Naar inhoud springen

Jozua (boek)/9: verschil tussen versies

2.812 bytes toegevoegd ,  3 jaar geleden
k
Regel 63:
== Joz. 9:17 ==
Joz 9:17  Want toen de kinderen Israëls voorttrokken, zo kwamen zij ten derden dage aan hun steden; hun steden nu waren Gibeon, en Chefira, en Beëroth, en Kirjath-jearim. (CP<ref name=":0" />)
Met hun vieren beheersen deze steden der Hevieten, die natuurlijk bovendien op de steun der stam­verwante beheersers van Sichem konden rekenen, de in Jozua's dagen meest belangrijke dalen en wegen, die van de voor de toenmalige handel zo belang­rijke kustvlakte opvoerden naar het gebergte. Van­daar misschien, dat Jozua zich juist hierheen wendt bij zijn poging om zijn positie in het bergland te versterken en ook andere steden tot onderwerping te dwingen.
[[Bestand:MiddenJeruzalem noordelijke plaatsen -Kanaän JozuaWolters.pngjpg|geen|miniatuur|740x740px625x625px|De Gibeonieten waren tot Israël gekomen, dat gelegerd was in Gilgal.]]
 
== Joz. 9:18 ==
Joz 9:18  En de kinderen Israëls sloegen ze niet, omdat de oversten der vergadering hun gezworen hadden bij den HEERE, den God Israëls; daarom murmureerde de ganse vergadering tegen de oversten. (SV)
'''Daarom murmureerde de gans vergadering tegen de oversten.''' Doordat nu blijkt, dat Gibeons stedenbond, die nu vlak voor hen ligt, voor hen onaantastbaar is, omdat Jozua en hun oversten een verbond met zijn inwoners hebben aan­gegaan, voelt het volk zich teleurgesteld.
 
== Joz. 9:19 ==
Joz 9:19  Toen zeiden al de oversten tot de ganse vergadering: Wij hebben hun gezworen bij den HEERE, den God Israëls; daarom kunnen wij hen niet aantasten. (SV)
Het verbond verbreken, de eed herroepen, is niet meer of minder dan des Heeren toorn gaande maken, des Heeren vloek over zich doen komen.
 
== Joz. 9:20 ==
Joz 9:20  Dit zullen wij hun doen, dat wij hen bij het leven behouden, opdat geen grote toorn over ons zij, om des eeds wil, dien wij hun gezworen hebben. (SV)
'''Grote toorn over ons.''' Meineed is ontheiliging van des Heeren Naam en het schenden van de eed ontketent des Heeren brandende toorn.
 
== Joz. 9:21 ==
Joz 9:21  Verder zeiden de oversten tot hen: Laat hen leven, en laat ze houthouwers en waterputters zijn der ganse vergadering, gelijk de oversten tot hen gezegd hebben. (SV)
Het met de Gibeonieten gesloten ver­bond wordt tot de geringste afmetingen terugge­bracht en het woord van Gibeons gezanten: „wij zijn uw knechten" wordt in volle zwaarte aan hen be­vestigd. Met hun gedrag hebben ze wel hun leven gered, maar slavernij gebracht over zichzelf en hun kroost Althans zolang Israël krachtig genoeg was om hen in die toestand van slavernij te hou­den. Dat dit slechts kort het geval is geweest, bewijst wel het verdere verloop van Israëls historie.
 
== Joz. 9:23 ==
Joz 9:23  Nu dan, vervloekt zijt gijlieden! en onder ulieden zullen niet afgesneden worden knechten, noch houthouwers, noch waterputters ten huize mijns Gods. (SV)
De Gibeonieten zullen in een verhouding van dienstbaarheid tegenover Israël worden gesteld. Houthakkers zullen ze wezen en waterputters. Slavendiensten zullen ze moeten verlenen. Ja, tempelslaven zullen ze worden, want hun arbeid zal ten goede komen het huis van God. Gibeon is later een priesterstad is geworden (Joz. 21 : 17).
 
== Bronnen ==
''Bijbel'' (Statenvertaling), uitgave van het Amerikaans Bijbelgenootschap, zonder jaar. De samenvatting is hieraan ontleend en onder wijziging verwerkt op 9 nov. 2020.
 
A. Noordtzij, Joh. de Groot, ''Des Heeren heirscharen.'' Premieboek bij de N.C.R.V.-kalender 1938. Tekst van blz. 28-3135 is onder wijziging verwerkt op 17 dec. 2020
 
== Voetnoten ==
Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.