Nazireeër
Een Nazireeër (ook gespeld Nazireër) was in de tijd van het Oude Testament een man of vrouw die tijdelijk of levenslang aan God was toegewijd en de plicht van de onthouding vrijwillig op zich genomen had. Hij liet zijn haar groeien, onthield zich van wijn en sterke drank, en mocht niet met een dode in aanraking komen. Zie over het nazireeërschap oftewel nazireaat, Num. 6: 1-21. Een Nazireeër moet niet verward worden met een Nazoreeër of Nazarener.
Woord. Het woord Nazireeër is in het Hebreeuws nazir, dat is 'afgezonderde, toegewijde, omkranste' en wordt toegepast op een man of vrouw die de gelofte heeft gedaan om zich af te zonderen tot en toe te wijden aan God. Toegepast op de wijnstok betekent nazir ‘ongesnoeid’ (Lev. 25:5, 11).
'Nazireeër' in het Engels is Nazarite. In het Duits: Nasir.
Kern. De kern van het Bijbelse Nazireeërschap was: Gode gewijd leven, leven voor Hem.
Plichten. Drie dingen waren voor de Nazireeër verplicht.
- Hij moest zich onthouden van sterke drank of iets dat van de wijnstok kwam (wijn, druivensap, verse of droge druif, pitten, schillen, azijn van wijn).
- Geen scheermes mocht op zijn hoofd komen, hij moest zijn haarlokken laten groeien.
- Hij mocht geen dood lichaam aanraken.
God verweet de kinderen van Israël:
Am 2:12 Maar u laat de nazireeërs wijn drinken, en u hebt de profeten geboden: Profeteer niet! (HSV)
Wanneer iemand plotseling overleed in diens nabijheid, werd de Nazireeër verontreinigd. Hij moest dan zijn hoofd scheren, offers brengen, en opnieuw beginnen.
Levenslang nazireaat. Soms werden de kinderen nog vóór hun geboorte levenslang tot Nazireeër gewijd, zoals Simson, Samuël en wellicht ook Johannes de Doper.
Simson getuigde tegenover zijn heidens liefje dat hij ‘een Nazireeër Gods van mijn moeders buik af’ was.
Ri 16:17 Zo verklaarde hij haar zijn ganse hart, en zeide tot haar: Er is nooit een scheermes op mijn hoofd gekomen, want ik ben een Nazireër Gods van mijn moeders buik af; indien ik geschoren wierd, zo zou mijn kracht van mij wijken, en ik zou zwak worden, en wezen als alle de mensen. (SV)
Vóór Simons geboorte gebood de Engel van Jhwh geen scheermes op het hoofd van de jongen mocht komen, Richt. 13:1-5. Simsons opdracht was om Israël te verlossen uit de hand der Filistijnen. Simson verraadde het geheim van zijn bovennatuurlijke kracht, maar bezegelde zijn zending met zijn eigen dood.
Jozef, een nazir. In Gen. 49:26 (vgl. Deut. 33:16) wordt van Jozef gezegd dat hij een nazir onder zijn broeders is. In Nederlandse vertalingen wordt het verschillend weergegeven:
Ge 49:26 De zegeningen uws vaders gaan te boven de zegeningen mijner voorvaderen, tot aan het einde van de eeuwige heuvelen; die zullen zijn op het hoofd van Jozef, en op den hoofdschedel des afgezonderden zijner broederen! (SV)
Ge 49:26 De zegeningen van uw vader gaan de zegeningen van mijn voorvaderen te boven, reikende tot het kostelijkste der eeuwige heuvelen; zij zullen komen op het hoofd van Jozef, op de schedel van de uitverkorene onder zijn broeders. (NBG51)
Ge 49:26 De zegeningen van je vader gaan de zegeningen van mijn vaderen te boven, tot aan de begerenswaardigheid van de eeuwige heuvels. Zij zullen zijn op het hoofd van Jozef, ja, op de schedel van de gewijde onder zijn broers. (HSV)
Ge 49:26 zegeningen van je vader: ze geven moed boven de zegeningen van bergen,- het kostelijkste van heuvels van eeuwig; ze zullen zijn op het hoofd van Jozef, op de kruin van de omkranste onder zijn broeders! (NB)
Niettegenstaande die bijzondere plaats die Jozef temidden van zijn broeders innam, was hij geen Nazireeër in de zin van Num. 6.
