Jeremia (boek)

Uit Christipedia

Het boek van de profeet Jeremia is een boek in de Bijbel. De naam Jeremia betekent: "de Here bevestigt of verheft."

De profeet Jeremia. Schilderij door James Tissot (1836 – 1902). De profeet werpt op symbolische wijze een kruik - Juda voorstellend - aan stukken.

Het boek bevat deels "al de woorden, die Ik tot u gesproken heb, over Israël, en over Juda, en over al de volken, van de dag aan, [dat] Ik tot u gesproken heb, van de dagen van Josia aan, tot op deze dag" (Jer. 36:2 CP[1])

Jeremia profeteerde in Juda en wel tijdens de regeringen van Josia, Sallum (= Joahaz), Jojakim, Jojachin en Zedekia, vóór en tijdens de val van Jeruzalem (2 Kon. 23 – 25; 2 Kron. 34 – 36). Hij profeteerde ongeveer 50 jaren lang. Veel, zeer veel heeft hij in Jeruzalem te lijden gehad, doordat zijn zending en opdrachten werden miskend en hij bespot, geslagen en bedreigd werd.

Toch is hij het overblijfsel van zijn volk op hun vlucht naar Egypte gevolgd (Jer. 43:6), ondanks de waarschuwingen die hij tot hen richtte. De martelingen die hij heeft moeten ondergaan, zijn een bewijs tot welke dingen zijn ongelovige landgenoten in staat waren.

Indeling

Het boek Jeremia telt twee en vijftig hoofdstukken en kan als volgt worden ingedeeld:

Hfdst. 1. Inleiding. De roeping van Jeremia.

Hfdst. 2 - 20. Profetieën tegen Juda.

Hfdst. 21 - 29. Verval van het koninklijk huis en van Jeruzalem.

Hfdst. 30 - 33. De toekomst en het herstel van volk en land, van koningschap en priesterdienst.

Hfdst. 34 - 45. Bijzonderheden betreffende de Rechabieten, het verbranden van de boekrol, de gevangenschap van Jeremia, de inneming van Jeruzalem, de moord op Gedalja en de vlucht naar Egypte.

Hfdst. 46 - 51. Profetieën over Egypte, de Filistijnen, Moab, Ammon, Edom, de Arabieren en Babel.

Hfdst. 52. Aanhangsel: het lot van Jeruzalem; Nebukadnezar; Evil-Merodach; Jojachin in Babel. 

De hoofdstukken zijn slechts ten dele naar tijdsorde gerangschikt.

Samenvatting

Een samenvatting per hoofdstuk is te vinden op Jeremia (boek)/Samenvatting.

Geschiedkundig verband

700 — 650 v.C. < Israël 650 — 600 v.C.[2] > 600 — 550 v.C.
HabakukNebukadnezar7e eeuw voor Chr.#605JojakimJoahazNechoZefanja (boek)Daniël (profeet)Jeremia (profeet)JosiaAmonAsnapparManasse (koning)
650 — 600 v.C. < Israël 600 — 550 v.C.[3] > 550 — 500 v.C.
BelsazarKoresEvilmerodachHofraEzechiël (Bijbelboek)ZedekiaJojachinRechabietenNebukadnezarJojakimNechoDaniël (profeet)Jeremia (profeet)

