Naar inhoud springen

Jeremia (boek): verschil tussen versies

276 bytes toegevoegd ,  1 jaar geleden
k
Regel 31:
 
== Zonde van Juda ==
In het boek worden tal van zondige gedragingen en en misstanden in Juda aan de kaak gesteld. God geeft door de mond van Jeremia aan het overblijfsel van Juda, dat naar Egypte was gevlucht, weer wat er verkeerd was: <blockquote>''Jer 44:22  Zodat het de HEERE niet meer kon verdragen, vanwege de boosheid uwer handelingen, vanwege de gruwelen, die gij deedt; daarom is uw land geworden tot een woestheid, en tot ontzetting, en tot een vloek, dat er niemand in woont, gelijk het is te dezen dage; Jer 44:23  Vanwege dat gij gerookt hebt, en dat gij tegen den HEERE gezondigd hebt, en des HEEREN stem niet gehoorzaam zijt geweest, en in Zijn wet en in Zijn inzettingen, en in Zijn getuigenissen niet hebt gewandeld; daarom is u dit kwaad wedervaren, gelijk het is te dezen dage.'' (SV) </blockquote>'''In alle standen.''' ZeDe zonden kwamen voor in alle maatschappelijke standen: koningen, aanvoerders, priesters, profeten, gewone burgers. <blockquote>''Jer 32:32  Om al de boosheid der kinderen Israëls en der kinderen van Juda, die zij gedaan hebben om Mij te vertoornen, zij, hun koningen, hun vorsten, hun priesteren, en hun profeten, en de mannen van Juda, en de inwoners van Jeruzalem;'' (SV) </blockquote>'''Onkunde.''' Het zondige gedrag hangt samen met de onwetendheid en ongehoorzaamheid van het volk. Gods volk kende God niet (Jer. 9:3), noch het recht van God niet (Jer. 8:8), ofschoon men meende wijs te zijn en de wet van Jahweh te bezitten (Jer. 8:8). De wijzen hadden Gods woord echter verworpen (Jer. 8:9). Men had God vergeten (13:25) en wandelde naar het goeddunken van het hart (9:14). Men vertrouwde op leugen (13:25).<blockquote>''Jer 9:6  U woont te midden van bedrog, door bedrog weigeren zij Mij te kennen, spreekt de HEERE.'' (HSV)</blockquote><blockquote>
In het boek worden tal van zondige gedragingen en en misstanden in Juda aan de kaak gesteld.
 
'''In alle standen.''' Ze kwamen voor in alle maatschappelijke standen: koningen, aanvoerders, priesters, profeten, gewone burgers. <blockquote>''Jer 32:32  Om al de boosheid der kinderen Israëls en der kinderen van Juda, die zij gedaan hebben om Mij te vertoornen, zij, hun koningen, hun vorsten, hun priesteren, en hun profeten, en de mannen van Juda, en de inwoners van Jeruzalem;'' (SV) </blockquote>'''Onkunde.''' Het zondige gedrag hangt samen met de onwetendheid en ongehoorzaamheid van het volk. Gods volk kende God niet (Jer. 9:3), noch het recht van God niet (Jer. 8:8), ofschoon men meende wijs te zijn en de wet van Jahweh te bezitten (Jer. 8:8). De wijzen hadden Gods woord echter verworpen (Jer. 8:9). Men had God vergeten (13:25) en wandelde naar het goeddunken van het hart (9:14). Men vertrouwde op leugen (13:25).<blockquote>''Jer 9:6  U woont te midden van bedrog, door bedrog weigeren zij Mij te kennen, spreekt de HEERE.'' (HSV)</blockquote><blockquote>
''Jer 9:13  En de HEERE zeide: Omdat zij Mijn wet, die Ik voor hun aangezicht gegeven had, verlaten hebben, en naar Mijn stem niet gehoord, noch daarnaar gewandeld hebben;'' (SV) </blockquote>
