Jeremia (boek)/Samenvatting
Samenvatting van Jeremia, een boek in de Bijbel dat 52 hoofdstukken telt. Hieronder is een samenvatting per hoofdstuk.
Jeremia 1
Afkomst van Jeremia (1). Wanneer het woord van God tot hem geschiedde (2-3). Roeping van Jeremia tot de profetische dienst (4-10). Het gezicht van de amandeltak (11-12). Het gezicht van de kokende pot (13-16). Vervolg van Jeremia's roeping (17-19).
Jeremia 2
Een ontrouw volk. 1-3 God gedenkt de mooie tijd van Israëls uitverkiezing. 4-8 Maar het ondankbare volk werd van Hem afvallig; 9-13 een even ongehoorde als ongerijmde gedragslijn. 14-19 De rechtvaardige straf kon dan ook niet uitblijven. 20-28 Hun afgoderij toch, die zij weigeren te bekennen, was een zware schuld. 29-37 Kastijding en zegening, het was alles vergeefs: het misdrijf, door huichelarij nog verzwaard, zou een noodlottige afloop hebben.
Jeremia 3
God spoort het overspelige Israel aan tot Hem terug te keren (3:1). Gods vrouw Israël heeft het land ontheiligd met haar hoererijen en met haar boosheid (3:2). Daarom valt er geen regen (3:3). — Nieuwe Godsspraak in 3:6v., in de dagen van Josia. God wijst Jeremia op Israels (tienstammenrijk) hoererij (3:6). Israel bekeerde zich niet (3:7). Israel is door God verworpen en desondanks hoereerde ook haar zuster Juda (3:8). Juda bekeerde zich valselijk (3:10). Israel was minder erg dan Juda (3:11). Jeremia krijgt de opdracht om het weggevoerde Israel op te roepen tot bekering (3:12). Dan spreekt God over het toekomstig herstel van het tienstammenrijk (3:14v). Alsook over de bekering der heidenen (3:17). Israel en Juda zullen in de toekomst terugkeren tot het beloofde land (3:18). Ze zullen als trouwe kinderen God hun Vader noemen (3:19). Israel heeft trouweloos gehandeld (3:20). Israël heeft smart (3:31). Oproep tot bekering en bekering (3:22). Wij liggen in onze schaamte (3:25).
Jeremia 4
Vervolg van de oproep tot bekering. God waarschuwt dat Hij een kwaad zal aanbrengen van het Noorden. Oproep om te vluchten naar de vaste steden (4:5v). Babel zal de steden verwoesten (4:7). Jeremia heeft een visioen van de verwoesting (4:23v). Sion is in barensnood (4:31).
Jeremia 5
5:1 Niemand in Jeruzalem doet recht. 5:2 Men zweert vals. 5:3 Men weigert de tucht aan te nemen. 5:4 Men kent Gods weg niet. 5:5 De groten kennen die wel, maar hadden het juk verbroken. 5:6 Roofdieren, figuurlijk, belagen het volk. 5:7-9 Er is afgoderij en overspel. 5:10-11 God roept de vijand op de muren van Jeruzalem te verwoesten. 5:12-14 Profetie van onheil wordt door het volk veracht. 5:15-16 God zal de Babyloniërs aanbrengen. 5:17 Ze eten alles op. 5:18 Nochtans maakt God geen einde aan Israël. 5:19 Israël zal dienen in een vreemd land. 5:20-24 Israël is doof en blind, afvallig en weerspannig, en vreest God niet. 5:25 Zonde wendt de regen af. 5:26-29 Er worden goddelozen gevonden, die zich door bedrog verrijken en het recht nalaten. 5:30-31 Er zijn valse profeten en de priesters heersen door hun handen.
Jeremia 6
1-3 Vlucht uit Jeruzalem; gevaar uit het noorden. 4-5 Heiligt de krijg tegen haar. 6-11. In het midden van Jeruzalem is enkel verdrukking en boosheid. 12-16 Jeruzalem zal verwoest worden. 17-21. Naar door God gestelde wachters wordt niet geluisterd, noch naar Gods woord. 22-26 Waarschuwing voor de komende invasie door de Chaldeeën. 27 Jeremia's rol door God toegewezen. 28-30 Jahweh heeft Israël verworpen.
Jeremia 7
1-15. God draagt Jeremia op in de poort van het huis van God het volk te vermanen zijn wegen en handelingen goed te maken, opdat zij in Jeruzalem kunnen blijven wonen. Ze moeten niet slechts vertrouwen op de aanwezigheid van het huis van God in Jeruzalem, want ook Silo, waar God eerst woonde, is verwoest vanwege de boosheid van Israël, en Efraïm is verworpen. Dit onheil zal ook Juda, Jeruzalem en Gods huis overkomen. 16-20. God verbiedt Jeremia nog langer voorbede te doen voor het volk, dat zich schuldig maakt aan afgoderij met 'de koningin des hemels'. Hierom zal Gods toorn komen. 21-28 Juda is ongehoorzaam en weerspannig, ze horen niet naar de profeten van God en zullen ook niet naar Jeremia horen. De waarheid is ondergegaan. 29-34 Wee, want God heeft Juda om zijn kwaad, waaronder verfoeiselen in de tempel en kinderoffers, verworpen. Jeruzalem zal verwoest worden, en de lijken zullen spijs voor de vogels van de hemel en de dieren van de aarde worden.