Zonde van Juda

In het boek worden tal van zondige gedragingen en en misstanden in Juda aan de kaak gesteld. God geeft door de mond van Jeremia aan het overblijfsel van Juda, dat naar Egypte was gevlucht, weer wat er verkeerd was:
Jer 44:22  Zodat het de HEERE niet meer kon verdragen, vanwege de boosheid uwer handelingen, vanwege de gruwelen, die gij deedt; daarom is uw land geworden tot een woestheid, en tot ontzetting, en tot een vloek, dat er niemand in woont, gelijk het is te dezen dage; Jer 44:23  Vanwege dat gij gerookt hebt, en dat gij tegen den HEERE gezondigd hebt, en des HEEREN stem niet gehoorzaam zijt geweest, en in Zijn wet en in Zijn inzettingen, en in Zijn getuigenissen niet hebt gewandeld; daarom is u dit kwaad wedervaren, gelijk het is te dezen dage. (SV)
In alle standen. De zonden kwamen voor in alle maatschappelijke standen: koningen, aanvoerders, priesters, profeten, gewone burgers.
Jer 32:32  Om al de boosheid der kinderen Israëls en der kinderen van Juda, die zij gedaan hebben om Mij te vertoornen, zij, hun koningen, hun vorsten, hun priesteren, en hun profeten, en de mannen van Juda, en de inwoners van Jeruzalem; (SV)
Onkunde. Het zondige gedrag hangt samen met de onwetendheid en ongehoorzaamheid van het volk. Gods volk kende God niet (Jer. 9:3), noch het recht van God niet (Jer. 8:8), ofschoon men meende wijs te zijn en de wet van Jahweh te bezitten (Jer. 8:8). De wijzen hadden Gods woord echter verworpen (Jer. 8:9). Men had God vergeten (13:25) en wandelde naar het goeddunken van het hart (9:14). Men vertrouwde op leugen (13:25).
Jer 9:6  U woont te midden van bedrog, door bedrog weigeren zij Mij te kennen, spreekt de HEERE. (HSV)
Jer 9:13  En de HEERE zeide: Omdat zij Mijn wet, die Ik voor hun aangezicht gegeven had, verlaten hebben, en naar Mijn stem niet gehoord, noch daarnaar gewandeld hebben; (SV)
Ongehoorzaamheid aan God. Hoewel God, door zijn dienstknechten, het volk leerde, hoorde het niet en nam het geen tucht (correctie) aan.
Jer 32:33  Zij keerden Mij de nek toe en niet het gezicht, hoewel Ik hen vroeg en laat onderwees. Zij luisterden echter niet en aanvaardden de vermaningen niet. (HSV)
Het volk heeft de wet van God niet gehouden.
Jer 16:10  En het zal geschieden, als gij dit volk al deze woorden zult aanzeggen, en zij tot u zeggen: Waarom spreekt de HEERE al dit grote kwaad over ons, en welke is onze misdaad, en welke is onze zonde, die wij tegen den HEERE, onzen God, gezondigd hebben?  Jer 16:11  Dat gij tot hen zult zeggen: Omdat uw vaders Mij verlaten hebben, spreekt de HEERE, en hebben andere goden nagewandeld, en die gediend, en zich voor die nedergebogen; maar Mij verlaten, en Mijn wet niet gehouden hebben; Jer 16:12  En gijlieden erger gedaan hebt dan uw vaderen; want ziet, gijlieden wandelt, een iegelijk naar het goeddunken van zijn boos hart, om naar Mij niet te horen. (SV)
God verlaten. Juda had God verlaten, Zijn verbond met hen verlaten, verzaakt.
Jer 15:6  Gij hebt Mij verlaten, spreekt de HEERE; gij zijt achterwaarts gegaan; daarom zal Ik Mijn hand tegen u uitstrekken en u verderven; Ik ben des berouwens moede geworden. (SV)
