Bastaard

Uit Christipedia

Een bastaard, gezegd van een kind, is een kind dat niet uit een wettig huwelijk is geboren, maar bijvoorbeeld door overspel is verwekt.

"Tot bastaard maken" betekent: onterven.

Het woord gaat terug op het Latijnse bastardus = verwekt op een pakzadel, van bastum = pakzadel.

'Bastaard' wordt, bij uitbreiding, ook gebezigd voor een dier ontstaan uit de vermenging van verschillende, maar aan elkaar verwante soorten. Daarom worden de muilezel en het muildier 'bastaarden' genoemd.

Oude Testament

De richter Jefta was een bastaard. Hij was door zijn vader buiten diens huwelijk verwekt bij een hoer. Zijn broers verstootten hem, omdat hij een andere moeder had.

Richteren 11: 1 Jefta nu, de Gileadiet, was een strijdbaar held, maar hij was een hoerekind; doch Gilead had Jefta verwekt. 2 Gileads huisvrouw baarde hem ook zonen; en de zonen van deze vrouw, groot geworden zijnde, stootten Jefta uit, en zeiden tot hem: u zult in het huis van onze vader niet erven, want u bent een zoon van een andere vrouw.

Jefta wordt door zijn broers uitgestoten. Op deze fantasieprent uit 1643 worden Jefta, voor een legertent, met een spies in de hand, en zijn schildknaap door zijn broers verjaagd.

Nadat hij verstoten was ging Jefta wonen in het land Tob. Daar voegden zich leeghoofdige mannen bij hem, die met hem uittrokken. Toen de Ammonieten de oorlog aanbonden met Israël, werd Jefta te hulp geroepen. De oudsten van Gilead boden hem aan om legeroverste te zijn, ja, een hoofd over alle inwoners van Gilead. Jefta gaf gehoor aan hun oproep. Hij verloste Israël uit de macht der Ammonieten.

Nieuwe Testament

In het Grieks van het Nieuwe Testament wordt het woord νοθος, nothos (klemtoon op no-) gebruikt, een bijvoeglijk naamwoord, dat betekent[1]: 1. onwettig, bastaard; 2. niet geboren uit een wettig huwelijk, maar uit een bijvrouw of een slavin. Het woord komt alleen voor in Hebr. 12:8, waarin 'bastaarden' tegenover 'zonen' (wettige zonen) worden gesteld.

Hebreeën 12: 8 Maar als u zonder tuchtiging bent waaraan allen deel hebben, dan bent u bastaarden en geen zonen.

Bastaarden zijn hier onwettige kinderen, die geen wettige vader toebehoren en dus niet in de eervolle zin van het woord zonen zijn. De schrijver maakt hier onderscheid tussen bastaarden en kinderen, d.i. tussen zonen buiten de echt geboren, die geen recht hebben op de erfenis, noch door de vader als zijn echte kinderen erkend, geliefd en opgevoed worden en de wettige zonen, die hij als zodanig op- en aanneemt en als hem toebehorend liefheeft. Door beide uitdrukkingen is een geheel verschillende verhouding ten opzichte van God uitgedrukt. Beiden, de bastaarden en de kinderen, hebben wel hun bestaan aan God, de Vader van de geesten (vs.9) te danken, maar alleen de laatsten staan in de rechte verhouding, in de wezenlijke kinderlijke relatie tot de Vader van de geesten; slechts aan hen komt de naam "kinderen van God" toe en zij zijn het die God als zodanig aanneemt en erkent.

Bronnen

Van Dale's Groot woordenboek der Nederlandse taal (13e uitgave), digitale versie 1.0 Plus, jaar 2000.

Jefta. Enige tekst hiervan is overgenomen op 4 april 2024.

Hebreeën 12. Tekst van het commentaar op Hebr. 12:8 is overgenomen op 4 apr. 2024.

Zie ook Voetnoot.

Voetnoot

  1. Grieks-Nederlands Lexicon, onderdeel van de Online Bible, een uitgave van Importantia.