Jeremia 8
1-2 De beenderen van de doden zullen uitgegraven worden en tot mest worden verspreid voor de hemellichamen die ze vereerd hebben. 3 De overgebleven levenden zullen de dood verkiezen boven het leven. 4-5 Gods volk valt van God af. 6 Onbekeerlijkheid. 7-9 Gods woord verwerpen zij en toch menen zij wijs te zijn. 10 Gierigheid en valsheid. 10 God zal hun vrouwen en bezittingen aan anderen geven. 11 Ondanks de breuk wordt ‘vrede’ uitgeroepen. 12 Zij zijn zonder schaamte; daarom zullen zij vallen. 16 Het vijandelijke leger uit het noorden wordt al gehoord. 18v Klacht van de profeet.
Jeremia 9
3 Leugen en boosheid, geen kennis van God. 4v Bedrog en roddel, niemand is te vertrouwen. 10v God zal het land en de steden verwoesten. 25v God zal bezoeking doen over Juda en de omliggende onbesneden volken.
Jeremia 10
1-16 God vermaant Israël om niet de heidenen na te volgen. De afgoden zijn ijdel en nutteloos. 17-21 God zal de inwoners van het land wegslingeren. Weeklacht. 22-24 Dreiging uit het Noorden. 24 Jeremia vraagt God hem matig te kastijden en 25 en de heidenen te straffen.
Jeremia 11
1-17 Jeremia wordt opgedragen om het volk tot gehoorzaamheid aan het Verbond te vermanen. Het volk had Gods verbond verbroken en aan Baal gerookt. 18-23 Jeremia met de dood bedreigd door de mannen van Anathoth, waarna God hun een strafgericht aankondigt.
Jeremia 12
1-4 Gods handelwijze is raadselachtig, en Jeremia heeft met het uitstel van de straf voor de goddelozen straf geen vrede. 5-17 God antwoordt hem dat hem nog zwaarder strijd te wachten staat.
Jeremia 13
1-11 God stelt Israël en Juda voor door een gordel, die kleeft aan de lendenen van een man, maar verdorven wordt en nergens voor deugt. 12-14 God stelt de Judeeërs voor als wijnkruiken, die Hij gaat stukslaan, doordat zij zich tegen elkaar keren. 15-17 Vermaning om Gods woord te horen en Hem te eren, voordat Hij het donker doet worden. 18–27 Vermaning aan de koning en de koningin om zich te vernederen voor Gods aangezicht.
Jeremia 14
1–6 Over de zaak der grote droogte. 7-9 De oorzaak is de zonde van het volk. God wordt om uitkomst gebeden. 10-12 God zal het afvallige volk met straffen bezoeken. 13-17 De valse profeten, die van vrede spreken, zullen door honger en zwaard getroffen worden, evenals het volk. 18-22 Hoewel God nu voorbede versmaadt, bidt Jeremia om ontferming.
Jeremia 15
1-9 Juda’s ondergang voorzegd. 10-21 Jeremia, die versmaadheid draagt, spreekt het wee over zichzelf uit, maar God belooft hem bij te staan en te verlossen.
Jeremia 16
1-4 God gebiedt Jeremia, gezien de komende rampspoed die Juda zal treffen, geen vrouw te nemen en kinderen te hebben. 5-9 Ook moet Jeremia zich onthouden van rouw- en feestgebruiken. De man die op een mens vertrouwt versus de mens die op God vertrouwt. 10-13 Oorzaak van de komende rampspoed en wegvoering. 14-18 God zal de verstrooide Israëlieten terugbrengen in hun land, nadat hun ongerechtigheid en zonde dubbel vergolden is. 19-21 De heidenen zullen belijden dat ze valse goden hebben gediend. God zal zich aan hen bekendmaken.
Jeremia 17
1-2 De zonde en afgoderij van Juda is in zijn hart gegrift, zoals bij de kinderen is te zien. 3-4 God zal daarom het land ten roof geven en de Judeeërs wegvoeren naar een vreemd land, waar zij hun vijanden zullen dienen. 5-8 Het vertrouwen op mensen baart ellende, op God daarentegen rijke zegen. 9-10 Het mensenhart is bedrieglijk, Jahweh doorgrondt het en vergeldt ieder naar de vrucht van zijn handelingen. 11 Oneerlijk verworven rijkdom beklijft niet. 12 Lof van de tempel. 13 Wie Jahweh verzaken vergaan.14-18 De profeet smeekt zijn God om bewaring ten dage des kwaads en om wraak op zijn tegenstanders. 19-27 Jeremia moet prediken in de poorten van Jeruzalem tot de vorsten en inwoners, dat zij de sabbatdag moet houden. Doen zij dat, dan worden zij gezegend, zo niet, dan zal Jeruzalem worden verbrand.
