Judas

Uit Christipedia

De brief van Judas wordt hieronder bij enkele verzen becommentarieerd. Voor verwijzingen van 'Judas' in de Bijbel naar verschillende personen, zie Judas (naam en verwijzing).

1

Jds 1:1  Judas, slaaf van Jezus Christus en broer van Jakobus, aan de geroepenen die in God de Vader geliefd en in Jezus Christus bewaard zijn: (Telos)

Slaaf van Jezus Christus. Judas was een broer van Jakobus en een halfbroer van Jezus Christus. Jezus' broers geloofden eerst niet in hem. Vermoedelijk is Judas door de onloochenbare opstanding van de Heer Jezus tot de vaste overtuiging gekomen dat zijn halfbroer de Messias en Zoon van God is. Zo iemand wenst Judas als slaaf te dienen, al was het ook zijn lijfelijke halfbroer. Dat hij zich niet uitdrukkelijk voorstelt als de (half)broer van Jezus, maar als diens slaaf, getuigt van zijn nederige gezindheid.

Geroepenen. Gelovigen in Christus zijn, evenals als hun voorvader in het geloof, Abraham, geroepenen. Het Griekse woord voor gemeente of vergadering houdt het denkbeeld van geroepen-zijn in. Gelovigen hebben de roepstem van God verstaan, om zich tot Hem te bekeren en te gelovigen in Zijn Zoon Jezus Christus.

3

Jds 1:3 Geliefden, terwijl ik alle bereidwilligheid had u te schrijven over onze gemeenschappelijke behoudenis, werd ik genoodzaakt u te schrijven met de vermaning om te strijden voor het geloof dat eenmaal aan de heiligen is overgeleverd. (Telos)

Het geloof dat eenmaal aan de heiligen is overgeleverd. Bedoeld wordt de inhoud van het geloof, de geloofsleer. Sommige overleveringen, tradities - en dit is er een van - zijn het waard om te bewaren en zo nodig ervoor te strijden.

4

Jds 1:4 Want bepaalde mensen zijn binnengeslopen, die van ouds tot dit oordeel tevoren opgeschreven zijn, goddelozen, die de genade van onze God veranderen in losbandigheid en onze enige Meester en Heer Jezus Christus verloochenen. (Telos)

Die de genade van God veranderen in losbandigheid. God is genadig, we zijn vrij, dus mogen we doen en laten wat wij willen. Zoiets is de redenering. Ook Paulus stelt de gedachte van losbandigheid in verband met genade aan de orde:

Ro 6:1  Wat zullen wij dan zeggen? Zouden wij in de zonde blijven, opdat de genade toeneemt? (Telos)

Ga 5:17  Want het vlees begeert tegen de Geest, en de Geest tegen het vlees; want deze staan tegenover elkaar, opdat u niet doet wat u wilt. (Telos)

Goddelozen. Allicht hebben zij een schijn van godsvrucht en hebben wij de naam Jezus op hun lippen.

2Ti 3:4  verraders, roekeloos, opgeblazen, meer liefhebbers van genot dan liefhebbers van God. 2Ti 3:5  Ogenschijnlijk bezitten zij godsvrucht, maar de kracht daarvan verloochenen zij. Wend je ook van dezen af. (Telos)

Onze enige Meester en Heer Jezus Christus verloochenen. Door hun goddeloze gedragingen verloochenen ze Hem die ons leert heilig te leven.

5

Jds 1:5 Ik wil u echter eraan herinneren, u die eens alles wist, dat de Heer, na een volk uit het land Egypte verlost te hebben, de tweede keer hen die niet geloofden, heeft verdelgd. (Telos)

U die eens alles wist. Ze kenden en geloofden de overgeleverde heilsleer (vs. 3), maar door de invloed van de genoemde goddelozen dreigden ze belangrijke waarheden (betreffende genade, vrijheid en heiligheid) uit het oog te verliezen.

De tweede keer hen die niet geloofden, heeft verdelgd. Deze Israëlieten zijn, op Jozua en Kaleb, na, door ongeloof het beloofde land niet binnengegaan en zijn tot straf gestorven in de woestijn.

6

Jds 1:6 En engelen die hun oorsprong niet bewaard, maar hun eigen woonplaats verlaten hebben, heeft Hij tot het oordeel van de grote dag met eeuwige boeien onder duisternis bewaard. (Telos)

Engelen die hun oorsprong niet bewaard, maar hun eigen woonplaats verlaten hebben. Judas verwijst vermoedelijk naar de 'zonen van God' die op de aarde kwamen en geslachtsgemeenschap hadden met vrouwen.

Ge 6:1  En het geschiedde, als de mensen op den aardbodem begonnen te vermenigvuldigen, en hun dochters geboren werden,  Ge 6:2  Dat Gods zonen de dochteren der mensen aanzagen, dat zij schoon waren, en zij namen zich vrouwen uit allen, die zij verkozen hadden. (..) Ge 6:4  In die dagen waren er reuzen op de aarde, en ook daarna, als Gods zonen tot de dochteren der mensen ingegaan waren, en zich [kinderen] gewonnen hadden; deze zijn de geweldigen, die van ouds geweest zijn, mannen van name. (SV)

Oorsprong ... hun eigen woonplaats. Ze zijn in de hemel ontstaan en woonden daar. 'Oorsprong', letterlijk 'begin', elders ook vertaald door 'overheid'. De betekenis van 'oorsprong' is hier: hun oorspronkelijke staat en woonplaats.[1]

Tot het oordeel van de grote dag met eeuwige boeien onder duisternis bewaard. Ook Petrus verwijst hiernaar:

2Pe 2:4 Want als God engelen die gezondigd hadden niet gespaard, maar hen in de afgrond geworpen en overgeleverd heeft aan ketenen van donkerheid om tot het oordeel bewaard te worden; 2Pe 2:5 en als Hij de oude wereld niet gespaard, maar Noach, een prediker van de gerechtigheid, een van de acht, behoed heeft toen Hij de zondvloed over de wereld van de goddelozen bracht; 2Pe 2:6 en als Hij de steden Sodom en Gomorra tot as verbrand en tot omkering veroordeeld, en ze tot een voorbeeld gesteld heeft voor hen die goddeloos zouden leven; 2Pe 2:7 en als Hij de rechtvaardige Lot gered heeft die zwaar te lijden had door de wandel in losbandigheid van de zedelozen; 2Pe 2:8 (want deze rechtvaardige heeft, toen hij in hun midden woonde, dag aan dag zijn rechtvaardige ziel door het zien en horen gekweld met hun wetteloze werken) 2Pe 2:9 dan weet de Heer godvrezenden uit de verzoeking te redden, maar onrechtvaardigen te bewaren tot de dag van het oordeel om gestraft te worden; 2Pe 2:10 en vooral hen die in onreine begeerte het vlees achterna gaan en de heerschappij verachten. Vermetel, aanmatigend, schromen zij niet de heerlijkheden te lasteren, 2Pe 2:11 terwijl engelen, die in sterkte en macht groter zijn, geen lasterend oordeel tegen hen vanwege de Heer uitbrengen. (Telos)

Voetnoot

  1. Vergelijk de desbetreffende voetnoot in de Telos-vertaling.