Eden (landstreek)
Eden is de eerste landstreek, die ons in de Bijbel wordt genoemd. In Eden lag een hof (tuin) die God had geplant. In deze hof werd het eerste mensenpaar geplaatst. Zie verder bij Hof van Eden.
Ge 2:8 Ook had de HEERE God een hof geplant in Eden, tegen het oosten, en Hij stelde aldaar den mens, dien Hij geformeerd had. (SV)
Niet het Eden dat in Assyrië lag en vermeld wordt in 2 Kon. 19:12 en het gelijkluidende vers Jes. 37:12[1].
2Kon 19:12 Hebben de goden der volken, die mijn vaders verdorven hebben, dezelve gered, als Gozan, en Haran, en Rezef, en de kinderen van Eden, die in Telasser waren? (SV)
Ligging. Het landschap lag 'tegen het Oosten' (Gen. 2:8), gezien vanuit Israël. De ligging van Eden in het Oosten is verder onzeker, maar was hoogst waarschijnlijk in het Armeense hoogland[1], waar op de hoogste berg Ararat, de ark van Noach rustte (Gen.8:4). Dit kan men de Oerartische hypothese noemen, die Eden plaatst in het latere Oerartoe (een koninkrijk in het Armeense hoogland, circa 860 tot 585 v. C.). Een andere hypothese plaatst Eden in het zuiden van Soemerië (Soemerische hypothese).
Paradijselijke tuin. In dit landschap tegen het Oosten, dat is in het oostelijk deel daarvan[1], maakte God een hof (zie Hof van Eden) tot een woonplaats voor de mensen en Hij stelde aldaar de mens, die Hij geformeerd had.
Rivier. In Eden ging een rivier uit, ontsprong daar, om het paradijs te bewateren. Deze rivier werd in Eden verdeeld in vier hoofden.
Ge 2:10 En een rivier was voortgaande uit Eden, om dezen hof te bewateren; en werd van daar verdeeld, en werd tot vier hoofden. (SV)
Het is alsof het water vermeerderde. Vergelijk de rivier die uit de toekomstige tempel van Ezechiël als een stroompje voortkomt en gaandeweg dieper wordt.
Voetnoot
- ↑ 1,0 1,1 1,2 Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Gen. 2.