Jeremia 18
1-6 God beveelt Jeremia naar de werkplaats van een pottenbakker te gaan, wiens handelwijs met het leem beeld is van Gods handelwijs met Israël. 7-10 Jahweh toch geeft elk volk wat het verdient, en wijzigt zijn voornemen als een volk zich heeft bekeerd of kwaad is gaan doen. 11-17 De Judeeërs en Jeruzalemmers kunnen dus nog door haastige bekering het naderend onheil afwenden, maar zullen weerspannig blijven en voor hun voorbeeldloze en tegennatuurlijke (vs. 14) ontrouw de rechtvaardige straf lijden. 18-23 Jeremia wedervaart echter ongeloof en boosaardig verzet. Hierover verstoord, smeekt Jeremia van zijn God alle kwaad over het hoofd van zijn tegenstanders af.
Jeremia 19
1-9 Op last van God gaat Jeremia, vergezeld van enige aanzienlijken, met een aarden kruik Jeruzalem uit naar het Hinnomdal, om hier het strafgericht over de afgodendienaars in zijn hele verschrikkelijkheid aan te kondigen. 10-13 Daarna verbrijzelt hij de kruik: zinnebeeld van het toekomstig lot van volk en hoofdstad. 14-15 Daarop begeeft de profeet zich naar de voorhof van Gods huis, om zijn onheilsboodschap in het kort te herhalen.
Jeremia 20
1-6 Om de aankondiging van het goddelijke strafgericht wordt Jeremia door de tempelvoogd Pashur streng gestraft; maar uit den kerker ontslagen, kondigt Jeremia dezn voorname priester en zijn aanhangers, als ook heel Juda en Jeruzalem, schrik en dood en ballingschap naar Babel aan. 7-9 Bittere klacht van de profeet bij zijn Zender wegens de ontvangst van zijn prediking bij zijn volk; doch vruchteloos was zijn pogen zich aan zijne taak te onttrekken, 10 al brengt zij hem voortdurend in gevaar. 11-12 Maar God helpt hem en zijn vervolgers zullen worden beschaamd. 13 Looft de Verlosser van de nooddruftige!. 14-18 Maar Jeremia vervloekt zijn geboortedag en de boodschapper van zijn komst ter wereld, omdat deze hem niet terstond heeft gedood. De profeet was liever in de baarmoeder gestorven of direct na zijn geboorte gedood.
Jeremia 21
1-7 In de belegering van Jeruzalem laat de koning Zedekia aan Jeremia vragen of er hoop en troost bij God is, en krijgt ten antwoord: nee, juist het tegendeel. 8-10 God geeft nochtans het volk raad, wat voor hen het beste is. 11-14 En aan het huis van de koning geeft Hij een les, met een scherpe bedreiging.
Jeremia 22
1-4 De profeet moet in het paleis van de koning de eis prediken gerechtigheid te oefenen; dan zal het de bewoners welgaan. 5-7 Anders wordt het paleis een puinhoop. 8-9 Jeruzalem eveneens, om haar verzaking van het Verbond en haar afgoderij. 10-12 Meer te beklagen dan een dode is Sallum (= Joahaz), de in ballingschap weggevoerde zoon van Josia. 13-19 Wegens zijn ongerechtigheid wordt Jojakim bedreigd met het smadelijkst einde. 20-23 De ongehoorzame natie en zijn koning zullen worden vernederd en beschaamd. 24-30 Koning Jojachin zal worden overgegeven in de macht van Babel en met zijn moeder en zijn kroost in den vreemde worden weggevoerd, waar hij zal sterven, zonder ooit zijn vaderland weer te zien. Geen van zijn zonen zal koning worden.
Jeremia 23
1-8 Profetie tegen de kwade herders, met belofte van vergadering en herstelling van de kudde Gods, het volk Israël, door een rechtvaardige Spruit van David. 9-31 Breedvoerige profetie tegen de valse profeten en dromers, met getrouwe waarschuwingen en zware bedreigingen. 33-40 Tegen hen die met Jeremia en Gods boodschap de spot dreven.
Jeremia 24
In het kort: de twee korven vijgen. 1-3 -Jeremia heeft na de wegvoering van Jojachin een gezicht van twee manden vijgen, waarvan hij, op de vraag van God, die van de ene voor zeer goed, die van de andere voor zeer slecht erkent. 4-7 Zo goed als de eerste, zullen de naar Babel weggevoerde Judeeërs gerekend en daarnaar behandeld worden. Ze zullen teruggebracht en gebouwd worden, en zij zullen zich tot God bekeren. 8-10 Zo slecht als de laatste, zo zal het verdiende lot der achtergeblevenen zijn: Zedekia met al zijn vorsten en die in het land zijn overgebleven en die in Egypte wonen.
