Naar inhoud springen

Onderwerpenregister bij de Bijbel/K: verschil tussen versies

k
Nieuwe lijst
k (Alles verwijderen voor nieuwe lijst)
Labels: Vervangen Handmatige ongedaanmaking
k (Nieuwe lijst)
Regel 1:
{{Onderwerpenregister}}
<i>kaak</i>: aan de - stellen, Ef. 5:13<BR>
<i>kaak</i>: aan de - stellen, Tit. 2:15<BR>
<i>kaak</i>: aan de - stellen: Kretenzische christenen, Tit. 1:13<BR>
<i>kaak</i>: aan de - stellen: onvruchtbare werken van de duisternis, Ef. 5:11<BR>
<i>kaak</i>: aan de kaak stellen: door Johannes, Luk. 3:19<BR>
<i>kaak</i>: Micha op de - geslagen, 2 Kron. 18:23<BR>
<i>kaakslag</i>: Jezus ontving kaakslagen, Matth. 26:68<BR>
<i>kaal</i>: kaalheid maken over een dode, Deut. 14:1<BR>
<i>kaal</i>: maak u kaal, Micha 1:16<BR>
<i>kaal</i>: maken: hoofden: teken van rouw, Jer. 48:37<BR>
<i>kaal</i>: zich – maken: zich de haren scheren, Jer. 16:6<BR>
<i>kaalheid</i>: man is rein na uitvallen hoofdhaar, Lev. 13:40<BR>
<i>kaalheid</i>: op alle hoofden: ten teken van verdriet, Ez. 7:18<BR>
<i>kaalheid</i>: tegen -, Lev. 19:27<BR>
<i>kaalheid</i>: tijdelijke – bij Paulus, Hand. 18:18<BR>
<i>kaalheid</i>: verboden, Lev. 21:5<BR>
<i>kaalheid</i>: versus haarvlechten, Jes. 3:24<BR>
<i>Kabul</i>: d.i. als niets, 1 Kon. 9:13<BR>
<i>Kades</i>: in de woestijn Zin, Deut. 32:51<BR>
<i>Kades</i>: woestijn -, Ps. 29:8<BR>
<i>kaf</i>: de goddelozen zijn als -, Ps. 1:4<BR>
<i>kaf</i>: fig. ongelovigen, zondaars, Luk. 3:17<BR>
<i>kaf</i>: verbranden van -, Matth. 3:12<BR>
<i>kaf</i>: verschrikkelijken worden als -, Jes. 29:5<BR>
<i>kaf</i>: versus tarwe, Luk. 3:17<BR>
<i>kaf</i>, Hos. 13:3<BR>
<i>Kafthor</i>: Filistijnen hebben hun herkomst daar, Jer. 47:4<BR>
<i>Kahath</i>: zonen van –, Num. 3:19<BR>
<i>Kahathieten</i>, Joz. 21:10<BR>
<i>Kain</i>: kind van de boze, 1Jo 3:12<BR>
<i>Kain</i>: vrouw van -: kan zijn zus zijn geweest of een ander familielid. Vergelijk Nahor hier, Gen. 11:29<BR>
<i>Kain</i>: werken: boos, 1Jo 3:12<BR>
<i>Kaïn</i>: vader van de Kenieten, Num. 24:22<BR>
<i>Kaïn</i>: weg van - gaan, Jud :11<BR>
<i>Kajafas</i>: hogepriester, Joh. 11:49<BR>
<i>Kajafas</i>: hogepriester, Joh. 18:24<BR>
<i>Kajafas</i>: hogepriester, vgl. Eli over Hanna, Joh. 18:13<BR>
<i>Kajafas</i>: schoonzoon van Annas, Joh. 18:13<BR>
<i>Kajafas</i>, Matth. 26:3<BR>
<i>Kajafas</i>, Matth. 26:57<BR>
<i>Kaleb</i>: andere geest was met hem, Num. 14:24<BR>
<i>Kaleb</i>: belofte aan -, Num. 14:24<BR>
<i>Kaleb</i>: geloof van – aan de mogelijkheid om Kanaän in bezit te nemen, Num. 13:30<BR>
<i>Kaleb</i>: hoofd van Juda, Num. 13:6<BR>
<i>Kaleb</i>: knecht van God, Num. 14:24<BR>
<i>Kaleb</i>: stilde het volk, Num. 13:30<BR>
<i>Kaleb</i>, Richt. 1:20<BR>
<i>kalender</i>: kerkelijke -, Gal. 4:10<BR>
<i>kalf</i>: cherub een – gelijk, Opb. 4:7<BR>
<i>kalf</i>: gegoten, Ex. 32:8<BR>
<i>kalf</i>: gegoten - gemaakt door Israël, Neh. 9:18<BR>
<i>kalf</i>: gemeste -, Luk. 15:23<BR>
<i>kalf</i>: kalveren (afgodsbeelden) gemaakt, 2 Kon. 17:16<BR>
<i>kalf</i>: maken: afgodsbeeld, Ps. 106:19<BR>
<i>kalmeren</i>: een menigte –, Hand. 19:35<BR>
<i>kalmus</i>, Jes. 43:24<BR>
<i>Kalno</i>, Jes. 10:9<BR>
<i>kalverdienst</i>, 2 Kon. 10:29<BR>
<i>kameel</i>: mag niet gegeten worden, Lev. 11:4<BR>
<i>kameel</i>: toekomst, Jes. 60:6<BR>
<i>kameel</i>, Luk. 18:25<BR>