Jer 16:10  En het zal geschieden, als gij dit volk al deze woorden zult aanzeggen, en zij tot u zeggen: Waarom spreekt de HEERE al dit grote kwaad over ons, en welke is onze misdaad, en welke is onze zonde, die wij tegen den HEERE, onzen God, gezondigd hebben?  Jer 16:11  Dat gij tot hen zult zeggen: Omdat uw vaders Mij verlaten hebben, spreekt de HEERE, en hebben andere goden nagewandeld, en die gediend, en zich voor die nedergebogen; maar Mij verlaten, en Mijn wet niet gehouden hebben; (SV)
Jer 22:8  Dan zullen veel heidenen voorbij deze stad gaan, en zullen zeggen, een ieder tot zijn naaste: Waarom heeft de HEERE alzo gedaan aan deze grote stad?  Jer 22:9  En zij zullen zeggen: Omdat zij het verbond des HEEREN, huns Gods, hebben verlaten, en hebben zich voor andere goden nedergebogen, en die gediend. (SV)
Afgoderij. De Judeeërs hadden lief, dienden, wandelden na, zochten, bogen zich neer voor: de zon, de maan en de sterren (Jer. 8:2). Men werd opgevoed met verering van Baäl (9:14). Er werden in Juda véél goden en altaren gevonden en véél burgers vereerden die valse goden.
Jer 13:27  uw overspeligheid en uw gehinnik, uw schandalige hoererij. Op de heuvels [en] in het veld heb Ik uw afschuwelijke [afgoden] gezien. ... (HSV)
Jer 11:13  Immers, het aantal van uw goden is [even groot als] uw steden geworden, Juda, en u hebt [evenveel] altaren gemaakt voor die schande [als] het aantal straten van Jeruzalem, altaren om reukoffers te brengen aan de Baäl. (...) Jer 11:15  Wat heeft Mijn beminde in Mijn huis [te doen], terwijl zij de schanddaad [met] velen doet, en het [offer]vlees van het heiligdom van u zal wijken? [Ja,] wanneer u kwaad [doet], dan springt u op van vreugde. (HSV)
Aan de verering van de Babylonisch-Assyrische godin Isjtar droegen hele gezinnen hun steentje bij. Hierover zei God tot Jeremia:
Jer 7:17  Ziet gij niet wat zij doen in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem?  Jer 7:18  De kinderen rapen hout, de vaders steken vuur aan en de vrouwen kneden deeg om offerkoeken te maken voor de koningin des hemels en zij brengen plengoffers aan andere goden teneinde Mij te krenken. Jer 7:19  Ben Ik het, die zij krenken? luidt het woord des HEREN. Doen zij het zichzelf niet, tot beschaming van hun aangezicht? Jer 7:20  Daarom, zo zegt de Here HERE: Zie, mijn grimmige toorn giet zich uit te dezer plaatse over mens en dier, over het geboomte des velds en de vrucht van de bodem, en brandt zonder geblust te worden. (NBG51)
In het huis van God had men afgodsbeelden - verfoeiselen in de ogen van God - geplaatst (Jer. 7:30; 32:34).
Jer 7:30  Want de kinderen van Juda hebben gedaan, dat kwaad is in Mijn ogen, spreekt de HEERE; zij hebben hun verfoeiselen gesteld in het huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, om dat te verontreinigen. (SV)
Op de daken van huizen werden reuk- en plengoffers gebracht.
Jer 19:13  De huizen van Jeruzalem en de huizen van de koningen van Juda zullen [even] onrein worden als de plaats van Tofet, met alle huizen waar zij op de daken ervan reukoffers hebben gebracht aan heel het leger aan de hemel en plengoffers hebben uitgegoten voor andere goden. (HSV)
