Naar inhoud springen

Wonder: verschil tussen versies

5.267 bytes toegevoegd ,  3 jaar geleden
k
Regel 50:
De eigenlijke grond voor de mogelijkheid van het wonder is het bestaan van God. De mogelijkheid van het wonder volgt uit het bestaan van God. Als er een God, een Schepper is, moeten er van zelf ook wonderen kunnen gebeuren. Want als God de natuur heeft geschapen, spreekt het van zelf, dat Hij in de meest volstrekte zin meester over de natuur is en dus op de werking van de natuurlijke oorzaken, hetzij van enkele, hetzij van alle tezamen, kan ingrijpen, zoveel als Hem belieft.
 
Deze waarheid is zo helder als de dag. En toch vindt men, vooral in de tijd dat de standaard wetenschap alle verschijnselen uit natuurlijke oorzaken zoekt te verklaren, velen, die maar boudweg beweren, dat wonderen ónmogelijk zijn. En die velen, volgens wie wonderen niet kunnen gebeuren, vindt men niet slechts onder atheïsten en pantheïsten want, dat dezen de mogelijkheid van wonderen loochenen, spreekt van zelf; immers als men geen hogere oorzaak, boven de natuur aanneemt, kan men natuurlijk óók niet aannemen, dat die hogere oorzaak op haar werking kan ingrijpen maar men vindt ze ook onder hen, die beweren in het bestaan van een persoonlijke God te geloven (theïsten).
 
Bepaaldelijk wordt de mogelijkheid van het wonder door hen geloochend, die van geen bovennatuurlijke openbaring willen weten. Met die loochening menen ze zich voor goed van alle bovennatuurlijke openbaring te hebben afgemaakt; want is het wonder ten slotte het enig volstrekt afdoend middel om te bewijzen, dat er werkelijk een bovennatuurlijke openbaring bestaat. Ja, de bovennatuurlijke openbaring is in haar soort zelf een wonder, in zover ook zij een onmiddellijk ingrijpen Gods vordert op de werking van de natuur.
Regel 88:
 
Hiermee is ook de morele onmogelijkheid van het wonder van de baan. Van de ene kant het bestaan van een persoonlijke God aannemen en van de andere kant beweren: er kunnen geen wonderen plaatsvinden, gaat niet. Wil men toch volhouden, dat wonderen onmogelijk zijn, dan schiet er niets anders over, dan dat men ook het bestaan van God ontkent. Een andere weg is er niet. Maar dan dient men natuurlijk eerst behoorlijk het goed recht van die ontkenning ("God bestaat niet") te bewijzen. Maar zolang de onmogelijkheid van Gods bestaan niet is bewezen, is ook de onmogelijkheid van het wonder niet bewezen. Niemand heeft dus het recht a priori te beweren, dat wonderen onmogelijk zijn.
 
=== Onwetenschappelijke vooringenomenheid tegen het wonder ===
In het wetenschappelijk bedrijf dient men onbevooroordeeld de feiten onderzoeken en daarop zijn wetenschap bouwen, want alle wetenschap berust op waarneming van feiten. In de praktijk echter handelen sommige wetenschappers vaak juist omgekeerd. Eerst zetten ze hun onbewezen en onbewijsbare ongeloofstheorieën op en op grond hiervan loochenen zij ook de meest klaarblijkelijke feiten. Ja, zelfs schamen zij zich niet dit uitdrukkelijk te erkennen. Een voorbeeld uit de 20e eeuw waren Langlois en Seignobos, beiden professor aan de Sorbonne te Parijs. In hun werk ''Introduction aux études historiques'' (1900)<ref>2e editie (1900), blz. 176.</ref> stellen zij zich de vraag; „Wat moet men doen met een wonderbaar feit? Moet men het na onderzoek der bewijsstukken aannemen of het op grond vaneen vooraf uitgemaakte kwestie als onmogelijk verwerpen?” Hun antwoord luidt: men moet het wonder zonder onderzoek afwijzen, na het vooraf gemerkt te hebben met dit merkteken van onaannemelijkheid: „onmogelijk”. Insgelijks verklaarde professor Ladenberg in 1906 op het congres van Duitse natuurvorsers het wonder onmogelijk.<ref>Th. F. Bensdorp, ''Apologetica''. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel. (Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922), blz. 41-42.</ref>
 