Jeremia 25
In het kort: Het gericht over Juda en over de volken. 1-2 Dagtekening der profetie. 3-7 drie en twintig jaren lang heeft God door Jeremia en anderen zijn volk vruchteloos gedrongen zich te bekeren. 8-11 Nu ontbiedt God Nebukadnezar en alle volksstammen uit het noorden, die Juda en zijne naburen zullen verdelgen; zeventig jaar zal die overheersing duren. 12-14 Na dit tijdsverloop zal God de Chaldeeën hun ongerechtigheid vergelden, overeenkomstig Jeremia’s opgeschreven profetie. 15-29 De profeet krijgt bevel Jeruzalem, Juda en alle naburige volken de beker van Gods toorn te doen drinken: God zal het zwaard op hen afzenden. Babel zelf het laatst. Willens of onwillens, zij moeten die beker ledigen. 30-38 God komt, in toorn ontstoken, om de aardbewoners te straffen. Onheil van volk tot volk; overal verslagenen onbegraven; de vorsten en groten ten val gekomen zonder toevlucht; de kudden verdelgd, de weiden verlaten, het wild gedierte meester in deze woestenij.
Jeremia 26
In het kort: Jeremia voor de rechtbank. 1-6 Op last van Jahweh profeteert Jeremia in de voorhof van Diens huis, dat, bij voortdurende ongehoorzaamheid van het volk, Jahweh het heiligdom en Jeruzalem aan de ondergang zal prijsgeven. 7-11 Hierover verbitterd, grijpen de toehoorders hem als des doods schuldig en eisen zij voor de rechtbank zijn dood. 12-16 Jeremia verdedigt zich, als werkelijk met die boodschap door God gezonden, dringt op bekering aan, en waarschuwt hem niet te doden. Zo overtuigt hij zijn rechters van zijn onschuld. 17-19 Oudsten verhalen aan de volksvergadering dat Micha tijdens koning Hizkia de ondergang van Gods huis en van Jeruzalem had voorzegd, waarop vorst en natie door bekering het oordeel hadden afgewend. 20-23 De profeet Uria, die dezelfde boodschap als Jeremia predikt, wordt hierom door Jojakim uit Egypte, waarheen hij de wijk had genomen, gehaald en gedood. 24 Jeremia daarentegen wordt beschermd door Ahikam.
Jeremia 27
Jeremia maant naburige volken en Juda om te buigen onder Babels juk. 1-6 Jeremia krijgt bevel een juk te vervaardigen en zelf aan te doen, om vervolgens daarmee de koningen van vijf naburige volken door hun te Jeruzalem aanwezige gezanten te vermanen tot onderdanigheid aan de koning van Babel, door God tot hun opperheer verheven. 8-11. Hun wacht de ondergang, indien zij horen naar hun waarzeggers die opstand aanraden; alleen in onderwerping is behoud. 12-22 Dezelfde boodschap brengt Jeremia aan koning Zedekia, met dezelfde waarschuwing tegen leugenprofeten. Ook de priesters en het volk waarschuwt hij tegen de profeten die spoedige terugkeer van het door Nebukadnezar geroofde tempelgereedschap beloven; zij moesten liever smeken om behoud van het overgeblevene; want ook dit is bestemd naar Babel te worden weggevoerd.
Jeremia 28
In 't kort: Jeremia en Hananja. 1-4 Aan Jeremia gewordt in de tempel, in veler bijzijn, Hananja’s profetie dat binnen twee jaar Babels overheersing een einde heeft, de tempelvaten, alsmede Jojachin en al de overige ballingen, terugkeren. 5-9 Hij neemt daarop het woord, zegt 'amen' op de profetie, maar herinnert zijn tegenstander eraan dat de oude profeten steeds onheil aankondigden, zodat een gunstige voorzegging pas bij haar vervulling een profeet geloofwaardig maakt. 10-11 Hananja grijpt hierop het juk dat Jeremia, als zinnebeeld van de eis der onderwerping aan Nebukadnezar, droeg, en breekt het, ter zinnebeeldige aankondiging van het einde van die heerschappij; waarop Jeremia zich verwijdert. 12-14 Maar God zendt hem om aan Hananja te zeggen dat Babels overmacht niet een houten, dus breekbaar, maar een ijzeren juk zal blijken te zijn. 15-17 Jeremia voorzegt hem tevens de doodstraf van zijn leugenprofetie; welk vonnis na twee maanden door God wordt voltrokken.