Paulus. Of de apostel Paulus, volgens Hand. 18: 18, een Nazireeërsgelofte heeft gedaan, is niet zeker.
Voleindiging. Wanneer de periode van zijn nazireeërschap was vervuld, dan moest de afgezonderde brengen een brandoffer, een zondoffer, een dankoffer, een spijsoffer en een drankoffer, alsmede de offers van de priesterwijding. Hij moest zijn hoofd scheren en het haar verbranden in het vuur dat onder het vredeoffer brandde. Dit was een voorafbeelding van de volle gemeenschap, die het gevolg is van het offer van Christus[1].
Roeping. De nazireeër werd door God geroepen als het instrument van Zijn macht ten behoeve van het volk, wanneer de druk, het leed kwam van vijanden binnen hun eigen grenzen (zoals de Filistijnen), en wanneer het als gevolg van gevolg van de zedelijke toestand van het volk voor God niet mogelijk door gewone wijzen van verlossing tussenbeide te komen.
Am 2:11 Uit uw zonen deed Ik profeten opstaan, uit uw jongemannen nazireeërs. Is dit niet zo, Israëlieten? spreekt de HEERE. (HSV)
Kenmerken. De nazireeër werd enerzijds gekenmerkt door een bijzondere kracht van de Geest van God en anderzijds door een strenge scheiding van natuurlijke bronnen van opwekking, het decorum en het zedenbederf welke verbonden waren met het leven van het volk. We zien dit in Johannes de Doper.
Symboliek. De plichten van onthouding schijnen een symbolische betekenis[1] te hebben:
- Onthouding sterke drank of iets van de wijnstok: zich afwenden van aardse geneugten.
- Geen scheermes mocht op het hoofd komen, zijn hoofdhaar laten groeien: zelfverloochening, opgeven van het decorum en de natuurlijke rechten als man, vgl. 1 Kor 11:7,14, waar lang haar voor een man oneerbaar is en een teken van ondergeschiktheid.
- Geen dood lichaam aanraken: vermijden van contact met morele bezoedeling, de sfeer van dood en vervreemding ten opzichte van God veroorzaakt door de zonde .
Jezus Christus was niet letterlijk een nazireeër. Hij onthield zich immers niet van het drinken van wijn en vatte de hand van een overleden meisje (Marc. 5:41). Hij was wel een zedelijke nazireeër: Hij, de heilige knecht van God, was Zijn Zender bijzonder toegewijd. Als de ‘man van smarten', die noch Zichzelf noch aardse geneugten zocht, was hij God gehoorzaam tot de dood van het kruis. Hij vervulde al de soorten offeranden. Thans leeft hij als mens in de hemel nog steeds voor God.
Christenen. Gelovigen uit de Joden, christenjoden, hebben de neiging onder de wet te leven (Hand. 21:20v). In het boek Handelingen (21:23v) vinden wij vier gelovige Joodse mannen die een gelofte van nazireeërschap hadden gedaan. Na afloop van de periode van hun nazireaat brachten zij een offer en lieten zij zich het lange haar afscheren.
Leerlingen van Jezus zijn in zedelijk opzicht ook nazireeërs, niet vanwege een gelofte, maar als geheiligd in Christus Jezus. Deze zei: "Ik heilig mijzelf voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn door de waarheid."
Joh 17:19 En Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij geheiligd zijn door de waarheid. (TELOS)
1Co 1:2 aan de gemeente van God die in Korinthe is, aan de geheiligden in Christus Jezus, geroepen heiligen, met allen, in elke plaats, die de naam van onze Heer Jezus Christus aanroepen, zowel hun als onze Heer: (TELOS)
Bronnen
P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling. Haarlem: De erven F. Bohn, 1866. Tekst van het lemma 'Nazireër' is op 5 mei 2014 verwerkt.
A New and Concise Bible Dictionary (George Morris, 1899) s.v. Nazarite. Tekst van dit lemma is op 5 mei 2014 vertaald en verwerkt.