Boog
De boog was een gewoon wapentuig van de Hebreeën, waarvan zij zich bedienden op de jacht en in de oorlog, Gen. 21:20; 27: 5; 1 Sam. 30: 5; 1 Kon. 20:54; Jes. 13: 18.
Materiaal. De boog was van hard hout of uit metaal vervaardigd, 2 Sam. 22: 55, en kon daarom moeilijk gespannen worden, 1 Kron. 5: 18; Ps. 7:15.
Vervoer. Men droeg hem, zo lang hij niet gebruikt werd, in een (leren) zak, welke men in de 19e eeuw in het oosten aan de gordel droeg.
Pijlen. De pijlen maakte men uit riet, soms waren ze vergiftigd, Ps. 37: 5, of met brandbare stof omwonden en aangestoken, Ps. 7, 14; Efez. 6: 16.
De satan heeft brandende pijlen die hij op de heiligen schiet. Daartegen biedt het schild van het geloof bescherming.
Efe 6:16 terwijl u bovenal het schild van het geloof hebt opgenomen, waarmee u al de brandende pijlen van de boze zult kunnen uitblussen. (TELOS)
Koker. De kokers waren soms zeer kostbaar uitgewerkt (Job 39: 26) en werden op de rug gedragen.
Boogschutter. Behalve de Benjaminieten worden de Filistijnen en Elamieten als goede boogschutters geroemd, 1 Kron. 7:59; 1 Sam. 31: 5; Jes. 22:6.
Gods boog. De regenboog noemt God 'mijn boog'. Het Hebreeuwse woord, קשׁת, qesheth, komt 77x voor en wordt bijna overal vertaald met 'boog'.
Ge 9:13 Mijn boog heb Ik gegeven in de wolken; die zal zijn tot een teken des verbonds tussen Mij en tussen de aarde. Ge 9:14 En het zal geschieden, als Ik wolken over de aarde brenge, dat deze boog zal gezien worden in de wolken; Ge 9:16 Als deze boog in de wolken zal zijn, zo zal Ik hem aanzien, om te gedenken aan het eeuwig verbond tussen God en tussen alle levende ziel, van alle vlees, dat op de aarde is.
Zie Regenboog voor het hoofdartikel.
God een boogschutter gelijk. Het was de profeet Jeremia alsof God in zijn verbolgenheid als een boogschutter tegen hem optrad.
Kla 3:1 [Aleph]. Ik ben de man, [die] ellende gezien heeft door de roede Zijner verbolgenheid. (...) Kla 3:12 [Daleth]. Hij heeft Zijn boog gespannen, en Hij heeft mij den pijl als ten doel gesteld. Kla 3:13 [He]. Hij heeft Zijn pijlen in mijn nieren doen ingaan. (SV)
Bescherming.
Ps 60:4 (60-6) Gij hebt aan hen die u vrezen een banier gegeven om te vluchten voor den boog. Ps 60:5 (60-7) Opdat uw geliefden verlost worden, breng redding door uw rechterhand en verhoor mij! (Lei)
Het Hebreeuwse woord קשׁט, qoshet, of קשׁט, qosht, dat in Ps. 60:4 wordt gebezigd, betekent 'boog' of 'waarheid'. Het komt slechts 2x in het Oude Testament voor. De Statenvertaling en de Herziene Statenvertaling hebben hier de betekenis 'waarheid'.
Ps 11:1 [Een psalm] van David, voor de koorleider. Ik heb tot de HEERE de toevlucht genomen. Hoe [kunt] u [dan] zeggen tegen mijn ziel: Vlucht weg [naar] uw bergen, [als] een vogel! Ps 11:2 Want zie, de goddelozen spannen de boog, zij leggen hun pijlen op de pees om in het donker te schieten op de oprechten van hart. (HSV)
Waarzeggerij. Met pijlen pleegde men ook waarzeggerij, zie Ezech. 21: 21.
Apocalyptische ruiter. De ruiter op het witte paard in Openbaring 6 heeft een boog; pijlen worden niet vermeld.
Bron
G. B. Winer, J. Correll, Bijbelsch zaak-woordenboek. Eerste deel A-K. Tiel: C. Campagne, 1836. Tekst van het lemma 'Boog' is verwerkt op 29 april 2017.