Jeremia 29
In het kort: Jeremia's brief aan de ballingen te Babel. 1-7 Aan de ballingen in Babel zendt Jeremia een schrijven, om hun in Jahweh’s naam te bevelen zich in den vreemde in te richten voor een langdurig verblijf: huizen te bouwen en te bewonen, tuinen aan te leggen en de vrucht ervan te eten, te huwen en uit te huwen, kinderen te krijgen, de vrede van de stad te zoeken en voor de stad te bidden. 8-9 Zij mogen geen geloof slaan aan hun profeten en waarzeggers, die een spoedige terugkeer naar het vaderland voorspellen. 10-14 Na 70 jaar pas zal God hen terugbrengen en weldoen. 15-19 De in Juda achtergeblevenen, koning en volk, wacht om hun ongehoorzaamheid een vreselijk lot. 21-23 Twee overspelige leugenprofeten in Babel, namelijk Achab en Zedekia, zullen hun gerechte straf van Nebukadnezar ontvangen 24-32 Semaja, een valse profeet onder de ballingen te Babel, die in de brief van Jeremia aanleiding vond, de tempelvoogd en al de priesters te Jeruzalem schriftelijk aan te sporen Jeremia aan te pakken, wordt onheil aangezegd.
Jeremia 30
In het kort: de verlossing en het herstel van Israël in het laatste der dagen. 1-4 Jeremia moet, met het oog op Israëls toekomstig herstel, Gods woorden aangaande Israël en Juda in een boek schrijven. 5-7 Ze luiden aldus: algemene ontsteltenis heerst op de beslissende dag, doch voor het benauwde Israël daagt redding. 8-15 Israël zal bevrijd worden van knechtschap onder vreemde heersers, en de Israëlieten zullen hun God dienen en David, hun koning, die God zal verwekken. Gods knecht Jakob vreze niet, want Israël zal, om zijn zonden, naar billijkheid getuchtigd worden, en uit de ballingschap terugkeren en rust genieten. 16-22 God zal de heidenvolken hun kwaad vergelden, maar Israël zal genezen worden. Stad en paleis zullen herbouwd worden. De bewoners zullen gelukkig zijn, vermeerderen en verheerlijkt worden. Uit hun midden zal een heerlijke Heerser voorkomen; God zal hem doen naderen. 23-24 De grimmigheid van God zal op de goddelozen blijven, tot Hij zijn plannen heeft uitgevoerd in het laatste der dagen.
Jeremia 31
Vervolg over de verlossing, hervergadering, terugkeer en het herstel van Israël. De Israëlieten zullen worden verblijd naar hun droefenis en met goed verzadigd worden. God zal met het huis van Israël en met dat van Juda een nieuw verbond maken. Jeruzalem zal herbouwd worden.
Jeremia 32
In het kort: de koop van een akker door Jeremia bij de naderende ondergang van Jeruzalem. 1-5 Tijd en omstandigheden van de navolgende gebeurtenis en Godspraak, vooral de reden waarom Jeremia in deze laatste maanden van Jeruzalems beleg in hechtenis was. 6-14 Volgens aankondiging van Jahweh komt een neef van Jeremia tot hem om hem zijn akker te verkopen; waartoe Jeremia, die het erf- en het lossingsrecht heeft, met inachtneming van alle formaliteiten, overgaat; om vervolgens in veler tegenwoordigheid de koopbrief aan Baruch te geven, ter zorgvuldige bewaring. 15 Want God belooft dat in later tijd Juda weer in het rustig bezit van het land zal geraken. 16-25 Doch na afloop bidt Jeremia tot God, onder eerbiedige erkentenis van Zijn oppermacht in schepping en wereldbestuur, mede in de oude geschiedenis van Israël gebleken, dat Zijn weldaden zo slecht beantwoord heeft en Hem ongehoorzaam is geweest, en vraagt, hoe God hem bevelen kon vlak vóór Jeruzalems ondergang een akker te kopen. 26-35 God antwoordt dat Hij wel de stad aan de vijand ter verdelging overlevert tot straf voor Israëls verregaande afgoderij en ongehoorzaamheid, 36-44 doch daarna Israëls gevangenis zal wenden, de ballingen zal herverzamelen en terugbrengen in het vaderland en veilig doen wonen, om daar eenparig, in een vernieuwde verhouding met God, in een eeuwig verbond, Hem te vrezen en te dienen, en zijn gunst en zegen voortdurend te genieten. In die heerlijke toekomst zal er weer in het thans verwoeste land behoorlijk grondbezit worden verkregen, in heel Juda.
Jeremia 33
Israëls heerlijk herstel. 1-13 God maakt Jeremia, die nog in de gevangenis zit, bekend dat, hoewel Jeruzalem geslagen zal worden, de stad eens hersteld zal worden, Juda en Israël zullen van al hun ongerechtigheid gereinigd zullen worden en gelukkig worden en God loven, zodat de heidenen zullen vrezen. 14-16 God zal eens aan David een rechtvaardige spruit verwekken en Juda verlossen en Jeruzalem veilig doen wonen. De stad zal genoemd worden: Jahweh onze gerechtigheid. 17-26. Het koningshuis van David zal bestendig zijn, evenals het Levitische priesterschap. Beiden zullen ontelbaar zijn. Israël en Juda worden thans versmaad, maar God houdt Zijn belofte en zal zich over hen ontfermen.
