Priester
Zowel het Oude Testament als het Nieuwe Testament kent het werk van een priester.
Priesterschap onder het Oude Verbond
God had Israël Zich ten eigendom verkoren, om Hem een priesterlijk koninkrijk en een heilig volk te zijn, Ex. 19 :6.
De stam van Levi
Sinds de verlossing uit Egypte waren de eerstgeboren van het mannelijk geslacht uit het gehele volk in bijzondere zin de Heere geheiligd, Ex. 13 :2. In plaats van deze eerstgeborenen werd de stam van Levi tot de dienst van het Heiligdom afgezonderd, Num. 3 :12, 41, 45. Deze stam werd daartoe verkoren, omdat hij na de zonde met het gouden kalf zich getrouw aan de Heere betoond had, Ex. 32 :26-29. Het was de roeping van heel deze stam, om de Wet van Jhwh ongeschonden en zuiver te bewaren, het volk daarin te onderwijzen en te waken voor de onderhouding ervan, overeenkomstig haar voorschriften rechterlijke uitspraak te doen, en haar aan de nakomelingen over te leveren.
Uit het gehele volk afgezonderd, kreeg hij geen stamgebied, zoals de andere stammen, want de Heere was zijn erfdeel, Num. 18 :20, maar in plaats daarvan 48 steden, door heel het land verspreid, met de voor hun vee benodigde weiden, Num. 35 :1-8.
Behalve de opbrengst van hun akkers en kudden was hun als levensonderhoud toegewezen: de tiende van de vrucht van het veld en van het vee van de kudden, van de eerstelingen en van de eerstgeborenen, daarnaast nog bepaalde aandelen in de offergaven van het volk.
Niet allen uit de stam van Levi hadden echter dezelfde verplichtingen en voorrechten. In overeenstemming met de indeling van de tabernakel waren er drie rangen van Levieten:
- De Hogepriester (Ex. 28, 29; Lev. 21 :10-15), door wie alleen de dienst in het Heilige der Heilige kon worden verricht; Aäron was de eerste hogepriester.
- De Priesters, aan wie de dienst in het Heilige en op het altaar van het Voorhof was opgedragen; de priesters waren allen nakomelingen van Aäron; en
- De Levieten (die geen priesters waren), die als dienaars en helpers van de priesters de overige heilige verrichtingen, die niet tot de offerdienst behoorden, waarnamen.
Zonen van Aäron
Alle mannelijke nakomelingen van Aäron waren priesters. De eerstgeborene van de oudste familietak was altijd Hogepriester, indien hij geen lichamelijk gebrek had, want de Hogepriester moest geheel zonder lichaamsgebreken zijn. Alle andere nakomelingen van Aäron bekleden het priesterambt, met uitzondering van hen die lichaamsgebreken hadden; deze laatsten deelden wel in de opbrengst van het altaar, maar mochten de priesterdienst zelf niet verrichten.
Ambtswijding van de priester
De ambtswijding van de priesters was nagenoeg gelijk aan die van de Hogepriester; alleen de zalfolie werd niet op hun hoofd uitgegoten, maar aan hun voorhoofd gestreken.
Kleding van de priester
De kledingstukken van de priester waren vier in getal:
- heupkleed (onderbroek)
- lijfrok
- muts
- gordel
Deze waren uit wit linnen vervaardigd, en werden alleen gedragen bij het dienstwerk in het Heiligdom. De witte kleur spreekt symbolisch van reinheid.
Werk van de priester
In het Heilige. De werkzaamheden van de priesters waren de volgende: in het Heilige - waar alleen zij mochten binnentreden -:
- elke morgen en avond de wierook ontsteken op het reukofferaltaar,
- de lampen schoonmaken, in orde brengen, en die elke avond aansteken, en
- het neerleggen van de toonbroden op de Sabbat;
In het Voorhof:
- het vuur op het brandofferaltaar altijd brandend houden en
- het altaar reinigen van de as, en
- de vereiste offers aanbieden, en
- de zegen uitspreken na het volbrengen van het dagelijks offer.
Overige diensten. Zijn verrichten ook andere diensten. Behalve de dienst in het Heiligdom, onderwezen zij het volk en beslisten over rein en onrein. Ook zegenden zij het volk namens God.