Ten zuiden van Jeruzalem, in het dal Ben-Hinnom, hadden de Judeeërs hoogten van Baäl gebouwd. Daar lieten zij hun zoons en dochters levend verbranden, waardoor de kinderen in dat 'moorddal' (Jer. 7:32; 32:35) omkwamen.
Jer 7:31  En zij hebben de hoogten van Tofet gebouwd, die in het dal Ben-Hinnom zijn, om hun zonen en hun dochters in het vuur te verbranden. Dat heb Ik niet geboden en is niet in Mijn hart opgekomen. (HSV)
Land ontheiligd. Door hun afgoden en afgodenoffers hadden de Judeeërs het land, dat Gods land en Zijn erfenis land is, ontheiligd.
Jer 16:18  Daarom zal Ik eerst hun ongerechtigheid en hun zonde dubbel vergelden, omdat zij Mijn land ontheiligd hebben; zij hebben Mijn erfenis met het dode lichaam van hun verfoeiselen en van hun gruwelen vervuld. (CP[1])
Ongerechtigheid.
Jer 22:3  Zo zegt de HEERE: Doet recht en gerechtigheid, en redt den beroofde uit de hand des verdrukkers; en onderdrukt den vreemdeling niet, den wees noch de weduwe; doet geen geweld en vergiet geen onschuldig bloed in deze plaats. (SV)
Leugen en bedrog. Er werd veel gelogen (Jer. 9:3). De Jeruzalemmers hielden vast aan bedrog; profeet en priester, allen pleegden bedrog (Jer. 8: 5v). Mensen konden elkaar niet meer vertrouwen:
Jer 9:4  Laat eenieder voor zijn naaste op zijn hoede zijn, en vertrouw op geen enkele broeder, want elke broeder doet niet anders dan bedriegen, en elke vriend gaat rond [met] lasterpraat. Jer 9:5  Eenieder bedriegt zijn naaste, zij spreken niet de waarheid. Zij leren hun tong leugens te spreken, zij vermoeien zich met onrecht doen. Jer 9:6  U woont te midden van bedrog, door bedrog weigeren zij Mij te kennen, spreekt de HEERE. (HSV)
Haat. Men hield een schijn van vreedzaamheid op.
Jer 9:8  Hun tong is een moordende pijl, bedrog spreekt hij. Met zijn mond spreekt men van vrede met zijn naaste, maar in zijn binnenste legt men hem een hinderlaag. (HSV)
Overspel. De overspelers waren talrijk, zelfs onder de profeten (Jer. 23:14).
Jer 9:2  Och, had ik in de woestijn [maar] een kamp voor reizigers! Ik zou mijn volk verlaten, ik zou bij hen weggaan, want zij zijn allen overspelers, een trouweloos gezelschap. (HSV)
Jer 23:10  Want het land is vol overspelers, ja, vanwege de vervloeking treurt het land, verdorren de weiden van de woestijn. Wat zij najagen is slecht, hun kracht [gebruiken zij] niet juist. (...) Jer 23:14  Maar bij de profeten van Jeruzalem heb Ik iets afschuwelijks gezien: zij plegen overspel, met leugen gaan zij [hun weg], zij bemoedigen de kwaaddoeners, zodat niemand zich bekeert van zijn slechtheid. Zij allen zijn voor Mij als Sodom, en zijn inwoners als Gomorra. (HSV)
Winstbejag. Iedereen pleegde gierigheid, aasde op winst (Jer. 8:10).
Jer 8:10  ... Want van klein tot groot is ieder van hen uit op winst. Van profeet tot priester, pleegt ieder van hen bedrog. (HSV)
Heiligschennis door profeten en priesters. Beiden profeten en priesters plegen 'heiligschennis' (Jer. 23:11, HSV), 'zijn huichelaars' (SV).
