Jeremia 5
Jeremia 5 is een hoofdstuk van het boek Jeremia. Hieronder is een samenvatting en/of commentaar.
■ Hoofdstukken van Jeremia samengevat en/of passages ervan becommentarieerd: 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16 · 17 · 18 · 19 · 20 · 21 · 22 · 23 · 24 · 25 · 26 · 27 · 28 · 29 · 30 · 31 · 32 · 33 · 34 · 35 · 36 · 37 · 38 · 39 · 40 · 41 · 42 · 43 · 44 · 45 · 46 · 47 · 48 · 49 · 50 · 51 · 52. |
Samenvatting
5:1 Niemand in Jeruzalem doet recht. 5:2 Men zweert vals. 5:3 Men weigert de tucht aan te nemen. 5:4 Men kent Gods weg niet. 5:5 De groten kennen die wel, maar hadden het juk verbroken. 5:6 Roofdieren, figuurlijk, belagen het volk. 5:7-9 Er is afgoderij en overspel. 5:10-11 God roept de vijand op de muren van Jeruzalem te verwoesten. 5:12-14 Profetie van onheil wordt door het volk veracht. 5:15-16 God zal de Babyloniërs aanbrengen. 5:17 Ze eten alles op. 5:18 Nochtans maakt God geen einde aan Israël. 5:19 Israël zal dienen in een vreemd land. 5:20-24 Israël is doof en blind, afvallig en weerspannig, en vreest God niet. 5:25 Zonde wendt de regen af. 5:26-29 Er worden goddelozen gevonden, die zich door bedrog verrijken en het recht nalaten. 5:30-31 Er zijn valse profeten en de priesters heersen door hun handen.
5
Jer 5:5 Ik zal gaan tot de groten, en met hen spreken, want die weten den weg des HEEREN, het recht huns Gods; maar zij hadden te zamen het juk verbroken, [en] de banden verscheurd. (SV)
De banden verscheurd.
Ps 2:3 Laat ons hun banden verscheuren, en hun touwen van ons werpen. (SV)
6
Jer 5:6 Daarom heeft hen een leeuw uit het woud verslagen, een wolf der wildernissen zal hen verwoesten; een luipaard waakt tegen hun steden; al wie uit dezelve uitgaat, zal verscheurd worden; want hun overtredingen zijn vermenigvuldigd, hun afkeringen zijn machtig veel geworden. (SV)
Leeuw ... wolf ... luipaard. Zeer waarschijnlijk in figuurlijke zin gezegd van de vijanden van Israël. Nebukadnezar wordt bij een leeuw vergeleken.
Jer 4:7 De leeuw is opgekomen uit zijn haag, en de verderver der heidenen is opgetrokken, hij is uitgegaan uit zijn plaats, om uw land te stellen in verwoesting; uw steden zullen verstoord worden, dat er niemand in wone. (SV)
7
Jer 5:7 Hoe zou Ik over zulks u vergeven? Uw kinderen verlaten Mij, en zweren bij hen, die geen God zijn; als Ik hen verzadigd heb, zo bedrijven zij overspel, en verzamelen bij hopen in het hoerenhuis. (SV)
Hoerenhuis. Fig. gezegd van de afgodstempel, waar ook hoererij in lichamelijke zin op de gruwelijkste wijze wordt bedreven (tempelprostitutie).
10
Jer 5:10 Beklimt haar muren, en verderft ze (doch maakt geen voleinding); doet haar ranken weg, want zij zijn des HEEREN niet. (CP[1])
Beklimt haar muren. Dit beveelt God de werktuigen van Zijn wraak, die Hij reeds voor de poorten van Jeruzalem heeft besteld
Verderft ze. Richt een grote verwoesting in de stad aan (2 Kon. 25:4 vv.)
Doch maakt geen voleinding. Tot gehele vernietiging van haar mag het volgens Gods raadsbesluit niet komen. Zie ook vs. 18.
Doet haar ranken weg. De ranken van die wilde wijnstok (Jer. 2:21) weg, voert ze in ballingschap naar een vreemd land, want zij behoren de Heere niet meer toe, Hij geeft ze over.
Jer 2:21 Ik had u toch geplant, een edelen wijnstok, een geheel getrouw zaad; hoe zijt gij Mij dan veranderd [in] verbasterde ranken van een vreemden wijnstok? (SV)
12
Jer 5:12 Zij verloochenen de HEERE, en zeggen: Hij is het niet, en ons zal geen kwaad overkomen, wij zullen noch zwaard noch honger zien. (CP[1])
Zij verloochenen de HEERE. Door hun ongeloof, waarin zij het woord van de profeet verachten
Hij is het niet. Hij is zulk een hard en gestreng God niet, als de profeet Jeremia of de profeten ons Hem beschrijven,
Ons zal geen kwaad overkomen. Gelijk de profeet Jeremia of de ware profeten profeteren. Vergelijk de reactie van Lots schoonzonen:
Ge 19:14 Toen ging Lot naar buiten en sprak tot zijn schoonzonen, die zijn dochters [tot vrouw] zouden nemen, en zei: Sta op! Ga naar buiten, uit deze plaats! Want de HEERE gaat deze stad te gronde richten. Maar hij was in de ogen van zijn schoonzonen als iemand die grappen maakte. (HSV)
13
Jer 5:13 Ja, die profeten zullen tot wind worden, want het woord is niet bij hen; hunzelf zal zo geschieden. (CP[1])
Die profeten. De profeten die dergelijke straffen aankondigen.