Een apologeet reageerde: "En dat noemt gewetenschap? Wij lachen met die „wetenschap”, wij spotten er mee, wij noemen haar onzin en dwaasheid, nog meer: wij noemen haar een onbeschaamde en godtergende aanmatiging; een schande voor het menselijk geslacht. Eén ding echter troost ons. Dat de almachtige God zich aan de verklaringen van de ongelovige hoogleraren, zelfs van Duitse professoren, die zich de meeste rechtsmacht aanmatigen over de waarheid, al bitter weinig stoort. Hij gaat gewoon door met wonderen te werken, precies alsof de professoren, ook de Duitse, niets verklaard hadden."<ref>Th. F. Bensdorp, ''Apologetica''. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel. (Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922), blz. 42-43.</ref>
 
== De werkelijkheid van het wonder ==
Regel 127 ⟶ 132:
 
== Kenbaarheid van het wonder ==
Sommige mensen loochenen niet driestweg de mogelijkheid, zelfs niet de werkelijkheid van een wonder in de strikte, bovennatuurlijke, zin, maar beweren eenvoudig dat, de mogelijkheid en de werkelijkheid van het wonder in het midden gelaten, ja desnoods toegegeven, praktisch toch nooit kan uitgemaakt worden: hier hebben we nu met een wezenlijk wonder te doen. Met andere woorden: een eigenlijk gezegd wonder is volgens hen nooit met zekerheid te kennen. Men kent immers - zeggen ze - de grenzen van de natuurkrachten niet. Misschien zal de wetenschap bij de toenemende kennis van de natuur eenmaal uitmaken, dat, hetgeen wij nu wonderen noemen, eigenlijk het werk is van verborgen natuurkrachten. Hoeveel dingen hield men vroeger voor wonderen, waarvan later bleek, dat het slechts het werk van natuurkrachten was? Evenzo kan hetgeen ons thans een klaarblijkelijk wonder schijnt, mogelijk aan latere geslachten heel natuurlijk voorkomen. De natuurwetenschap maakt vorderingen. Best mogelijk, dat zij op den duur het bestaan van verschillende thans nog geheel onbekende natuurkrachten aan de dag brengt, waardoor al de ons bekende wonderbare feiten natuurlijk kunnen verklaard worden, dat is: kunnen verklaard worden zonder inmenging van een hogere verstandelijke kracht. Wij beweren niet dat het zeker is - zeggen ze - we beweren alleen dat het kan gebeuren.
 
Zo spreken zij, die nog enige bescheidenheid in acht nemen. De meeste ongelovigen echter zijn zo bescheiden niet. Ook tegenover tal van feiten, die zij als volstrekt onverklaarbaar moeten erkennen, beweren ze boudweg, dat het in ieder geval zeker geen wonderen zijn; met andere woorden, dat er bij die feiten zeker geen hogere verstandelijke kracht in het spel is. „Er is”, zo schreef eens een zogenaamd vrijdenker, „niets bovennatuurlijks, er is slechts in ons een (langzaam verminderend) gebrek aan kennis van de natuur”.
Regel 144 ⟶ 149:
'''Hypnotische suggestie'''. Onder de wonderbare feiten, die door onontwikkelden, vooral in vroeger tijd, het gemakkelijkst voor wonderen konden gehouden worden, behoren zonder twijfel op de eerste plaats de verschijnselen, teweeggebracht door suggestie, door hypnotisme. Welnu, het hoofdbeginsel, waardoor alle, ook de wonderbaarste, hypnotische verschijnselen natuurlijk te verklaren zijn, was reeds zeven honderd jaar geleden aan de christenfilosoof Thomas van Aquino bekend. In zijn ''Summa contra Gentiles'' schrijft deze wijsgeer: „Doordat de ziel zich iets verbeeldt en er sterk door wordt aangedaan, volgt soms in het lichaam een verandering, welke tot genezing of tot ziekte kan leiden”<ref>Lib. 111 c. 99.</ref>. Op gezag van de geneesheeren neemt Aquino zelfs aan, dat op die wijze koorts, ja wat meer is, zelfs melaatsheid kan worden genezen. Tegenwoordig zal geen arts ook maar durven hopen, iemand door middel van suggestie van melaatsheid te zullen genezen. Nochtans heeft ook volgens Aquino, gelijk volgens moderne geleerden, ongelovige zowel als gelovige, de macht van de hypnotische suggestie haar grens. Met hypnotisme kan men wel sommige organische storingen, maar geen organische letsels genezen. Als iemands gezicht- of gehoorzenuwen vernield zijn, zal men hem met hypnotisme zijn gezicht of gehoor niet kunnen teruggeven. lemand met een gevorderde longtering zal men met hypnotisme niet plotseling gezond maken. Een verouderde en gecompliceerde beenbreuk zal men met hypnotisme niet plotseling helen, zelfs een eenvoudige en verse beenverwonding niet. Nog minder kan men met hypnotisme een dode ten leven wekken; want men kan toch kwalijk suggestie uitoefenen op een lijk of op andere levenloze materie? Ook de natuurkrachten laten zich niet hypnotiseren.
 