Jer 23:14  Maar bij de profeten van Jeruzalem heb Ik iets afschuwelijks gezien: zij plegen overspel, met leugen gaan zij [hun weg], zij bemoedigen de kwaaddoeners, zodat niemand zich bekeert van zijn slechtheid. Zij allen zijn voor Mij als Sodom, en zijn inwoners als Gomorra. Jer 23:15  Daarom, zo zegt de HEERE van de legermachten over deze profeten: Zie, Ik ga hun alsem te eten geven en galwater te drinken, omdat van de profeten van Jeruzalem heiligschennis is uitgegaan over heel het land. (HSV)
Valse profeten. Er waren valse profeten die door valse gezichten en bedriegerijen van hun eigen hart het volk een valse vrede beloofden.
Jer 14:13  Toen zei ik: Ach, Heere HEERE, zie, die profeten zeggen tegen hen: U zult geen zwaard zien en honger zult u niet krijgen, maar Ik zal u een duurzame vrede geven in deze plaats. Jer 14:14  De HEERE zei tegen mij: Die profeten profeteren vals in Mijn Naam. Ik heb hen niet gezonden, Ik heb hun geen opdracht gegeven en Ik heb niet tot hen gesproken. Zij profeteren u een leugenvisioen, waarzeggerij, holle praat en bedrog van hun [eigen] hart. (HSV)
Jer 23:17  Steeds zeggen zij tegen hen die Mij verwerpen: De HEERE heeft gesproken: U zult vrede hebben; en [tegen] ieder die in zijn verharde hart voortgaat: Geen onheil zal over u komen. (HSV)
Erger. De Judeeërs deden erger kwaad dan hun voorvaders.
Jer 16:10  En het zal geschieden, als gij dit volk al deze woorden zult aanzeggen, en zij tot u zeggen: Waarom spreekt de HEERE al dit grote kwaad over ons, en welke is onze misdaad, en welke is onze zonde, die wij tegen den HEERE, onzen God, gezondigd hebben?  Jer 16:11  Dat gij tot hen zult zeggen: Omdat uw vaders Mij verlaten hebben, spreekt de HEERE, en hebben andere goden nagewandeld, en die gediend, en zich voor die nedergebogen; maar Mij verlaten, en Mijn wet niet gehouden hebben; Jer 16:12  En gijlieden erger gedaan hebt dan uw vaderen; want ziet, gijlieden wandelt, een iegelijk naar het goeddunken van zijn boos hart, om naar Mij niet te horen. (SV)
Men ging voort van boosheid tot boosheid (Jer. 9:3).
Jer 9:3  Zij spannen hun tong [als] hun boog. [Met]leugen en niet met betrouwbaarheid zijn zij in het land sterk geworden, want zij gaan voort van slechtheid tot slechtheid, en Mij kennen ze niet, spreekt de HEERE. (HSV)
Boosheid in Gods huis. Zelfs in Gods huis werd de boosheid (slechtheid) van profeten en priesters gevonden.
Jer 23:11  Want zowel profeet als priester pleegt heiligschennis, zelfs in Mijn huis heb Ik hun slechtheid gevonden, spreekt de HEERE. (HSV)
Halsstarrig. De Judeeërs waren hardnekkig, halsstarrig.
Jer 19:15  Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Ziet, Ik zal over deze stad, en over al haar steden, al het kwaad brengen, dat Ik over haar gesproken heb; omdat zij hun nek verhard hebben, om Mijn woorden niet te horen. (SV)
Onbekeerlijk. Het volk te Jeruzalem was onbekeerlijk.
Jer 8:5  Waarom keert [dan] dit volk te Jeruzalem af [met] een altoosdurende afkering? Zij houden vast aan bedrog, zij weigeren weder te keren. (SV)

