Hethieten

Uit Christipedia

De Hethieten, ook gespeld HettietenHethieten, Hittieten of Chitieten, waren afstammelingen van Heth, de zoon van Kanaän (Gen. 10:15) en een achterkleinzoon van Noach. Ze waren één van de Kanaanietische volkstammen (Hethieten, Jebusieten, Amorieten, Girgasieten, Hevieten) in het land Kanaän.

De naam Hethiet betekent 'nakomeling van Heth'. De Hethieten worden 'zonen van Heth' (bijv. in Gen. 23:10) genoemd. 

De Hethieten behoorden tot de vijf Kanaänietische volksstammen (Hethieten, Jebusieten, Amorieten, Girgasieten en Hevieten) die zich in Kanaän vestigden. De Hethieten bezaten in de 14de tot de 12de eeuw vóór Chr. in Klein-Azië en Syrië een machtig rijk, machtiger dan Egypte en Babylonië. Een tak van deze stam schijnt zich reeds vroegtijdig in Kanaän te hebben gevestigd, vooral in de streken van Hebron (Gen. 23 :2 v.; 26 :34, Num. 13 :29, Joz. 1 :4.)

Rijk der Hethieten in de late bronstijd (1600-1200)
Niet-Israelietische volken in Kanaän, onder andere Hethieten

De Hethieten waren in Kanaän 'het volk van het land', in wier midden Abraham woonde (Gen. 23:6-7) bij Kirjath-Arba, dat is het latere Hebron. Abraham kocht van de Hethiet Efron een akker met een spelonk voor de begrafenis van zijn overleden vrouw Sara (Gen. 23).

De twaalf verspieders die Kanaän hadden verkend, noemden in hun relaas de streek waar de Hethieten woonden: 

Nu 13:29 In het Zuiderland woont Amalek, in het bergland [wonen] de Hethieten, de Jebusieten en de Amorieten, aan de zee en aan de oever van de Jordaan wonen de Kanaänieten. (HSV)

Ze waren meerder en machtiger dan de Israëlieten.

De 7:1 Wanneer u de HEERE, uw God, zal gebracht hebben in het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven; en Hij vele volken voor uw aangezicht zal hebben uitgeworpen, de Hethieten, en de Girgasieten, en de Amorieten, en de Kanaänieten, en de Ferezieten, en de Hevieten, en de Jebusieten, zeven volken, die meerder en machtiger zijn dan gij; (SV)

De Israëlieten verdreven niet alle Hethieten.

Ri 3:5 Toen nu de Israëlieten te midden van de Kanaänieten, de Hethieten, de Amorieten, de Ferezieten, de Hevieten en de Jebusieten woonden,
Ri 3:6 namen zij hun dochters voor zich tot vrouwen en gaven zij hun [eigen] dochters aan hun zonen. En zij dienden hun goden. (HSV)

Kooplieden van koning Salomo brachten wagen en paarden naar alle koningen van de Hethieten.

2Kr 1:16 En de aanvoer van de paarden die Salomo had, was uit Egypte en uit Kewe. Kooplieden van de koning namen ze tegen een bepaalde prijs uit Kewe mee. 2Kr 1:17 Een wagen werd uit Egypte uitgevoerd voor zeshonderd zilverstukken en een paard voor honderdvijftig. Zo voerden ze die door hun tussenkomst uit naar alle koningen van de Hethieten en de koningen van Syrië. (HSV)

Bronnen

In dit lemma is, onder toestemming, in mei 2011 gebruik gemaakt van tekst uit: C. Lindeboom, Bijbelgids, of Handleiding tot het verkrijgen van Bijbelkennis. Middelburg: Stichting de Gihonbron, 2009. Bewerking van de uitgave uit 1929, door J. Pluimers.