Ai

Uit Christipedia

Ai is in de Bijbel:

  1. een Kanaänietische koningsstad, door Jozua veroverd. Later herbouwd heette zij Ajath;
  2. een stad der Ammonieten, Jes. 40:3

De naam Ai betekent ‘steenhoop’, van het werkwoord awah, ‘omkeren’[1] . De stad wordt ook genoemd Aja, Neh. 11:31, en Ajath, Jes. 10: 28.

De Kanaänitische stad Ai lag bij Beth-Aven, ten oosten van Bethel.

Ligging van Ai, ten oosten van Bethel (vak 3B)

Tussen Ai en Bethel sloeg Abram zijn tent op en bouwde hij zijn tweede altaar in Kanaän.

Ge 12:8 Vandaar brak hij op naar het bergland ten oosten van Bethel en zette zijn tent op tussen Bethel in het westen en Ai in het oosten. Daar bouwde hij voor de HEERE een altaar en riep de Naam van de HEERE aan. (HSV)

Na de inneming van Jericho scheen de verovering van Ai een 'makkie'. Niet het hele leger van Israël maar een troep van 3000 man scheen daarvoor genoeg. Deze manschappen werden echter verdreven, doordat Israël in Achan overtreden had. Nadat dit probleem was afgehandeld, werd Ai door de Israëlieten onder Jozua door een krijgslist veroverd en verwoest, Gen. 12: 8; Jos. 7:2v.; 8:1v.

Militaire campagne van Jozua. Na Jericho werd, zij het na een aanvankelijke nederlaag, Ai veroverd.

Bron

P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling. Haarlem: De erven F. Bohn, 1866. Hieruit is op 3 jan. 2013 tekst genomen en bewerkt.

S.J. van Ronkel, Woordenboek der eigennamen (Groningen: M. Smit, 1835) s.v. Ai. Hieruit is op 3 jan. 2013 tekst genomen en verwerkt.

Voetnoot

  1. S.J. van Ronkel, Woordenboek der eigennamen (Groningen: M. Smit, 1835) s.v. Ai. Van Ronkel was destijds hoofdonderwijzer aan een Joodse school en beëedigd vertaler.