Straf

De maat van Juda's zonden was vol. God liet zich niet meer verbidden. Hij zou Zijn vrede, goedertierenheid en barmhartigheden wegnemen van het volk van Juda (Jer. 16:5). Hij zou hen geen genade geven (Jer. 16:13).
Jer 16:5  ... want Ik heb van dit volk (spreekt de HEERE) weggenomen Mijn vrede, goedertierenheid en barmhartigheden; (SV)
God moest het volk verdrijven.
Jer 15:1  Maar de HEERE zeide tot mij: Al stond Mozes en Samuël voor Mijn aangezicht, zo zou [toch] Mijn ziel tot dit volk niet wezen; drijf ze weg van Mijn aangezicht, en laat ze uitgaan. Jer 15:2  En het zal geschieden, wanneer zij tot u zullen zeggen: Waarhenen zullen wij uitgaan? dat gij tot hen zult zeggen: Zo zegt de HEERE: Wie ten dood, ten dode; en wie tot het zwaard, ten zwaarde, en wie tot den honger, ten honger; en wie ter gevangenis, ter gevangenis! Jer 15:3  Want Ik zal bezoeking over hen doen [met] vier geslachten, spreekt de HEERE: met het zwaard, om te doden; en met de honden, om te slepen; en met het gevogelte des hemels, en met het gedierte der aarde, om op te eten en te verderven. (SV)
Jeremia voorzegde dat Juda met haar hoofdstad Jeruzalem zou worden verwoest en ontledigd, door een vijandelijke macht uit het noorden (9:9, 11-12; 10:22), de Chaldeeën, die Juda zouden wegvoeren (Jer. 9:9,11; 10:22, 24; 13:19-20).
Jer 9:9  Zou Ik hun deze dingen niet vergelden? spreekt de HEERE, of zou Mijn ziel zich op een volk als dit niet wreken? (...) Jer 9:11  Ik zal van Jeruzalem steenhopen maken, een verblijf[plaats] van jakhalzen, Ik zal van de steden van Juda een woestenij maken, zodat niemand er [meer] woont. (HSV)
Jer 10:22  Een geluid van een gerucht! Zie, het komt! Een groot gedreun uit het land in het noorden, om de steden van Juda te maken [tot] een woestenij, een verblijf[plaats] van jakhalzen. (...) Jer 10:25  Stort Uw grimmigheid uit over de heidenvolken die U niet kennen, over de geslachten die Uw Naam niet aanroepen. Zij hebben immers Jakob verslonden, ja, hem verslonden, aan hem een einde gemaakt, en zijn woonplaats verwoest. (HSV)
Weg tot lijfsbehoud. God gaf de Judeeërs echter de kans om hun leven te behouden: overgave aan de koning van Babel.
Jer 21:8  En tot dit volk zult gij zeggen: Zo zegt de HEERE: Ziet, Ik stel voor ulieder aangezicht den weg des levens en den weg des doods. Jer 21:9  Die in deze stad blijft, zal sterven door het zwaard, of door den honger, of door de pestilentie; maar die er uitgaat en valt tot de Chaldeën, die ulieden belegeren, die zal leven, en zijn ziel zal hem tot een buit zijn. (SV)

