Dibon

Dibon is een plaatsnaam in de Bijbel die verwijst naar 1. een stad in Juda bewoond ten tijde van Nehemia (Neh. 11:25). 2. een stad in het stamgebied van Gad.

Dibon in Juda

Deze Judese stad wordt genoemd in Neh. 11:25

Ne 11:25 In de dorpen op het platteland waren sommigen van de nakomelingen van Juda gaan wonen: in Kirjat-Arba en de bijbehorende plaatsen, in Dibon en de bijbehorende plaatsen, in Jekabzeël en zijn dorpen,

De ligging van dit vroegere Dibon is onbekend.

Dibon Gad

Dibon is een stad in het oostelijk Jordaanland, door de Amorieten aan de Moabieten ontnomen, aan deze weer door de Israëlieten ontweldigd (Num. 21 : 30; Joz. 13 : 9), en door de stam Gad (Num. 32 : 34) versterkt (van daar de naam Dibon Gad) als station van de Israëlieten, (Num. 33 : 45), maar aan Ruben toebedeeld (Joz. 13 : 15); later weer in handen van de Moabieten (Jes. 17 : 2).

Ligging van Dibon ten oosten van de Dode Zee.

Dibon was een mooie stad (Jer. 48: 18), ten tijde van Hiëronymus nog zeer groot; in de 19e eeuw^[1] zoals Jeremia heeft geprofeteerd, "in de dorheid gezeten als het tegenwoordige Diban, ruïnen aan een noordelijke bron van de Amon in de lagere vlakte El Kura, een deel van de hooggelegen Belka"^[1].

Als Hieronymus de station Dibon Gad (Num. 33: 45) voor een tweede Dibon houdt, dan moet deze toch in dezelfde streek hebben gelegen. Dat echter de meest zuid-oostelijke grensplaatsen van Gad versterkt en later door Ruben in bezit genomen zijn, komt ook elders voor.

↑ ^1,0 ^1,1 Zo H. Zeller, Bijbelsch Woordenboek voor het Christelijke volk. Eerste deel A - J. ('s Gravenhage: M.J. Visser, 1867) s.v. Dibon, Dimon.

[:0-1] 1,0 ^1,1 Zo H. Zeller, Bijbelsch Woordenboek voor het Christelijke volk. Eerste deel A - J. ('s Gravenhage: M.J. Visser, 1867) s.v. Dibon, Dimon.

[1]