Jeremia 34
1-7 Tijdens het beleg van Jeruzalem door Nebukadnezar wordt Jeremia tot koning Zedekia gezonden, om hem aan te kondigen dat Jeruzalem verwoest zal worden en hijzelf in de macht van de koning van Babel geleverd zal worden. Zedekia krijgt daarbij de belofte dat hij in vrede zal sterven en een eervolle begrafenis zal krijgen. 8-22 Zedekia maakt een verbond met de bewoners van Jeruzalem om de Joodse slaven vrij te laten. Nadat zij de slaven hebben vrijgelaten, breken zij de belofte, daar zij de slaven wederom onderwerpen. Nu treedt de profeet Jeremia in de naam des Heeren op, houdt hun de wet over de bevrijding van de slaven en hun trouweloze bondbreuk voor, en verkondigt hun het Goddelijk vonnis daarover, namelijk het terugkeren der Chaldeëen, de overlevering van de Jeruzalemmers aan hen, de verwoesting van Jeruzalem en de steden van Juda.
Jeremia 35
De Rechabieten. 1-5 God draagt Jeremia op, de Rechabieten in een vertrek van de tempel te brengen en hun wijn voor te zetten. Jeremia doet dat. 6-11 Zij weigeren te drinken, op grond van het verbod van hun stamvader, wiens inzettingen zij stipt in ere houden; terwijl zij op ‘t ogenblik alleen wegens oorlogsgevaar binnen Jeruzalem vertoeven. 12-17 God beveelt Jeremia dit voorbeeld van gehoorzaamheid de aan God ongehoorzame Judeeërs en Jeruzalemmers voor te houden, tot hun beschaming, en te zeggen dat de gedreigde straf niet zal uitblijven. 18-19 De Rechabieten ontvangen om hun gehoorzaamheid aan hun vader een bijzondere belofte.
Jeremia 36
Jeremia’s godspraken op schrift gebracht, voorgelezen, verbrand, herschreven. 1-4 Na een veeljarige werkzaamheid als profeet ontvangt Jeremia bevel van God, al zijn godsspraken op te tekenen. Jeremia geeft ze aan Baruch in de pen. 5-10 Jeremia gelast Baruch de boekrol in het huis van Jahweh voor te lezen, wat deze doet tijdens de uitgeroepen vastendag te Jeruzalem. 11-19 Dit wordt aan Juda’s vorsten bericht, die Baruch laten komen en zich het geschrift doen voorlezen; zij rekenen zich verplicht alles ter kennis van de koning Jojakim te brengen, maar vooraf vragen zij Baruch, hoe deze woorden waren te boek gesteld, en zorgen zij dat hij en Jeremia zich in veiligheid stellen. 20-26 Als zij aan Jojakim de zaak meedelen, laat deze het boek halen en zich voorlezen. Ondanks hun tegenspraak snijdt hij het in stukken en verbrandt het. Hij tracht vergeefs Baruch en Jeremia gevangen te nemen. 27-32 God gelast de profeet alles andermaal op te schrijven, alsmede Jojakim en al de zijnen met gestrenge straffen te bedreigen. Jeremia dicteert dus aan Baruch opnieuw de inhoud van de verbrande boekrol en nog veel daarenboven.
Jeremia 37
1-5 De koning Zedekia, die ongehoorzaam aan God is, laat nochtans Jeremia verzoeken om voorbede bij God, omdat het scheen dat de Chaldeeën, die met de farao van Egypte te doen kregen, het beleg van Jeruzalem zouden opbreken. 6-10 Zedekia krijgt ten antwoord dat de farao naar land zal terugkeren en de Chaldeeën weer zullen komen, Jeruzalem innemen en verbranden, al waren zij nog zo weinig en machteloos. 11-15 Ter gelegenheid van het opbreken der Chaldeeën zoekt Jeremia de stad uit te gaan, maar wordt gegrepen, tot de vorsten gebracht, geslagen en gevangen gezet. 16- Zedekia laat hem heimelijk halen om iets troostrijks te horen, maar krijgt weer het oude antwoord. Hij laat, op Jeremia's smeking, de profeet in de voorlaatste gevangenis brengen.
