginsel in de dingen is niets anders dan de natuur der dingen. En wat is die natuur? Voor zover wij de natuur der dingen kennen, is ze voor ieder afzonderlijk bestaand ding niets anders, dan de vereniging van een bepaald aantal eigenschappen. Die eigenschappen alle tezamen in één geheel verenigd maken het wezen of de natuur van ieder afzonderlijk ding uit, waardoor het in hoedanigheid of kwalitatief van andere dingen onderscheiden is. Die natuur der dingen verklaart hun werkingen. Ze werken zó, omdat ze zó zijn.

De natuur der dingen verklaart derhalve zonder twijfel onmiddellijk, althans ten dele, de ordelijkheid van het natuurgebeuren. Althans ten dele, want daar wij de natuur der dingen slechts ten dele kennen, weten we niet, in hoever ze een onmiddellijke grond voor de orde bieden. Het kan dus best zijn, dat ze zelfs geen onmiddellijke voldoende grond bieden voor de wereldorde, m.a.w. dat daartoe ook nog de werking van bovennatuurlijke verstandelijke machten nodig is. De vraag is dus of de natuur der dingen die ordelijkheid volledig verklaart. Dat wil zeggen, verklaart ze die ordelijkheid zo, dat er in betrekking tot die ordelijkheid (teleologisch) niets te vragen overblijft?

In genen dele, aangezien de natuur der dingen zelf verklaring nodig heeft; want behalve dat in de bijzondere natuur van ieder ding eigenschappen te onderscheiden zijn, die een louter bijkomstig, veranderlijk en wisselvallig karakter dragen, en andere eigenschappen, die tot het wezen van het ding behoren, eigenschappen m.a.w., die zolang de zelfstandigheid van het ding blijft wat ze is, niet ontbreken kunnen noch anders kunnen zijn dan ze zijn, dragen zelfs die zogenaamde noodzakelijke eigenschappen geen absoluut karakter.

Want de feitelijke bepalingen der bestaande zelfstandige wezenheden zijn, absoluut gesproken, zelf iets betrekkelijks en veranderlijks. Volstrekt gesproken konden ze anders zijn dan ze zijn. Zegt men dus: de wereldorde wordt teweeggebracht door de natuur der dingen, dan komst aanstonds de vraag: Waarom is de natuur der dingen zo?

Daar nu die natuur der dingen, hetzij men ze op zich zelf, hetzij men ze in hun samenhang beschouwt, zelf iets betrekkelijks is, kan ze onmogelijk haar eigen verklaring zijn. In het betrekkelijke, het wisselvallige immers, verklaart niets zich zelf. De diepste grond der orde kan dus onmogelijk in de dingen zelf zitten.

Omdat er nochtans een voldoende ordegrond zijn moet, volgt met noodzakelijkheid, dat hij buiten de wereldse dingen is; met andere woorden, dat er een buitenwereldse oorzaak der wereldorde bestaat.

Het bovennatuurlijke ordebeginsel

Dat bovennatuurlijke of „buitenwereldse” ordebeginsel moet men echter goed verstaan. Zulks wil niet zeggen, dat die oorzaak afgescheiden of verwijderd is van de wereld, zodat zij er plaatselijk boven of buiten is. Met dat buitenwereldse” is alleen gezegd, dat zij kwalitatief of door natuur, wezen of hoedanigheid van alle dingen der wereld onderscheiden is. Ziedaar de reden van het dualisme, m.a.w. van het aannemen van een dubbel beginsel van de wereldorde.

Hoedanig is die buitenwereldse orde-oorzaak? De wereldorde wordt onmiddellijk door onbewust doelmatig-handelende oorzaak teweeggebracht. Maar een onbewust-doelmatig handelende oorzaak, ook al ligt de ordelijkheid in haar natuur (zoals in het instinctieve dierlijk leven), heeft onder het opzicht van haar ordelijkheid altijd nadere verklaring nodig; want juist de onbewustheid houdt in, dat zij uit zich alleen de handelingen zelf niet ordende; zij omvat dus altijd afhankelijkheid en daarmede voorwaardelijkheid en betrekkelijkheid. Zolang dus de noodzakelijke buitenwereldse oorzaak als onbewust-doelmatig handelend wordt gedacht, is zij zeker niet de volstrekt voldoende oorzaak, zonder welke het bestaan wereldorde onbestaanbaar is.