Nu 6:23 Spreek tot Aäron en zijn zonen en zeg: Zo moet u de Israëlieten zegenen, door tegen hen te zeggen: Nu 6:24 De HEERE zegene u en behoede u! Nu 6:25 De HEERE doe Zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig! Nu 6:26 De HEERE verheffe Zijn aangezicht over u en geve u vrede! Nu 6:27 Zo moeten zij Mijn Naam op de Israëlieten leggen; en Ík zal hen zegenen. (HSV)
Vereiste hoedanigheid
Een priester mocht niet huwen met een verstotene of onteerde; alleen de lijken van zijn nabestaanden mocht hij aanraken; tekenen van rouw te dragen was hem verboden. Om zijn dienst in het Heiligdom te kunnen verrichten moest de Priester levitisch rein zijn, en zich onthouden van wijn en sterke dranken.
Tienden
Van de tienden van de opbrengst van het land, die de stam van Levi ontving, moest deze weer de tienden geven aan de Priesters.
Orden van priesters
Vanwege de snelle vermenigvuldiging van de priesters verdeelde David hen in 24 ordeningen; de priesters van een ordening namen op de beurt gedurende een week de dienst waar, hiertoe aangewezen door loting, 1 Kron. 24 :1-19, Luk. 1 :5,8,9.
Lukas 1: 5 In de dagen van Herodes, koning van Judea, was er een priester, Zacharia genaamd, uit [de] afdeling van Abia, en zijn vrouw was uit de dochters van Aaron en haar naam was Elizabeth. (...) 1: 8 Het gebeurde nu, toen hij de priesterdienst vervulde voor God, in de beurt van zijn afdeling, 9 dat hij naar de gewoonte van het priesterambt door het lot werd aangewezen om te reukofferen, na het tempelhuis van de Heer te zijn binnengegaan. (Telos)
Priesterschap in deze tijd
De grote priester in deze tijd is onze Heer Jezus Christus. Hij is hogepriester in eeuwigheid naar de ordening van Melchizedek. Hij is een bedienaar van het hemelse heiligdom, van de ware tabernakel.
Naast hem zijn er priesters. Een priester in de huidige bedeling van de genade is een gelovige in Christus
- die zich wijdt aan de dingen van God
- offeranden van lof en dank aan God brengt (eredienst aan God)
- Gods grote daden verkondigt, onderwijs over God geeft (dienst aan de mensen), bijv. priesterlijke bediening van het evangelie.
Alle gelovigen, niet slechts een select gezelschap. zijn in Gods bestel priesters.
Zij zijn het niet geworden door enige vorming of opleiding bij mensen, maar door Jezus Christus. Hij heeft hen tot priesters gemaakt.
De gelovige is een priester voor God, om God te dienen. Daartoe heeft de Heer Jezus ons gemaakt.
Opb 1:5 en van Jezus Christus, de trouwe getuige, de eerstgeborene van de doden en de overste van de koningen van de aarde. Hem die ons liefheeft en ons van onze zonden heeft verlost door zijn bloed, Opb 1:6 en ons gemaakt heeft tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader, Hem zij de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheid! Amen. (TELOS)
Dienst
De dienst van priesters is meerderlei. In de eerste plaats is het een dienst van offers. In de tegenwoordige bedeling der genade hebben deze offers een geestelijk karakter, het zijn geestelijke offeranden: gaven aan God die bestaan in lof, dank, hulde of aanbidding.
1 Petrus 2:5 en u wordt ook zelf als levende stenen gebouwd, als een geestelijk huis tot een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden te offeren, die voor God aangenaam zijn door Jezus Christus.
In het Oude Testament was aan de priesters de bewaring van Gods woord opgedragen.
De 31:9 En Mozes schreef deze wet, en gaf ze aan de priesteren, de zonen van Levi, die de ark des verbonds des HEEREN droegen, en aan alle oudsten van Israel.
De 17:18 Voorts zal het geschieden, als hij op den stoel zijns koninkrijks zal zitten, zo zal hij zich een dubbel van deze wet afschrijven in een boek, uit [hetgeen] voor het aangezicht der Levietische priesteren is;
De dienst van priesters is ook het onderwijs aan de mensen omtrent God. Zij maken bekend wie God is, omdat ze nabij God zijn en zich met Zijn zaken bezig houden.
1 Petrus 2:9 U echter bent een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilige natie, een volk tot een eigendom, opdat u de deugden verkondigt van Hem die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht,.
Zie ook
Meer weten
Jan van Buren, Het priesterschap van de christen. De praktijk van het priesterschap in het gezin en de gemeente. Pagina's: 132 blz.
Bron
C. Lindeboom, Bijbelgids, of Handleiding tot het verkrijgen van Bijbelkennis (Middelburg: Stichting de Gihonbron, 2009; bewerking door J. Pluimers van de uitgave uit 1929), blz. 173-174, 176-177. Hieruit is, onder toestemming, op 19 en 23 april 2014 tekst gebruikt.