Ohola, Oholiba
Ohola (Hebr. אהלה, Eng. Oholah) en Oholiba (Hebr. אהליבה, Eng. Oholibah) zijn de namen die God in Ezechiël 23 gaf aan Samaria, de hoofdstad van het koninkrijk Israël resp. Jeruzalem, de hoofdstad van het koninkrijk Juda. “Ohola”, gezegd van Samaria, betekent “haar eigen tent”. “Oholiba”, door God op Juda toegepast, betekent “mijn tent is in haar”. Jeruzalem had immers Gods woning in haar en Samaria bezat haar eigen willekeurig gemaakt heiligdom.
God stelt de vrouwen voor als hoererende dochters van één moeder. In hun jeugd pleegden zij reeds ontucht in Egypte (Ezech. 23:3, 19). Zij nu werden de vrouwen van God en baarden Hem kinderen (Ezech. 23:4). Desondanks bedreven zij overspel en werden verliefd op hun minnaars ('boeleerders' in de Statenvertaling), naburige heidenvolken. Deze volken bekoorden de vrouwen met hun mooie kleren en gestalte en heerlijke kracht. Samaria en Jeruzalem gingen politieke verbintenissen met hen aan en vervolgens verontreinigden zij zich met de goden van die volken. Zij lieten zich in met Assyrië in politiek en godsdienstig opzicht.
Ohola wordt in de gelijkenis door haar boeleerders gedood. Oholiba echter maakt het erger dan haar zuster. Zij wordt verliefd op de kinderen van Assur en vervolgens op de Chaldeeën. Zij verontreinigt zich met hen. Haar ziel werd daarna achter van hen afgetrokken. En Gods ziel werd van haar afgetrokken, zoals die eerder van Ohola was afgetrokken (Ezech. 23:18).
God gaf de beide vrouwen over in de hand van hun minnaars. Wegens hun hoererij en overspel, hun moorden, kinderoffers en sabbatschennis, zijn eerst Israël en later ook Juda in ballingschap weggevoerd. Hun koninkrijken gingen ten onder.
Eze 23:30 Deze dingen zal men u aandoen, omdat u de heidenvolken in hoererij achteraangegaan bent, omdat u zich met hun stinkgoden hebt verontreinigd. (HSV)