'''Ongehoorzaamheid aan God.''' Hoewel God, door zijn dienstknechten, het volk leerde, hoorde het niet en nam het geen tucht (correctie) aan. <blockquote>''Jer 32:33  Zij keerden Mij de nek toe en niet het gezicht, hoewel Ik hen vroeg en laat onderwees. Zij luisterden echter niet en aanvaardden de vermaningen niet.'' (HSV) </blockquote>Het volk heeft de wet van God niet gehouden. <blockquote>''Jer 16:10  En het zal geschieden, als gij dit volk al deze woorden zult aanzeggen, en zij tot u zeggen: Waarom spreekt de HEERE al dit grote kwaad over ons, en welke is onze misdaad, en welke is onze zonde, die wij tegen den HEERE, onzen God, gezondigd hebben?  Jer 16:11  Dat gij tot hen zult zeggen: Omdat uw vaders Mij verlaten hebben, spreekt de HEERE, en hebben andere goden nagewandeld, en die gediend, en zich voor die nedergebogen; maar Mij verlaten, en <u>Mijn wet niet gehouden hebben</u>; Jer 16:12  En gijlieden erger gedaan hebt dan uw vaderen; want ziet, gijlieden wandelt, een iegelijk naar het goeddunken van zijn boos hart, <u>om naar Mij niet te horen</u>. (SV)''</blockquote>'''God verlaten.''' Juda had God verlaten, Zijn verbond met hen verlaten, verzaakt. <blockquote>''Jer 15:6  Gij hebt Mij verlaten, spreekt de HEERE; gij zijt achterwaarts gegaan; daarom zal Ik Mijn hand tegen u uitstrekken en u verderven; Ik ben des berouwens moede geworden.'' (SV) </blockquote><blockquote>''Jer 16:10  En het zal geschieden, als gij dit volk al deze woorden zult aanzeggen, en zij tot u zeggen: Waarom spreekt de HEERE al dit grote kwaad over ons, en welke is onze misdaad, en welke is onze zonde, die wij tegen den HEERE, onzen God, gezondigd hebben?  Jer 16:11  Dat gij tot hen zult zeggen: Omdat uw vaders Mij verlaten hebben, spreekt de HEERE, en hebben andere goden nagewandeld, en die gediend, en zich voor die nedergebogen; maar Mij verlaten, en Mijn wet niet gehouden hebben;'' (SV)</blockquote><blockquote>''Jer 22:8  Dan zullen veel heidenen voorbij deze stad gaan, en zullen zeggen, een ieder tot zijn naaste: Waarom heeft de HEERE alzo gedaan aan deze grote stad?  Jer 22:9  En zij zullen zeggen: Omdat zij het verbond des HEEREN, huns Gods, hebben verlaten, en hebben zich voor andere goden nedergebogen, en die gediend.'' (SV)</blockquote>'''Afgoderij.''' De Judeeërs hadden lief, dienden, wandelden na, zochten, bogen zich neer voor: de zon, de maan en de sterren (Jer. 8:2). Men werd opgevoed met verering van Baäl (9:14). Er werden in Juda véél goden en altaren gevonden en véél burgers vereerden die valse goden. <blockquote>''Jer 13:27  uw overspeligheid en uw gehinnik, uw schandalige hoererij. Op de heuvels [en] in het veld heb Ik uw afschuwelijke [afgoden] gezien. ...'' (HSV) </blockquote><blockquote>''Jer 11:13  Immers, het aantal van uw goden is [even groot als] uw steden geworden, Juda, en u hebt [evenveel] altaren gemaakt voor die schande [als] het aantal straten van Jeruzalem, altaren om reukoffers te brengen aan de Baäl. (...) Jer 11:15  Wat heeft Mijn beminde in Mijn huis [te doen], terwijl zij de schanddaad [met] velen doet, en het [offer]vlees van het heiligdom van u zal wijken? [Ja,] wanneer u kwaad [doet], dan springt u op van vreugde.'' (HSV) </blockquote>Aan de verering van de Babylonisch-Assyrische godin Isjtar droegen hele gezinnen hun steentje bij. Hierover zei God tot Jeremia: <blockquote>''Jer 7:17  Ziet gij niet wat zij doen in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem?  