Iturea
Ituréa was een landstreek tussen Sidon en Damascus, welke ten tijde van Johannes de Doper bestuurd werd door de viervorst Filippus, Luk. 3:1.
Lu 3:1 In het vijftiende jaar nu van de regering van keizer Tiberius, toen Pontius Pilatus stadhouder was over Judea en Herodes viervorst over Galilea en zijn broer Filippus viervorst over Iturea en het land Trachonitus en Lysanias viervorst over Abilene, (TELOS)
Het land was zeer geschikt voor veeteelt.
Hoogstwaarschijnlijk stamden de Itureërs van Jethur, een der zonen van lsmaël, af. Zij waren een woest, roofzuchtig volk, als geoefende boogschutters bekend, die ook op het gebied van Damascus strooptochten ondernamen, en uit hun holen en spelonken de voorbijtrekkenden aanvielen.
Onder Jerobeam II veroverden de Israëlieten van het Overjordaanse hun land en roofden hun bezittingen, maar na de wegvoering keerden de Itureërs weer en zetten hun oude levenswijze voort, totdat zij, één eeuw vóór de geboorte van Christus, door Aristobulus gedwongen werden zich te laten besnijden, en zo bij het Joodse volk werden ingelijfd.
Eerst maakten zij een deel uit van het koninkrijk van Herodes de Grote, toen van het gebied, dat zijn jongste zoon Filippus beheerste.
Bron
P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling. Haarlem: De erven F. Bohn, 1866. Tekst van het lemma 'Iturea' is op 25 mei 2015 verwerkt.