Daarom passen allen, die steeds de mond zo vol hebben van onze beperkte kennis der natuur en op grond daarvan de kenbaarheid van het wonder loochenen, wel derdege op, zulke feiten te erkennen. Hiermede geven ze gelijk stilzwijgend toe, dat van verscheidene gevallen het wonderbaar karakter met zekerheid te constateren valt. Aan hen, die de kenbaarheid van het wonder loochenen, omdat de wonderbare feiten misschien wel door middel van nog onbekende natuurkrachten geschieden, kan men derhalve op de eerste plaats antwoorden: ondanks onze beperkte kennis van de natuur, kan in verschillende gevallen met zekerheid worden uitgemaakt, dat zij de natuurkrachten te boven gaan en derhalve de tussenkomst van een hogere kracht vereisen. Het is in verschillende gevallen zeer goed uit te maken, of we al of niet te doen hebben met de inwerking van een hogere verstandelijke kracht, met andere woorden, of een of ander verschijnsel een wonder is of niet.
 
Hierbij komt, — een tweede antwoord — dat de geheimzinnige kracht, die zulke eigenlijk gezegde wonderbare feiten te voorschijn roept, steeds uitsluitend werkt ten gunste van gelovigen of hen die in geloof een stap zetten (zoals Naäm de Syriër). Het is aan ongelovigen, ondanks al hun schermen met verborgen natuurkrachten, nog nooit gelukt zo’n „verborgen” kracht eens een ogenblik te hunner beschikking te krijgen. Dit zou anders nogal een buitenkans voor hen zijn; want op die manier zouden zij het wondergeloof een ontzettende knak kunnen geven. Het gelukt hun echter nooit. Die wonderbare kracht onderscheidt derhalve tussen geloof en ongeloof. Zou dit in het bereik liggen van een blinde natuurkracht?
 
Een derde antwoord is dat zo'n wonderbare kracht soms heel vernuftig werkt, waarom men onmogelijk aan een blinde natuurkracht kan denken. Ten vierde, die geheime krachten geven antwoord op gebeden, zij luisteren naar bevelen. Blinde natuurkrachten kunnen dit niet.
 
=== 'Volgens de wetenschap gebeuren er geen wonderen' ===
Ofschoon sommigen erkennen dat er onverklaarbare, wonderbaarlijke feiten geschieden, beweren zij toch met grote beslistheid dat die onverklaarbare gebeurtenissen geen wonderen zijn en dus het werk van blinde, hoewel verborgen en onbekende natuurkrachten. Zij doen een beroep op de wetenschap en beweren in naam van de wetenschap dat er nooit wonderen zijn gebeurd.
 
Antwoord: Welke wetenschap leert dat er geen wonderen gebeuren? Alvast de geschiedkundige wetenschap niet; want de geschiedenis staat vol wonderen, gestaafd door de meest geloofwaardige getuigenissen; daarenboven staat de geschiedenis vol feiten, die, als men geen wonderen aanneemt, volkomen onverklaarbaar zijn. Leert de natuurkunde dat er geen wonderen gebeuren? Maar zeggen die sommigen, die zich op de wetenschap beroepen, niet dat verschillende wonderbare feiten volkomen onverklaarbaar zijn? Niettemin beweren zij dat ze het werk zijn van blinde natuurkrachten, maar van verborgen natuurkrachten, waardoor de wonderbare feiten plaatsvinden; „verborgen”, men kent ze dus niet. Wat geeft de naturalistische wonderloochenaars dan het recht, a priori te beslissen, dat die verborgen, onbekende kracht, een blinde en geen verstandelijke, geen persoonlijke kracht is? Met de natuurwetenschap komt men er niet uit.
 
== God doet wonderen ==
Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.