Goliath

Uit Christipedia
Versie door Kees Langeveld (overleg | bijdragen) op 26 feb 2018 om 22:41 (Nieuwe pagina aangemaakt met ''''Goliath''' was een reus en kampvechter uit het leger van de Filistijnen. David, de zoon van Isaï, nam het tegen hem op en versloeg hem, door Goddelijke besch...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Goliath was een reus en kampvechter uit het leger van de Filistijnen. David, de zoon van Isaï, nam het tegen hem op en versloeg hem, door Goddelijke beschikking, met een geslingerde steen en een zwaard. De geschiedenis van deze tweestrijd, die zich afspeelde rond 1062 v. Chr.[1] behoort tot de meest vertelde verhalen uit het Oude Testament. De les die de toeziende menigte moest leren was dat de verlossing door God kwam.

1Sa 17:47 En deze ganse vergadering zal weten, dat de HEERE niet door het zwaard, noch door de spies verlost; want de krijg is des HEEREN, Die zal ulieden in onze hand geven.

Goliath was afkomstig uit Gath, een stad waar vroeger door Jozua verdreven Enakieten, een geslacht van reuzen, zich gevestigd hadden. Mogelijk was Goliath een Enakiet.  

Het tweegevecht tussen Goliath en David wordt beschreven in 1 Samuël 17:

1Sa 17:1 En de Filistijnen verzamelden hun heir ten strijde, en verzamelden zich te Socho, dat in Juda is; en zij legerden zich tussen Socho en tussen Azeka, aan het einde van Dammim. 1Sa 17:2 Doch Saul en de mannen van Israel verzamelden zich, en legerden zich in het eikendal; en stelden de slagorde tegen de Filistijnen aan. 1Sa 17:3 De Filistijnen nu stonden aan een berg aan gene, en de Israelieten stonden aan een berg aan deze zijde; en de vallei was tussen hen. 1Sa 17:4 Toen ging er een kampvechter uit, uit het leger der Filistijnen; zijn naam was Goliath, van Gath; zijn hoogte was zes ellen en een span.

Goliath was afkomstig van de Filijstijnse plaats Gath. Zijn lichaamslengte was zes ellen en een span. Een span is ongeveer 24 cm en de oud-Hebreeuwse el is ongeveer 48 cm. (6 x 48) + 24 =  288 + 24 = 312 cm. Ruim 3 meter dus![2]

1Sa 17:5 En hij had een koperen helm op zijn hoofd, en hij had een schubachtig pantsier aan; en het gewicht van het pantsier was vijf duizend sikkelen kopers;

Het gewicht van het pantser wordt door commentatoren verschillend opgegeven: 25 kilo, 39,1 kilo[1], 81,85 kilo[3]

1Sa 17:6 En een koperen scheenharnas boven zijn voeten, en een koperen schild tussen zijn schouders;

1Sa 17:7 En de schacht zijner spies was als een weversboom, en het lemmer zijner spies was van zeshonderd sikkelen ijzers; en de schilddrager ging voor zijn aangezicht.

Zeshonderd sikkelen ijzer = 9,82 kilo[4]

