Richter
Een richter of rechter in de Bijbel een persoon die rechtspreekt, soms ook leiding geeft en in de tijd van het boek Richteren (of Rechters) en de boeken 1 en 2 Samuël het volk Israël ook verlost. Een vrouwelijke richter/rechter heet een richteres/rechteres. De profetes Debora is de enige richteres in de Bijbel.
Woord. De vorm met e is jonger en berust op invloed van recht[1]. Het woord is afgeleid van het Middelnederlandse werkwoord rechten, richten = ‘rechtspreken, besturen’. met het achtervoegsel -er. Het werkwoord is afgeleid van het bijvoeglijke naamwoord 'recht' = ‘niet gebogen; juist, rechtvaardig’.
In de middeleeuwen was er in Noordwest-Europa geen scheiding tussen de functies van besturen en rechtspreken. Een rechter was vaak een rechtstreekse afgevaardigde of vertegenwoordiger van een vorst of andere bestuurder. De Middelnederlandse woorden rechter en rechten betekenen dus ook wel ‘bestuurder’ resp. ‘besturen’. Sinds de Franse revolutie zijn rechterlijke macht en uitvoerende macht gescheiden en heeft rechter uitsluitend nog de betekenis ‘rechtspreker’.
De rechters moesten 'het volk richten met een gericht der gerechtigheid'.
De 16:18 Rechters en ambtlieden zult gij u stellen in al uw poorten, die de HEERE, uw God, u geven zal, onder uw stammen; dat zij het volk richten met een gericht der gerechtigheid. (SV)
In de tijd van Jozua waren er richters onder het volk Israël.
Joz 23:2 Zo riep Jozua gans Israël, hun oudsten, en hun hoofden, en hun richters, en hun ambtlieden, en hij zeide tot hen: Ik ben oud geworden, [en] wel bedaagd; (SV)
De Herziene Statenvertaling heeft 'rechters'.
Joz 23:2 dat Jozua heel Israël, zijn oudsten, zijn stamhoofden, zijn rechters en zijn beambten [bijeen]riep. Hij zei tegen hen: Ík ben oud geworden [en] op dagen gekomen, (HSV)
God gebood de richters om Zijn volk Israël te weiden:
1Kr 17:6 Overal, waar Ik gewandeld heb met geheel Israël, heb Ik wel een woord gesproken tot een van de richters van Israël, denwelken Ik gebood Mijn volk te weiden, zeggende: Waarom bouwt gijlieden Mij geen cederen huis? (SV)
Richters en Jezus
Richters waren rechters, leiders, verlossers. Bijvoorbeeld de richter Thola.
Ri 10:1 Na Abimelech nu stond op, om Israël te behouden, Thola, een zoon van Pua, zoon van Dodo, een man van Issaschar; en hij woonde te Samir, op het gebergte van Efraïm. Ri 10:2 En hij richtte Israël drie en twintig jaren; en hij stierf, en werd begraven te Samir. (SV)
Zo is ook Jezus gekomen om Israël te behouden en te richten. Hij werd echter verworpen en zelf veroordeeld en overgegeven tot de kruisdood. Maar eens zal hij opstaan, uit de hemel neerdalen en Israël verlossen en richten. Hij is de ware Verlosser en Richter van Israël.
Zie ook
Bron
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 4 delen, Amsterdam. S.v. Rechter 1.
Voetnoten
- ↑ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen. Aangehaald op http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/rechter1