Weg tot welvaart. Het doen van gerechtigheid zou het huis van koning welvarend maken.

Jer 22:3  Zo zegt de HEERE: Doet recht en gerechtigheid, en redt den beroofde uit de hand des verdrukkers; en onderdrukt den vreemdeling niet, den wees noch de weduwe; doet geen geweld en vergiet geen onschuldig bloed in deze plaats. Jer 22:4  Want indien gijlieden deze zaak ernstiglijk zult doen, zo zullen door de poorten van dit huis koningen ingaan, zittende den David op zijn troon, rijdende op wagens en op paarden, hij, en zijn knechten, en zijn volk. Jer 22:5  Indien gij daarentegen deze woorden niet zult horen, zo heb Ik bij Mij gezworen, spreekt de HEERE, dat dit huis tot een woestheid worden zal. (SV)

Helaas werden de woorden van God door de dienst van Jeremia niet gehoord.

Zwaard, honger, pest. Zwaard, honger en pest zouden de inwoners van Jeruzalem verteren (Jer. 14:15-16; 21:6-7, 9).
Jer 14:15  Daarom, zo zegt de HEERE over de profeten die profeteren in Mijn Naam, hoewel Ík hen niet heb gezonden, en zij [toch] zeggen: Er zal geen zwaard en honger in dit land zijn. Die profeten zullen zelf door het zwaard en door de honger omkomen. Jer 14:16  En het volk waartegen zij profeteren, zal weggeworpen worden op de straten van Jeruzalem vanwege de honger en het zwaard, zonder dat iemand hen begraaft: hen, hun vrouwen, en hun zonen en hun dochters. Zo zal Ik hun kwaad over hen uitstorten. (HSV)
Jer 21:6  En Ik zal de inwoners dezer stad slaan, zowel de mensen als de beesten; door een grote pestilentie zullen zij sterven. (SV)
Jer 21:9  Die in deze stad blijft, zal sterven door het zwaard, of door den honger, of door de pestilentie; maar die er uitgaat en valt tot de Chaldeën, die ulieden belegeren, die zal leven, en zijn ziel zal hem tot een buit zijn. (SV)
God herhaalt dit dreigement ten tijde van koning Zedekia (Sedekia).
Jer 24:8  Maar zoals de slechte vijgen, zo slecht, dat zij niet te eten zijn, zo zegt de HERE: Zo zal Ik Sedekia, de koning van Juda, maken en zijn vorsten en het overschot van Jeruzalem, die in dit land zijn overgebleven en die in het land Egypte wonen;  Jer 24:9  Ik zal hen overgeven ter mishandeling, ten verderve, aan alle koninkrijken der aarde, tot een smaad en een spreekwoord, tot spot en vloek op alle plaatsen waarheen Ik hen zal verstrooien.  Jer 24:10  Ik zal onder hen het zwaard, de honger en de pest zenden, totdat zij geheel verdaan zijn van de bodem, die Ik hun en hun vaderen gegeven had. (NBG51)
Smartelijke dood. De kinderen zouden delen in het verschrikkelijke lot: ze zouden een smartelijke dood sterven, niet beklaagd noch begraven worden (Jer. 16:4). Plundering van Jeruzalem. Jeruzalem zou worden geplunderd, leeggeroofd.
Jer 20:5  Ook zal Ik geven al het vermogen dezer stad, en al haar arbeid, en al haar kostelijkheid, en alle schatten der koningen van Juda, Ik zal ze geven in de hand hunner vijanden, die zullen ze roven, zullen ze nemen, en zullen ze brengen naar Babel. (SV)
Verbranding van Jeruzalem. God zou Jeruzalem van Zijn aangezicht wegdoen (Jer. 32:31). De stad zou door de Chaldeeën met vuur worden verbrand.
Jer 21:10  Want Ik heb Mijn aangezicht tegen deze stad gesteld ten kwade en niet ten goede, spreekt de HEERE; zij zal gegeven worden in de hand des konings van Babel, en hij zal ze met vuur verbranden. (SV)
Wegvoering. Heel Juda zou worden weggevoerd.
Jer 13:19  De steden in het Zuiderland zijn gesloten, niemand is er die opendoet. Heel Juda is weggevoerd, volledig weggevoerd. Jer 13:20  Sla uw ogen op en zie wie daar uit het noorden komen! ... (HSV)
Verstrooiing. God zou Juda verstrooien zoals een stoppel door de wind wordt weggeblazen.
Jer 13:24  Ik zal hen verspreiden als stoppels die wegstuiven door de woestijnwind. (HSV)
Jer 18:17  Als een oostenwind zal Ik hen verstrooien voor het aangezicht des vijands; ... (SV)
Naar een onbekend land (Babel). De overlevende Judeeërs zouden uit het land worden geworpen en in een onbekend land terechtkomen. Daar zouden zij tot straf andere goden dienen, daar zij in het heilige land vreemde goden hadden gediend.
Jer 16:13  Daarom zal Ik ulieden uit dit land werpen, in een land, dat gij niet gekend hebt, gij noch uw vaders; en aldaar zult gij andere goden dienen, dag en nacht, omdat Ik u geen genade zal geven. (SV)
Ook zullen zij daar hun vijanden dienen.
Jer 17:4  Dan zult u - en dat om uzelf - uw erfelijk bezit, dat Ik u gegeven heb, met rust moeten laten, want Ik zal u uw vijanden doen dienen in een land dat u niet kent. ... (HSV)
Het onbekende land is het land van Babel, zoals de oppertoezichthouder van de tempel, Pashur, te horen kreeg.
Jer 20:4  Want zo zegt de HEERE: Zie, Ik stel u tot een schrik voor uzelven en voor al uw liefhebbers; die zullen vallen door het zwaard hunner vijanden, dat het uw ogen aanzien; en Ik zal gans Juda geven in de hand des konings van Babel, die hen naar Babel gevankelijk zal wegvoeren, en slaan hen met het zwaard. Jer 20:5  Ook zal Ik geven al het vermogen dezer stad, en al haar arbeid, en al haar kostelijkheid, en alle schatten der koningen van Juda, Ik zal ze geven in de hand hunner vijanden, die zullen ze roven, zullen ze nemen, en zullen ze brengen naar Babel. (SV)
De (meeste) ballingen zouden hun geboorteland niet meer aanschouwen.
Jer 22:10 Weent niet over den dode, en beklaagt hem niet; weent vrij over dien, die weggegaan is, want hij zal nimmermeer wederkomen, dat hij het land zijner geboorte zie. (SV)

