Genadig

Uit Christipedia

Genadig betekent: geneigd om de onwaardige wel te doen, genade te bewijzen. Het voorwerp der genade is een onwaardige.

Genadig is hij, die zijn liefde door onverdiende weldaden aan de geringere bewijst, of aan hem, die op de bewezen weldaden geen recht heeft en die ook niet vergelden kan.

Iemand smeekt datgeen van een ander als een genade, waarvan hij weet, dat hij het niet met recht kan vorderen, en dat zulk een hoge waarde heeft, dat de vergelding daarvan hem onmogelijk is, of van zulk een machtige persoon komt, die niets van hem behoeft, dat de begenadigde zou kunnen geven.

Wanneer het staatshoofd een misdadiger, wien de wet veroordeelt, van de straf vrijspreekt, dan is deze vrijspraak genade. En daar wij op de weldaden van de Allerhoogste geen recht hebben, en die niet vergelden kunnen, noemen wij al het goede, dat wij van God ontvangen, bewijzen van Zijn genade, en Hem, die ze ons schenkt, onze genadige Vader.

Toen God bij Mozes kwam op de berg Sinaï, zei Hij genadig te zijn. 

Ex 34:6 De HERE ging aan hem voorbij en riep: HERE, HERE, God, barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw, Ex 34:7 die goedertierenheid bestendigt aan duizenden, die ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft; maar [de schuldige] houdt Hij zeker niet onschuldig, de ongerechtigheid der vaderen bezoekende aan kinderen en kindskinderen, aan het derde en vierde geslacht. (NBG51)

Genadig en barmhartig

Genadig en barmhartig hebben als gemeenschappelijke betekenis: geneigd, om iemand wel te doen. Er zijn echter ook verschillen.

Het voorwerp der genade is een onwaardige, het voorwerp der barmhartigheid is de ellendige en lijdende.

Wij zijn barmhartig jegens degene, die wij in ellende zien, en die onze hulp behoeft. Een arme, nooddruftige, die veel lijden moet, wekt onze barmhartigheid op; wij worden door zijn ellende geroerd, en bewogen, om hem zoveel mogelijk te helpen.

Wij zijn genadig jegens iemand, wien wij goed doen, ofschoon hij het niet verdiend heeft en onze weldaden onwaardig is.

Zo betoonde de weldoende Samaritaan (in het Nieuwe Testament) zich barmhartig jegens de gewonde hulpeloze Jood, die in de handen van rovers was gevallen.

Lu 10:33 Een Samaritaan echter, die op reis was, kwam bij hem en toen hij hem zag, werd hij met ontferming bewogen. Lu 10:34 En hij ging naar hem toe, verbond zijn wonden, terwijl hij daar olie en wijn op goot, zette hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en verzorgde hem. (TELOS)

David, daarentegen, bewees Simei genade, daar hij hem zijn belediging vergaf, zonder die naar verdienste te straffen.

2Sa 16:5 Als nu de koning David tot aan Bahurim kwam, ziet, toen kwam van daar een man uit, van het geslacht van het huis van Saul, wiens naam was Simei, de zoon van Gera; hij ging steeds voort, en vloekte. 2Sa 16:7 Aldus nu zeide Simei in zijn vloeken: Ga uit, ga uit, gij, man des bloeds, en gij, Belials man! 2Sa 16:13 Alzo ging David met zijn lieden op den weg; en Simei ging al voort langs de zijde des bergs tegen hem over, en vloekte, en wierp met stenen van tegenover hem, en stoof met stof. 2Sa 19:18 Als nu de pont overvoer, om het huis des konings over te halen, en te doen, wat goed was in zijn ogen, zo viel Simei, de zoon van Gera, neder voor het aangezicht des konings, als hij over de Jordaan voer; 2Sa 19:21 Toen antwoordde Abisai, de zoon van Zeruja, en zeide: Zou dan Simei hiervoor niet gedood worden? Zo hij toch den gezalfde des HEEREN gevloekt heeft. 2Sa 19:23 En de koning zeide tot Simei: Gij zult niet sterven. En de koning zwoer hem. (SV)

God is genadig en barmhartig

Ex 34:6 De HERE ging aan hem voorbij en riep: HERE, HERE, God, barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw, (NBG51)

Ne 9:17 En zij hebben geweigerd te horen, en niet gedacht aan Uw wonderen, die Gij bij hen gedaan hadt, en hebben hun nek verhard, en in hun wederspannigheid een hoofd gesteld, om weder te keren tot hun dienstbaarheid. Doch Gij, een God van vergevingen, genadig en barmhartig, lankmoedig, en groot van weldadigheid, hebt hen evenwel niet verlaten. (SV)

Meer informatie

Over genade, zie artikel Genade

Bron

P. Weiland en G.N. Landré, Woordenboek der Nederduitsche Synonimen. Antwerpen: 1845.