Rama (in Benjamin)

Uit Christipedia

Rama (= ‘hoogte’) in de stam Benjamin was een stad in het oude Israël, gelegen 8 km of twee uur gaans ten noorden van Jeruzalem. Het was de woonplaats van de profeet Samuël.

Ligging. Rama was gelegen aan de straat van Sichem, een klein uur gaans noordwaarts van Gibea, waar Saul werd geboren, een half uur gaans ten westen van de priesterstad Geba (of  Gaba, thans Dscheba).

Ligging van Rama ten noorden van Jeruzalem.

Stad van Benjamin. Rama wordt het eerst genoemd in Joz. 18:25, als deel van het erfbezit van de stam Benjamin.

Joz 18:25 Gibeon, Rama en Beëroth; (HSV)

Debora. Het is dat Rama, waar de profetes Debora onder de palmen als vrouwelijke rechter gezeten was (Richt. 4: 4 , 5).

Elkane, Hanna, Samuël. In Rama woonden Elkana en Hanna de ouders van Samuël, 1 Sam. 1:19; 2:11. Ook de volwassen Samuël ging daar wonen, hij bouwde er een altaar voor God.

1Sa 7:17 Daarna keerde hij terug naar Rama, want daar was zijn huis en daar gaf hij leiding aan Israël, en hij bouwde daar een altaar voor de HEERE. (...) 1Sa 8:4 Toen kwamen alle oudsten van Israël bijeen, en zij kwamen bij Samuel in Rama. (HSV)

Grensstad. Later behoorde het tot het rijk van Israël (tienstammenrijk). Koning Baësa liet het als een grensstad tegen het rijk van Juda bevestigen (1 Kon. 15: 17, 21,22; 2 Kron. 16 : 1). Hij ontnam de stad aan het rijk van Juda ca. 896 v.C., in het 36e jaar van het koninkrijk van Juda.

2Kr 16:1 In het zes en dertigste jaar van het koninkrijk van Asa, toog Baësa, de koning van Israël, op tegen Juda, en bouwde Rama, opdat hij niemand toeliet uit te gaan en in te komen tot Asa, den koning van Juda. (SV)

Toen Benhadad I op verzoek van Asa optrok tegen Baësa, staakte de koning van Israël het werk aan Rama (2 Kron. 16:5). Koning Asa van Juda nam daarop geheel Juda inclusief Rama en brak de vestingwerken van Baësa weer af en bouwde met die materialen Geba en Mizpa (1 Kon. 15:22; 2 Kron. 16: 6).

Ook Hosea 5: 8 maakt van dit Rama gewag, desgelijks Jes. 10: 29.

De profeet Jeremia en andere door de Babyloniërs gevangen genomen Israëlieten werden tijdelijk bewaard in Rama.

Jer 40:1 Het woord dat van de HEERE gekomen is tot Jeremia, nadat Nebuzaradan, de bevelhebber van de lijfwacht, hem uit Rama weg had laten gaan, toen hij hem [gevangen] genomen had, en hij in ketenen geboeid was te midden van alle ballingen uit Jeruzalem en Juda, die weggevoerd werden naar Babel. (HSV)

Blijkbaar was in 586 te Rama een opvangkamp voor krijgsgevangenen uit Benjamin, Juda en Jeruzalem, van waaruit zij op transport werden gesteld naar Babel.

Jer 31:15 Zo zegt de HEERE: Er is een stem gehoord in Rama, een rouwklacht, een zeer bitter geween: Rachel weent over haar kinderen. Zij weigert zich te laten troosten over haar kinderen, want zij zijn er niet [meer]. Jer 31:16 Zo zegt de HEERE: Bedwing uw stem van geween, en uw ogen van tranen, want er is loon voor uw werk, spreekt de HEERE. Zij zullen uit het land van de vijand terugkomen, Jer 31:17 en er is hoop voor uw nakomelingen, spreekt de HEERE, [uw] kinderen zullen terugkomen naar hun gebied. (HSV)

De gevangen Jeremia (Jer. 40:1) werd hier vrijgelaten door de Babyloniërs.

Benjaminieten keerden uit de ballingschap naar Rama terug (Ezra 2: 26; Neh. 7: 30; 11 : 33).

Het aangehaalde woord van de profeet Jeremia uit Jer. 31:15 werd vervuld door de kindermoord te Bethlehem.

Mt 2:16 Toen werd Herodes, daar hij zag dat hij door de wijzen was misleid, zeer toornig; en hij zond knechten en doodde alle jongens die in Bethlehem en in het hele gebied daarvan waren, van twee jaar en daaronder, overeenkomstig de tijd die hij bij de wijzen nauwkeurig onderzocht had. Mt 2:17 Toen werd vervuld wat gesproken is door de profeet Jeremia, die zei: Mt 2:18 ‘Een stem is in Rama gehoord, geween en veel geklaag: Rachel die haar kinderen beweende, en zij wilde niet getroost worden, omdat zij niet meer zijn’. (TELOS)

Rama wordt vereenzelvigd met de tegenwoordige plaats Er-Ram.

Bronnen

Commentaar Tekst voor tekst bij Jer. 31:15

H. Zeller, Bijbelsch Woordenboek voor het Christelijke volk. Tweede deel K - Z. 's Gravenhage: M.J. Visser, 1872. Hieruit is in 2011 tekst opgenomen.