Jeremia 38
1-4 De vijandige rijksgroten kunnen niet dulden dat Jeremia voortgaat alle tegenstand tegen Nebukadnezar te ontraden. 5-6. Ze ontvangen van de koning Zedekia volmacht tegen de profeet, waarop zij hem in een put werpen. 7-13 Nu wendt zich de hofbeambte Ebed-melech te zijnen behoeve tot de koning, en krijgt van dezen de opdracht hem uit de put te halen; wat hij met alle zorgvuldigheid doet, waarna Jeremia weer in lichte hechtenis komt. 14-23 Andermaal ontbiedt Zedekia de profeet om een Godspraak; weer ontvangt de koning de raad zich over te geven, waartoe hij, ondanks de krachtige vermaning en waarschuwing van Jeremia, de moed mist. 24-28 Zedekia verbiedt de profeet het onderhoud aan de rijksgroten te vertellen; dezen komen het niet te weten; waarop de profeet in de gevangenhof blijft tot de inneming van de stad.
Jeremia 39
1-3 Jeruzalem wordt door de Chaldeeën ingenomen. 5-7 Zedekia vlucht, maar wordt gevangen genomen en gevonnist. 8-10 De stad verbrand, de bevolking grotendeels weggevoerd. 11-14 Jeremia wordt uit de gevangenis gehaald en aan Gedalja toevertrouwd. 15-18 Inmiddels had hij in opdracht van God aan zijn redder Ebed-melech, die op God had vertrouwd, tot beloning lijfsbehoud toegezegd.
Jeremia 40
1-3 De profeet Jeremia, met de andere ballingen geboeid naar Rama gevoerd, wordt hier door Nebuzaradan, na een opvallende toespraak, vrijgelaten. 4-6 Hij wordt voor de keus gesteld naar Babel mee te gaan of in Juda te blijven. Hij blijft bij Gedalia. 7-12 De verstrooide Judese legeroversten met hun troepen de aanstelling van Gedalja tot landvoogd vernomen hebben, wenden zich tot hem en worden door hem gerustgesteld; gelijk ook de naar omliggende landen gevluchte Judeeërs terugkeren, en van lieverlede alles zijn gewoon aanzien herneemt. 13-16 Johanan en de andere officieren waarschuwen Gedalja tegen Ismaël, als door de koning der Ammonieten gezonden om hem te doden; zelfs wil eerstgenoemde in alle stilte de verdachte uit de weg ruimen; maar de landvoogd verbiedt het, daar hij de aanklacht niet gelooft.
Jeremia 41
1-3 Ismaël komt bij Gedalia ter maaltijd en doodt hem verraderlijk, met de Judeeërs en Chaldeeën in diens huis. 4-9 Daags daarna lokt hij een karavaan bedevaartgangers uit het noorden Mizpa binnen en vermoordt hen, op enkelen na die hun leven afkopen. 10-15 Daarna voert hij de achtergebleven Judeeërs uit Mispa naar het land der Ammonieten. Doch reeds spoedig achterhaald door Johanan, ziet hij zich van al de weggevoerden verlaten en ontkomt zelf met de zijnen naar de Ammonieten. 16-18 Johanan en de andere aanvoerders maken, uit vrees voor de Chaldeeën, aanstalten om met al hun volksgenoten naar Egypte de wijk te nemen.
Jeremia 42
1-6 Vooraf verzoeken zij Jeremia om Jahweh voor hen te raadplegen; wat de profeet op zich neemt, terwijl zij gehoorzaamheid beloven. 7-12 Tien dagen later krijgt Jeremia een antwoord van God, dat hij aan de hoofden en het volk bekend maakt: stil in het land blijven, waar Jahwe hen zegenen en hun angst voor de koning van Babel beschamen zal. 13-22 Indien zij naar Egypte trekken, zullen zwaard, honger en pest, vervloeking en smaad hun dáár overkomen, door eenzelfde uitbarsting van de goddelijke toorn als Jeruzalems burgerij trof.
Jeremia 43
1-4 Werkelijk weigeren de hoofden de profeet Jeremia geloof, bewerende dat Baruch hem heeft opgestookt tot hun onheil, en zij gehoorzamen de stem van God niet. 5-7 De ongehoorzame oversten nemen al hun landgenoten, ook Jeremia en Baruch, mee naar Egypte. 8-12 Te Tachpanhes in Egypte ontvangt Jeremia van God de opdracht door een zinnebeeldige handeling de verovering van Egypte door Nebukadnezar te voorzeggen, die Egypteland zal slaan en de heiligdommen van de goden van Egypte verbranden, verbrijzelen of wegvoeren.