Jer 7:18  De kinderen rapen hout, de vaders steken vuur aan en de vrouwen kneden deeg om offerkoeken te maken voor de koningin des hemels en zij brengen plengoffers aan andere goden teneinde Mij te krenken. Jer 7:19  Ben Ik het, die zij krenken? luidt het woord des HEREN. Doen zij het zichzelf niet, tot beschaming van hun aangezicht? Jer 7:20  Daarom, zo zegt de Here HERE: Zie, mijn grimmige toorn giet zich uit te dezer plaatse over mens en dier, over het geboomte des velds en de vrucht van de bodem, en brandt zonder geblust te worden.'' (NBG51)</blockquote>In het huis van God had men afgodsbeelden - [[Verfoeisel|verfoeiselen]] in de ogen van God - geplaatst (Jer. 7:30; 32:34). <blockquote>''Jer 7:30  Want de kinderen van Juda hebben gedaan, dat kwaad is in Mijn ogen, spreekt de HEERE; zij hebben hun verfoeiselen gesteld in het huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, om dat te verontreinigen.'' (SV)</blockquote>Op de daken van huizen werden reuk- en plengoffers gebracht. <blockquote>''Jer 19:13  De huizen van Jeruzalem en de huizen van de koningen van Juda zullen [even] onrein worden als de plaats van Tofet, met alle huizen waar zij op de daken ervan reukoffers hebben gebracht aan heel het leger aan de hemel en plengoffers hebben uitgegoten voor andere goden.'' (HSV) </blockquote>Ten zuiden van Jeruzalem, in het dal Ben-Hinnom, hadden de Judeeërs hoogten van Baäl gebouwd. Daar lieten zij hun zoons en dochters levend verbranden, waardoor de kinderen in dat 'moorddal' (Jer. 7:32; 32:35) omkwamen. <blockquote>''Jer 7:31  En zij hebben de hoogten van Tofet gebouwd, die in het dal Ben-Hinnom zijn, om hun zonen en hun dochters in het vuur te verbranden. Dat heb Ik niet geboden en is niet in Mijn hart opgekomen.'' (HSV)</blockquote>'''Land ontheiligd.''' Door hun afgoden en afgodenoffers hadden de Judeeërs het land, dat Gods land en Zijn erfenis land is, ontheiligd. <blockquote>''Jer 16:18  Daarom zal Ik eerst hun ongerechtigheid en hun zonde dubbel vergelden, omdat zij Mijn land ontheiligd hebben; zij hebben Mijn erfenis met het dode lichaam van hun verfoeiselen en van hun gruwelen vervuld.'' (CP<ref name=":0">Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling. </ref>) </blockquote>'''Ongerechtigheid.''' <blockquote>''Jer 22:3  Zo zegt de HEERE: Doet recht en gerechtigheid, en redt den beroofde uit de hand des verdrukkers; en onderdrukt den vreemdeling niet, den wees noch de weduwe; doet geen geweld en vergiet geen onschuldig bloed in deze plaats.'' (SV)</blockquote>'''Leugen en bedrog.''' Er werd veel gelogen (Jer. 9:3). De Jeruzalemmers hielden vast aan bedrog; profeet en priester, allen pleegden bedrog (Jer. 8: 5v). Mensen konden elkaar niet meer vertrouwen:<blockquote>''Jer 9:4  Laat eenieder voor zijn naaste op zijn hoede zijn, en vertrouw op geen enkele broeder, want elke broeder doet niet anders dan bedriegen, en elke vriend gaat rond [met] lasterpraat. Jer 9:5  Eenieder bedriegt zijn naaste, zij spreken niet de waarheid. Zij leren hun tong leugens te spreken, zij vermoeien zich met onrecht doen. Jer 9:6  U woont te midden van bedrog, door bedrog weigeren zij Mij te kennen, spreekt de HEERE.'' (HSV)</blockquote>'''Haat.''' Men hield een schijn van vreedzaamheid op. <blockquote>''Jer 9:8  Hun tong is een moordende pijl, bedrog spreekt hij. Met zijn mond spreekt men van vrede met zijn naaste, maar in zijn binnenste legt men hem een hinderlaag.'' (HSV)</blockquote>'''Overspel.''' De overspelers waren talrijk, zelfs onder de profeten (Jer. 23:14).