1Sa 17:8 Deze nu stond, en riep tot de slagorden van Israel, en zeide tot hen: Waarom zoudt gijlieden uittrekken, om de slagorde te stellen? Ben ik niet een Filistijn, en gijlieden knechten van Saul? Kiest een man onder u, die tot mij afkome. 1Sa 17:9 Indien hij tegen mij strijden en mij verslaan kan, zo zullen wij ulieden tot knechten zijn; maar indien ik hem overwin en hem sla, zo zult gij ons tot knechten zijn, en ons dienen. 1Sa 17:10 Verder zeide de Filistijn: Ik heb heden de slagorden van Israel gehoond, [zeggende]: Geeft mij een man, dat wij te zamen strijden! 1Sa 17:11 Toen Saul en het ganse Israel deze woorden van den Filistijn hoorden, zo ontzetten zij zich, en vreesden zeer. (...)  1Sa 17:16 De Filistijn nu trad toe, des morgens vroeg en des avonds. Alzo stelde hij zich [daar] veertig dagen lang. (...) 1Sa 17:19 Saul nu, en zij, en alle mannen van Israel waren bij het eikendal met de Filistijnen strijdende. (...) 1Sa 17:21 En de Israelieten en Filistijnen stelden slagorde tegen slagorde. 1Sa 17:22 David nu liet de vaten van zich, onder de hand van den bewaarder der vaten, en hij liep ter slagorde; en hij kwam en vraagde zijn broederen naar [hun] welstand. 1Sa 17:23 Toen hij met hen sprak, ziet, zo kwam de kampvechter op; zijn naam was Goliath, de Filistijn van Gath, uit het heir der Filistijnen, en hij sprak achtereenvolgens die woorden; en David hoorde ze. 1Sa 17:24 Doch alle mannen in Israel, als zij dien man zagen, zo vluchtten zij voor zijn aangezicht, en zij vreesden zeer. 1Sa 17:25 En de mannen Israels zeiden: Hebt gijlieden dien man wel gezien, die opgekomen is? Want hij is opgekomen, om Israel te honen; en het zal geschieden, dat de koning dien man, die hem slaat, met groten rijkdom verrijken zal, en hij zal hem zijn dochter geven, en hij zal zijns vaders huis vrijmaken in Israel. 1Sa 17:26 Toen zeide David tot de mannen, die bij hem stonden, zeggende: Wat zal men dien man doen, die dezen Filistijn slaat, en den smaad van Israel wendt? Want wie is deze onbesneden Filistijn, dat hij de slagorden van den levenden God zou honen? 1Sa 17:27 Wederom zeide hem het volk achtervolgens dat woord, zeggende: Alzo zal men den man doen, die hem slaat. (...) 1Sa 17:32 En David zeide tot Saul: Aan geen mens ontvalle het hart, om zijnentwil. Uw knecht zal heengaan en hij zal met dezen Filistijn strijden. 1Sa 17:33 Maar Saul zeide tot David: Gij zult niet kunnen heengaan tot dezen Filistijn, om met hem te strijden; want gij zijt een jongeling, en hij is een krijgsman van zijn jeugd af. 1Sa 17:34 Toen zeide David tot Saul: Uw knecht weidde de schapen zijns vaders, en er kwam een leeuw en een beer, en nam een schaap van de kudde weg. 1Sa 17:35 En ik ging uit hem na, en ik sloeg hem, en redde het uit zijn mond; toen hij tegen mij opstond, zo vatte ik hem bij zijn baard, en sloeg hem, en doodde hem. 1Sa 17:36 Uw knecht heeft zo den leeuw als den beer geslagen; alzo zal deze onbesneden Filistijn zijn, gelijk een van die, omdat hij de slagorden van den levenden God gehoond heeft. 1Sa 17:37 Verder zeide David: De HEERE, Die mij van de hand des leeuws gered heeft, en uit de hand des beers, Die zal mij redden uit de hand van dezen Filistijn. Toen zeide Saul tot David: Ga heen, en de HEERE zij met u! 1Sa 17:38 En Saul kleedde David met zijn klederen, en zette een koperen helm op zijn hoofd, en kleedde hem met een pantsier. 1Sa 17:39 En David gordde zijn zwaard aan over zijn klederen, en wilde gaan; want hij had het nooit verzocht. Toen zeide David tot Saul: Ik kan in deze niet gaan, want ik heb het nooit verzocht; en David leide ze van zich. 1Sa 17:40 En hij nam zijn staf in zijn hand, en hij koos zich vijf gladde stenen uit de beek, en leide ze in de herderstas, die hij had, te weten in den zak, en zijn slinger was in zijn hand; alzo naderde hij tot den Filistijn. 1Sa 17:41 De Filistijn ging ook heen, gaande en naderende tot David, en zijn schilddrager [ging] voor zijn aangezicht. 1Sa 17:42 Toen de Filistijn opzag, en David zag, zo verachtte hij hem; want hij was een jongeling, roodachtig, mitsgaders schoon van aanzien. 1Sa 17:43 De Filistijn nu zeide tot David: Ben ik een hond, dat gij tot mij komt met stokken? En de Filistijn vloekte David bij zijn goden. 1Sa 17:44 Daarna zeide de Filistijn tot David: Kom tot mij, zo zal ik uw vlees aan de vogelen des hemels geven, en aan de dieren des velds. 1Sa 17:45 David daarentegen zeide tot den Filistijn: gij komt tot mij met een zwaard, en met een spies, en met een schild; maar ik kom tot u in den Naam van den HEERE der heirscharen, den God der slagorden van Israel, Dien gij gehoond hebt. 1Sa 17:46 Te dezen dage zal de HEERE u besluiten in mijn hand, en ik zal u slaan, en ik zal uw hoofd van u wegnemen, en ik zal de dode lichamen van der Filistijnen leger dezen dag aan de vogelen des hemels, en aan de beesten des velds geven; en de ganse aarde zal weten, dat Israel een God heeft. 1Sa 17:47 En deze ganse vergadering zal weten, dat de HEERE niet door het zwaard, noch door de spies verlost; want de krijg is des HEEREN, Die zal ulieden in onze hand geven. 1Sa 17:48 En het geschiedde, toen de Filistijn zich opmaakte, en heenging, en David tegemoet naderde, zo haastte David, en liep naar de slagorde toe, den Filistijn tegemoet. 1Sa 17:49 En David stak zijn hand in de tas, en hij nam een steen daaruit, en hij slingerde, en trof den Filistijn in zijn voorhoofd; zodat de steen zonk in zijn voorhoofd, en hij viel op zijn aangezicht ter aarde. 1Sa 17:50 Alzo overweldigde David den Filistijn met een slinger en met een steen; en hij versloeg den Filistijn, en doodde hem; doch David had geen zwaard in de hand. 1Sa 17:51 Daarom liep David, en stond op den Filistijn, en nam zijn zwaard, en hij trok het uit zijn schede, en hij doodde hem, en hij hieuw hem het hoofd daarmede af. Toen de Filistijnen zagen, dat hun geweldigste dood was, zo vluchtten zij. (SV)

Voetnoten

  1. 1,0 1,1 Aldus het commentaar van Karl August Dächsel; F P L C van Lingen; H van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901)
  2. De aantekeningen bij de Leidse Vertaling geven 3,41 meter op.
  3. De aantekeningen bij de Leidse Vertaling geven 81,85 kilo op
  4. Aldus de aantekeningen bij de Leidse Vertaling.