Jeremia 44
De boetprediker Jeremia in Egypte. 1-6 Tot de over heel Egypte verstrooide Judeeërs brengt Jeremia het woord van God: de ondergang van hun vaderland en hoofdstad is de straf van Jahweh geweest voor hun hardnekkige afgoderij. 7-14 Helaas in den vreemde gaan zij voort op dezelfde wijs God te tergen, wat hun volslagen uitroeiing tot gevolg zal hebben. Het rechtvaardig oordeel van God zal dit overblijfsel van Juda in Egypte door het zwaard of van honger ellendig doen omkomen. 15-19 Maar de Judeeërs en hun vrouwen, aanbidsters van de hemelkoningin, weigeren beslist naar de profeet te luisteren: zij zullen, als van ouds, toen het hun nog goed ging, deze godin vereren; want juist sinds zij niet meer werd aangebeden, begon de ellende; ook gebeurt die verering door de vrouwen met medeweten van hun mannen. 20-23 Hierop herhaalt Jeremia dat, juist omgekeerd, al de ellende door God is beschikt tot straf voor de afgoderij. 24-28 Met nadruk verzekert hij dat deze halsstarrigheid ontwijfelbaar hun algehele ondergang in Egypte na zich zal slepen; zeer enkelen slechts zullen naar Juda terugkeren. 29-30 De nederlaag van farao Hofra zal het teken zijn dat Gods bedreigingen tegen de Judeeërs zullen uitkomen.
Jeremia 45
Belofte van lijfsbehoud aan Baruch. 1-5 Wanneer Baruch de woorden van Jeremia in een boek schrijft, geeft de profeet namens God antwoord op Baruchs beklag over zijn kommervol lot: bij de aanstaande voltrekking van Gods vonnis over het land zal zijn deel lijfsbehoud zijn.
Jeremia 46
Profetieën tegen Egypte. Belofte van Israëls terugkeer. 1 Opschrift van Godsspraken tegen de heidenen. 2-12 De eerste Godspraak tegen Egypte: De Egyptenaren worden ten strijde geroepen; zij slaan op de vlucht en vallen aan den Eufraat. God wreekt zich op Egypte. 13-26 De tweede Godspraak tegen Egypte: het oppermachtige Babylonische leger van Nebukadnezar komt eraan en Egypte krijgt de geduchte vijand op de hals. De hoofdstad Nof wordt en God levert Egypte's goden en koningen, en wie op de Farao vertrouwen, aan Nebukadnezar over. 27-28 Gods dienaar, Israël, vreze niet: hij zal, naar billijkheid gekastijd, uit de ballingschap terugkeren en rust genieten.
Jeremia 47
Profetie van de ondergang der Filistijnen. 1 Opschrift. 2-7 Uit het noorden komt, aan een stortvloed gelijk, de vijand, alles met angst en schrik vervullend, om de Filistijnen, de laatste bondgenoot van Tyrus en Sidon, te verdelgen.
Jeremia 48
Profetie tegen Moab, een oordeel over Moab, met een belofte van herstel in het laatste der dagen.
Jeremia 49
1-6 Profetie over Ammon. 7-22 Profetie over de ondergang van Edom door het leger van Nebukadnezar. 23-27 Profetie over Damascus. 28-33 Profetie over Arabië (Kedar, Hazor). 34-39 Profetie over Elam.
Jeremia 50
1-46 Profetie tegen Babel en voorzegging van Israëls terugkeer naar zijn land. Een volk uit het noorden zal het trotse Babel innemen en verwoesten, Chaldea beroven en het land tot een wildernis maken, als straf voor de vreugdevolle plundering van Gods erfenis, het land Israël.
Jeremia 51
1-26 Jahweh gaat op Babel, dat Hij als strafmiddel tegen de volken had gebruikt, verhalen wat zij Zijn volk misdeed. 27-29 Opwekking aan de Meden en Armeniërs om Babel te belegeren en te verwoesten. 30-58 Babels ondergang. Israël krijgt zo voldoening voor zijn vreselijke mishandeling. Aan de goden van Babel zal God bezoeking doen. 59-64a Jeremia brengt deze profetie op schrift en geeft haar aan Seraja op diens reis naar Babel mee, om haar daar hardop voor te lezen, en daarna in de Eufraat te doen wegzinken, als beeld van Babels toekomstig lot. 64b Onderschrift van Jeremia’s woorden.
Jeremia 52
De ondergang van Juda. 1-3 Zedekia, koning te Jeruzalem, regeert goddeloos en komt in opstand tegen de koning van Babel. 4-7 Nebukadnezar belegert Jeruzalem meent de stand in. 8-11 Zedekia vluicht, maar wordt achterhaald en vreselijke gestraft en naar Babel weggevoerd. 12-16 Een maand later wordt Jeruzalem geheel verwoest door Nebuzaradan, en de bevolking weggevoerd, op de geringsten na. 17-20 De tempelvoorwerpen van goud, zilver en koper(brons) worden door Nebuzaradan als buit meegenomen. 21-23 Nadere beschrijving van de twee bronzen tempelzuilen. 24-27 Voorname priesters, hofbeambten en Judeeërs worden voor Nebukadrezar gebracht en gedood, het volk in ballingschap weggevoerd. 28-30 Cijfer der ballingen, bij drie gelegenheden naar Babel gevoerd. 31-34 Jojachin wordt na een 37-gevangenschap, door Nebukadnezars opvolger Evil-Merodach begenadigd en eervol bejegend tot zijn dood.