<blockquote>''Jer 9:2  Och, had ik in de woestijn [maar] een kamp voor reizigers! Ik zou mijn volk verlaten, ik zou bij hen weggaan, want zij zijn allen overspelers, een trouweloos gezelschap.'' (HSV)</blockquote><blockquote>''Jer 23:10  Want het land is vol overspelers, ja, vanwege de vervloeking treurt het land, verdorren de weiden van de woestijn. Wat zij najagen is slecht, hun kracht [gebruiken zij] niet juist.'' (...) ''Jer 23:14  Maar bij de profeten van Jeruzalem heb Ik iets afschuwelijks gezien: zij plegen overspel, met leugen gaan zij [hun weg], zij bemoedigen de kwaaddoeners, zodat niemand zich bekeert van zijn slechtheid. Zij allen zijn voor Mij als Sodom, en zijn inwoners als Gomorra.'' (HSV) </blockquote>'''Winstbejag.''' Iedereen pleegde gierigheid, aasde op winst (Jer. 8:10).<blockquote>''Jer 8:10  ... Want van klein tot groot is ieder van hen uit op winst. Van profeet tot priester, pleegt ieder van hen bedrog.'' (HSV)</blockquote>'''Heiligschennis door profeten en priesters.''' Beiden profeten en priesters plegen 'heiligschennis' (Jer. 23:11, HSV), 'zijn huichelaars' (SV). <blockquote>''Jer 23:14  Maar bij de profeten van Jeruzalem heb Ik iets afschuwelijks gezien: zij plegen overspel, met leugen gaan zij [hun weg], zij bemoedigen de kwaaddoeners, zodat niemand zich bekeert van zijn slechtheid. Zij allen zijn voor Mij als Sodom, en zijn inwoners als Gomorra.'' ''Jer 23:15  Daarom, zo zegt de HEERE van de legermachten over deze profeten: Zie, Ik ga hun alsem te eten geven en galwater te drinken, omdat van de profeten van Jeruzalem heiligschennis is uitgegaan over heel het land.'' (HSV) </blockquote>'''Valse profeten.''' Er waren valse profeten die door valse gezichten en bedriegerijen van hun eigen hart het volk een valse vrede beloofden. <blockquote>''Jer 14:13  Toen zei ik: Ach, Heere HEERE, zie, die profeten zeggen tegen hen: U zult geen zwaard zien en honger zult u niet krijgen, maar Ik zal u een duurzame vrede geven in deze plaats. Jer 14:14  De HEERE zei tegen mij: Die profeten profeteren vals in Mijn Naam. Ik heb hen niet gezonden, Ik heb hun geen opdracht gegeven en Ik heb niet tot hen gesproken. Zij profeteren u een leugenvisioen, waarzeggerij, holle praat en bedrog van hun [eigen] hart.'' (HSV) </blockquote><blockquote>''Jer 23:17  Steeds zeggen zij tegen hen die Mij verwerpen: De HEERE heeft gesproken: U zult vrede hebben; en [tegen] ieder die in zijn verharde hart voortgaat: Geen onheil zal over u komen.'' (HSV)</blockquote>'''Erger.''' De Judeeërs deden erger kwaad dan hun voorvaders. <blockquote>''Jer 16:10  En het zal geschieden, als gij dit volk al deze woorden zult aanzeggen, en zij tot u zeggen: Waarom spreekt de HEERE al dit grote kwaad over ons, en welke is onze misdaad, en welke is onze zonde, die wij tegen den HEERE, onzen God, gezondigd hebben?  