Zullen tot wind worden. De valse profeten zeggen van de ware profeten dat dezen tot wind, n.l. dat hun woorden tot wind zullen worden. De uitkomst zal het bewijzen dat hun woorden slechts ijdele klanken waren.
Mic 2:11 Zo er iemand is, die met wind omgaat, en valselijk liegt, [zeggende]: Ik zal u profeteren voor wijn en voor sterken drank! dat is een profeet dezes volks. (SV)
Want het woord is niet bij hen. Zo als zij met "zo zegt de HEERE" voorgeven, zij zijn predikers van leugen. Het woord des Heeren is niet in hen, zij spreken niet door de Geest.
Hunzelven zal zo geschieden. Gelijk zij ons bedreigen.
14
Jer 5:14 Daarom zegt de HEERE, de God der heirscharen, alzo, omdat ulieden dit woord spreekt: Ziet, Ik zal Mijn woorden in uw mond tot vuur maken, en dit volk [tot] hout, en het zal hen verteren. (CP[1])
Daarom zegt de HEERE, de God der heirscharen. Daar Hij zelf Zich als scheidsrechter tussen mij, Zijn profeet, en mijn ongelovige tijdgenoten plaatst
Ulieden. Gezegd tot de ongelovige tijdgenoten van Jeremia.
Ziet, Ik zal Mijn woorden in uw mond tot vuur maken. God wendt Zich tot Jeremia. Hij zal maken dat Jeremia's woorden zo weinig wind zijn, dat zij integendeel een vuur zijn,
Jer 1:9 En de HEERE stak Zijn hand uit, en roerde mijn mond aan; en de HEERE zeide tot mij: Zie, Ik geef Mijn woorden in uw mond. (SV)
Door hun ongeloof verhinderen de ongelovigen, dat de Heere berouw heeft over ‘t bedreigde kwaad (Jer. 18.8 ):
Jer 18:8 Maar [indien] datzelve volk, over hetwelk Ik [zulks] gesproken heb, zich van zijn boosheid bekeert, zo zal Ik berouw hebben over het kwaad, dat Ik hetzelve gedacht te doen. (SV)
En dit volk tot hout. Opdat het vuur een stof heeft om zijn verterende kracht te bewijzen.
15
Jer 5:15 Ziet, Ik zal over ulieden een volk van verre brengen, o huis Israëls! spreekt de HEERE; het is een sterk volk, het is een zeer oud volk, een volk, welks spraak u niet zult kennen, en niet horen wat het spreken zal. (CP[1])
Een volk van verre. Uit het noorden komend, afkomstig uit Babel.
Jer 6:22 Zo zegt de HEERE: Ziet, er komt een volk uit het land van het noorden, en een grote natie zal opgewekt worden uit de zijden der aarde. (SV)
Een volk, welks spraak u niet zult kennen, en niet horen wat het spreken zal. Een volk dat geheel geschikt is om de bedreiging in Deut. 28:49 vv. te volbrengen.
De 28:49 De HEERE zal tegen u een volk verheffen van verre, van het einde der aarde, gelijk als een arend vliegt; een volk, welks spraak gij niet zult verstaan; (SV)
16
Jer 5:16 Zijn pijlkoker is als een open graf; zij zijn altemaal helden. (SV)
Zijn pijlkoker. Zie 4:29 "boogschutters".
Jer 4:29 Van het geroep der ruiters en boogschutters vluchten al de steden; ...
17
Jer 5:17 En het zal uw oogst en uw brood opeten, [dat] uw zonen en uw dochteren zouden eten; het zal uw schapen en uw runderen opeten; het zal uw wijnstok en uw vijgeboom opeten; uw vaste steden, op dewelke gij vertrouwt, zal het arm maken, door het zwaard. (SV)
Opeten.
2Co 11:20 Want u verdraagt het, als iemand u in slavernij brengt, als iemand u opeet, als iemand van u neemt, als iemand zich verheft, als iemand u in het gezicht slaat. (Telos)
Ga 5:15 Als u echter elkaar bijt en opeet, kijkt dan uit dat u niet door elkaar verslonden wordt. (Telos)
18
Jer 5:18 Nochtans zal Ik ook in die dagen, spreekt de HEERE, geen voleinding met ulieden maken. (SV)
Geen voleinding met ulieden maken. Zie vs. 10.
27
Jer 5:27 Gelijk een mand vol is van gevogelte, zo zijn hun huizen vol van bedrog; daarom zijn zij groot en rijk geworden. (CP[1])
Vol van bedrog. Vol van goederen die door bedrog zijn verkregen, vol oneerlijk goed.
Andere hoofdstukken
■ Hoofdstukken van Jeremia samengevat en/of passages ervan becommentarieerd: 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16 · 17 · 18 · 19 · 20 · 21 · 22 · 23 · 24 · 25 · 26 · 27 · 28 · 29 · 30 · 31 · 32 · 33 · 34 · 35 · 36 · 37 · 38 · 39 · 40 · 41 · 42 · 43 · 44 · 45 · 46 · 47 · 48 · 49 · 50 · 51 · 52. |
Bron
Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting): met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Jer. 5:7, 10, 12-13, 15. Enige tekst hiervan is onder wijziging verwerkt op 13, 15 en 17 sept. 2021.