Hervergadering voorzegd

God beloofde dat hij de weggevoerde Israëlieten ook weer terug zou brengen. Voor hun terugkeer zou God 'vissers' en 'jagers' inzetten.
Jer 16:14 Daarom, ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat er niet meer zal gezegd worden: [Zo] [waarachtig] [als] de HEERE leeft, Die de kinderen Israëls uit Egypteland heeft opgevoerd! Jer 16:15  Maar: [Zo] [waarachtig] [als] de HEERE leeft, Die de kinderen Israëls heeft opgevoerd uit het land van het noorden, en uit al de landen waarhenen Hij hen gedreven had! want Ik zal hen wederbrengen in hun land, dat Ik hun vaderen gegeven heb.  Jer 16:16  Ziet, Ik zal zenden tot veel vissers, spreekt de HEERE, die zullen hen vissen; en daarna zal Ik zenden tot veel jagers, die zullen hen jagen, van op allen berg, en van op allen heuvel, ja, uit de kloven der steenrotsen. (SV)
Na de wegvoering van koning Jojachin naar Babel en wel ten tijde van koning Zedekia schenkt God aan Jeremia een visioen van goede en slechte (oneetbare) vijgen (Jer. 24:1v) en belooft Hij de eerste groep weggevoerden (van de eerste wegvoering in 598 v.C.) - voorgesteld door de goede vijgen - terugkeer en herstel.
Jer 24:6  Ik zal mijn oog op hen slaan, ten goede, en Ik zal hen naar dit land doen terugkeren; Ik zal hen bouwen en niet afbreken, hen planten en niet uitrukken; Jer 24:7  Ik zal hun een hart geven om Mij te kennen, dat Ik de HERE ben, en zij zullen Mij tot een volk en Ik zal hun tot een God zijn, wanneer zij zich van ganser harte tot Mij bekeren. (NBG51)
Het boek eindigt met de vrijlating van Jojachin, voormalig koning van Juda, en zijn verhoging aan het hof van Babel. Het is alsof de Heilige Geest, de goddelijke Inspirator van het boek, wil zeggen: er is hoop op herstel.

Belangrijke voorzeggingen

  • Bijzonder belangrijk is de aankondiging van de rechtvaardige Spruit, de Here onze gerechtigheid, dus van Christus (Hfdst. 23: 5, 6; 33: 15, 16)
  • De aankondiging van de terugkeer uit Babel na 70 jaren (Jer. 25: 11, 12). 
  • De profetie over de terugkeer van de twaalf stammen (Hfdst. 30)
  • De aankondiging van het nieuwe verbond met Israël, Gods aardse volk (Hfdst. 31 – 33).

Commentaar

Hoofdstukken van Jeremia samengevat en/of passages ervan becommentarieerd: 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16 · 17 · 18 · 19 · 20 · 21 · 22 · 23 · 24 · 25 · 26 · 27 · 28 · 29 · 30 · 31 · 32 · 33 · 34 · 35 · 36 · 37 · 38 · 39 · 40 · 41 · 42 · 43 · 44 · 45 · 46 · 47 · 48 · 49 · 50 · 51 · 52.

Meer informatie

Ger de Koning, Jeremia en Klaagliederen, Toegelicht & toegepast 24 en 25. Uitgeverij Daniel, 2020, 2e druk. Pagina's: 582. Te lezen op op Kingcomments.com. Te downloaden van OudeSporen.nl in pdf-formaat, ePpub-formaat en Mobi-formaat. Productinfo over de papieren versie.

J. Tiesema, De wenende profeet; beschouwing over de profetie van Jeremia. Oude Sporen, 2009. 275 pagina’s. Download (pdf bestand) van OudeSporen.nl.

J.N. Darby, "Het bijbelboek Jeremia", uit: Synopsis, deel 4. ca. 27 pagina’s. Download (pdf-bestand) van DeBijbelVoorJou.nl 

Engels

Ger de Koning, Jeremiah, Explained & Applied 25. Read now on kingcomments.com. Download pdf from oudesporen.nl. Pages: 465. E-book ePub Format. E-book Mobi Format.

Zie ook

Jeremia (profeet)

Bron

Voor de eerste versie van dit artikel is, onder toestemming, gebruik gemaakt van tekst uit H. Moll, Wat zegt Gods Woord over ...?, deel 3, blz. 62-63. Oostburg: W.J Pieters, z.j.

Voetnoten

  1. 1,0 1,1 Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.
  2. De jaartallen zijn meerendeels ontleend aan Bijbels ontstaansmodel; tijdbalk Masoreten (Stichting De Oude Wereld, 2009).
  3. De jaartallen zijn merendeels ontleend aan Bijbels ontstaansmodel; tijdbalk Masoreten (Stichting De Oude Wereld, 2009).