Jer 16:11  Dat gij tot hen zult zeggen: Omdat uw vaders Mij verlaten hebben, spreekt de HEERE, en hebben andere goden nagewandeld, en die gediend, en zich voor die nedergebogen; maar Mij verlaten, en Mijn wet niet gehouden hebben; Jer 16:12  En gijlieden erger gedaan hebt dan uw vaderen; want ziet, gijlieden wandelt, een iegelijk naar het goeddunken van zijn boos hart, om naar Mij niet te horen. (SV)'' </blockquote>Men ging voort van boosheid tot boosheid (Jer. 9:3). <blockquote>''Jer 9:3  Zij spannen hun tong [als] hun boog. [Met]leugen en niet met betrouwbaarheid zijn zij in het land sterk geworden, want zij gaan voort van slechtheid tot slechtheid, en Mij kennen ze niet, spreekt de HEERE.'' (HSV) </blockquote>'''Boosheid in Gods huis.''' Zelfs in Gods huis werd de boosheid (slechtheid) van profeten en priesters gevonden. <blockquote>''Jer 23:11  Want zowel profeet als priester pleegt heiligschennis, zelfs in Mijn huis heb Ik hun slechtheid gevonden, spreekt de HEERE.'' (HSV) </blockquote>'''Halsstarrig.''' De Judeeërs waren hardnekkig, halsstarrig. <blockquote>''Jer 19:15  Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Ziet, Ik zal over deze stad, en over al haar steden, al het kwaad brengen, dat Ik over haar gesproken heb; omdat zij hun nek verhard hebben, om Mijn woorden niet te horen.'' (SV) </blockquote>'''Onbekeerlijk.''' Het volk te Jeruzalem was onbekeerlijk. <blockquote>''Jer 8:5  Waarom keert [dan] dit volk te Jeruzalem af [met] een altoosdurende afkering? Zij houden vast aan bedrog, zij weigeren weder te keren.'' (SV)</blockquote>
Regel 53 ⟶ 51:
 
== Hervergadering voorzegd ==
God beloofde dat hij de weggevoerde Israëlieten ook weer terug zou brengen. Voor hun terugkeer zou God 'vissers' en 'jagers' inzetten. <blockquote>''Jer 16:14 Daarom, ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat er niet meer zal gezegd worden: [Zo] [waarachtig] [als] de HEERE leeft, Die de kinderen Israëls uit Egypteland heeft opgevoerd! Jer 16:15  Maar: [Zo] [waarachtig] [als] de HEERE leeft, Die de kinderen Israëls heeft opgevoerd uit het land van het noorden, en uit al de landen waarhenen Hij hen gedreven had! want Ik zal hen wederbrengen in hun land, dat Ik hun vaderen gegeven heb.  Jer 16:16  Ziet, Ik zal zenden tot veel vissers, spreekt de HEERE, die zullen hen vissen; en daarna zal Ik zenden tot veel jagers, die zullen hen jagen, van op allen berg, en van op allen heuvel, ja, uit de kloven der steenrotsen.'' (SV)</blockquote>Na de wegvoering van koning [[Jechonia|Jojachin]] naar Babel en wel ten tijde van koning [[Zedekia]] schenkt God aan Jeremia een visioen van goede en slechte (oneetbare) vijgen (Jer. 24:1v) en belooft Hij de eerste groep weggevoerden (van de eerste wegvoering in 598 v.C.) - voorgesteld door de goede vijgen - terugkeer en herstel. <blockquote>''Jer 24:6  Ik zal mijn oog op hen slaan, ten goede, en Ik zal hen naar dit land doen terugkeren; Ik zal hen bouwen en niet afbreken, hen planten en niet uitrukken; Jer 24:7  Ik zal hun een hart geven om Mij te kennen, dat Ik de HERE ben, en zij zullen Mij tot een volk en Ik zal hun tot een God zijn, wanneer zij zich van ganser harte tot Mij bekeren.'' (NBG51)</blockquote>God voorzegde ook dat een gering deel van de naar Egypte gevluchte Judeeërs zou terugkeren in het land van Jdua. <blockquote>''Jer 44:28  Maar die van het zwaard ontkomen, zullen uit Egypteland wederkeren in het land van Juda, weinig in getal; en het ganse overblijfsel van Juda, die in Egypteland gekomen zijn, om aldaar als vreemdelingen te verkeren, zullen weten, wiens woord bestaan zal, het Mijn of het hunne.'' (SV)</blockquote>
 
== Belangrijke voorzeggingen ==
Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.