Wil men dus een voldoende verklaring voor de wereldorde, dan is men vanzelf genoodzaakt, die buitenwereldse oorzaak als een verstandelijke en overleggende te erkennen. Hoe meer wij de onbewuste dingen zelf zien handelen, en hoe heerlijker orde-resultaten wij door hun werkingen zien bereiken, des te sterker dringt de noodzakelijkheid van een bewuste oorzaak, m.a.w. van een verstandelijke en overleggende oorzaak zich aan onze geest op. Deze oorzaak moet noodzakelijk een bewuste oorzaak wezen. Een voldoende grond, een voldoende verklaring voor de wereldorde vinden wij alleen in een bewuste oorzaak.

Theïstische dualisten antwoorden: wij erkennen als diepste beginsel van de wereldorde een God. Zij vatten het bovenwereldse overleg of 'beleid' niet als menselijk overleg op. Niet ieder verstandelijk overleg voldoet aan de eisen van een volstrekt-voldoende oorzaak, met name zeker niet, als men het anthropomofistisch denkt. Want het menselijk overleg, ook in zijn volmaakst denkbare vorm, is en blijft betrekkelijk, voorwaardelijk en afhankelijk. Dat bovenwereldse overleg wordt alleen maar analogisch zo genoemd, maar ’t is iets eindeloos verheveners.

Hoedanig het onmisbaar wereldbeleid dan in zich is, valt moeilijk te zeggen, juist omdat het in ieder geval bovenmenselijk is. Toch kunnen we o.a. dit bevestigen, dat het, om in zich de volstrekt-voldoende grond van de orde-werkelijkheid te zijn, vrij moet wezen van alle voorwaardelijkheid, van alle afhankelijkheid van gegevens, prikkels of welke nevenoorzaken ook, en daardoor van alle beperking in kennis en macht. M.a.w. een oneindig wijze en machtige is de enige en alleen mogelijke volstrekt-voldoende oorzaak van de werkelijke orde.

De voornaamste, zo niet de enige, opwerping is, hoe met een oneindig wijze oorzaak, die het wereldgebeuren heeft geregeld, ’s werelds onvolmaaktheid te rijmen is. Deze opwerping heeft eigenlijk niet veel om het lijf. ’t Springt immers al dadelijk in het oog, dat een eindige orde niet de absolute volmaaktheid kan bezitten. Vervolgens weten wij te weinig van het wereldplan om in een hele massa dingen met zekerheid te kunnen zeggen of ze werkelijk ondoelmatig zijn. Op de derde plaats komt de ondoelmatigheid, die men in vele dingen meent te zien, heel dikwijls voort uit te eenzijdige beschouwing, omdat men nl. vergeet, dat in de ons bekende eindige orde geen ding voor zich alleen bestaat; en heel willekeurig een of ander bijzonder wezen of bijzondere orde van wezens als uitsluitend doel der orde stelt. Ten vierde zou men, toegegeven dat er tal van ondoelmatige en onvolmaakte dingen bestaan, om over de al of niet-doelmatigheid der orde in haar geheel te kunnen oordelen, eerst moeten aantonen, dat een orde, waarin zulke ondoelmatigheden en gebrekkigheden voorkomen, niet beantwoorden kan aan het doel, dat een oneindige wijsheid zich met het scheppen ervan voorstelde; m. a. w. dat een oneindige wijsheid absoluut geen reden zou kunnen hebben, om juist zo'n orde in het leven te roepen.

Daar we dit nu niet kunnen aantonen, en bovendien van het eigenlijke doel der wereldorde al bitter weinig afweten en het gehele wereldplan in de verste verte niet kunnen overzien, dus ook, gesteld dat we het doel in alle details kenden, niet zouden weten in hoever het bereikt wordt, — zijn we toch wel allerminst bevoegd, om over de ons bekende wereldorde, om hetgeen ons daarin onvolmaakt voorkomt, het oordeel te vellen: dat ze een oneindige wijsheid onwaardig is. De opwerping, aan de onvolmaaktheid der wereld ontleend, blijkt dus verre van gevaarlijk.

Bron

Th. F. Bensdorp, Apologetica. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel. Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922. Enige tekst van blz. 85-109 is onder wijziging verwerkt in mei 2021. De tekst van deze bladzijden bevat ook delen uit een rede van prof. Beysens over de dualistische teleologie als wijsgerige theorie.

Voetnoot

  1. Aangehaald in Th. F. Bensdorp, Apologetica. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel. Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922. Blz. 93.
  2. Aldus Mgr. van Cooth. Zie Th. F. Bensdorp, Apologetica. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel. Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922. Blz. 101.