<i>kamer</i>: binnenste -s, Ps. 105:30<BR>
<i>kamerling</i>, Hand. 8:27<BR>
<i>Kamos</i>: god der Ammonieten, Richt. 11:24<BR>
<i>Kamos</i>: god van de Moabieten, Num. 21:29<BR>
<i>Kamos</i>: volk van – is Moab, Jer. 48:46<BR>
<i>Kamos</i>, Jer. 48:7,13<BR>
<i>Kana</i>: in Galilea, Joh. 2:11<BR>
<i>Kana</i>: in Galilea, Joh. 21:2<BR>
<i>Kanaän</i>: beloofd door God te geven aan het zaad van Abraham, Gen. 24:7<BR>
<i>Kanaän</i>: bevatte meerdere volken, Neh. 9:24<BR>
<i>Kanaän</i>: bevolking: verspreiding, Num. 13:29<BR>
<i>Kanaän</i>: bewoners: sterk, Num. 13:28<BR>
<i>Kanaän</i>: Chams zoon, Gen. 10:6<BR>
<i>Kanaän</i>: door God aan Israël gegeven, Richt. 6:9<BR>
<i>Kanaän</i>: door God beloofde land, Num. 13:2<BR>
<i>Kanaän</i>: erfelijk bezit van Israël, Lev. 20:24<BR>
<i>Kanaän</i>: gegeven aan Israël, Num. 14:8<BR>
<i>Kanaän</i>: geslachtszonden van –, Lev. 20:23<BR>
<i>Kanaän</i>: goed en ruim land, vloeiend van melk en honig, Ex. 3:8<BR>
<i>Kanaän</i>: het land -, Joz. 21:2<BR>
<i>Kanaän</i>: in Kanaän woonden veel reuzen, Num. 13:32<BR>
<i>Kanaän</i>: inwonders: gruwelen: zoon door vuur laten gaan, 2 Kon. 16:3<BR>
<i>Kanaän</i>: inwoner: Amoriet, Joz. 24:18<BR>
<i>Kanaän</i>: inwoners, Gen. 13:7<BR>
<i>Kanaän</i>: inwoners, Ex. 13:5<BR>
<i>Kanaän</i>: inwoners, Joz. 9:1<BR>
<i>Kanaän</i>: inwoners, Richt. 3:4<BR>
<i>Kanaän</i>: inwoners, 1 Kon. 9:20<BR>
<i>Kanaän</i>: inwoners, 2 Kron. 8:7<BR>
<i>Kanaän</i>: inwoners deels bleven: oorzaak, Richt. 2:22v<BR>
<i>Kanaän</i>: inwoners door God uitgedreven, Richt. 6:9<BR>
<i>Kanaän</i>: inwoners van -, Joz. 24:11<BR>
<i>Kanaän</i>: inwoners van - naar volkerenlijst, 1 Kron. 1:13v<BR>
<i>Kanaän</i>: inwoners verdreven door God, 2 Kon. 17:8<BR>
<i>Kanaän</i>: inwoners verdreven om hun gruwelen, 1 Kon. 14:24<BR>
<i>Kanaän</i>: inwoners vergaderen tot de strijd tegen Israël, Joz. 9:1<BR>
<i>Kanaän</i>: inwoners: de Kanaänieten, Gen. 50:11<BR>
<i>Kanaän</i>: inwoners: gruwelen, 2 Kron. 28:3<BR>
<i>Kanaän</i>: inwoners: Kanaänieten, Gen. 12:5<BR>
<i>Kanaän</i>: inwoners: wat ze wisten van God en Israël, Joz. 9:24<BR>
<i>Kanaän</i>: kennis van Israël en zijn God, Num. 14:14v<BR>
<i>Kanaän</i>: land -, Gen. 12:5<BR>
<i>Kanaän</i>: land - door God genoemd, Deut. 32:49<BR>
<i>Kanaän</i>: land - tot bezitting gegeven aan Israël, Deut. 32:49<BR>
<i>Kanaän</i>: land -: aan Israël geschonken door God, 1 Kron. 16:18<BR>
<i>Kanaän</i>: land –, Richt. 21:12<BR>
<i>Kanaän</i>: land aan Israël gegeven, Num. 15:2<BR>
<i>Kanaän</i>: land der vreemdelingschappen van Izak, Gen. 37:1<BR>
<i>Kanaän</i>: land van -: tot bezitting gegeven aan Israël, Lev. 14:34<BR>
<i>Kanaän</i>: land van Amorieten, Richt. 6:10<BR>
<i>Kanaän</i>: land van de Amoriet, Amos 2:10<BR>
<i>Kanaän</i>: land van de Hebreeën, Gen. 40:15<BR>
<i>Kanaän</i>: land van Israëls woningen, Num. 15:2<BR>
<i>Kanaän</i>: land vloeiende van melk en honig, Lev. 20:24<BR>
<i>Kanaän</i>: land: inwoners: Kanaänieten, Gen. 12:6<BR>
<i>Kanaän</i>: onderscheiden van Gilead, Num. 32:30,29<BR>
<i>Kanaän</i>: oorsprong, 1 Kron. 1:8<BR>
<i>Kanaän</i>: oorspronkelijke inwoners, 1 Sam. 27:8<BR>
<i>Kanaän</i>: reden waarom God inwoners verdreef voor aangezicht Israël, Deut. 18:12<BR>
<i>Kanaän</i>: reuzen (Enakskinderen) in –, Num. 13:28<BR>
<i>Kanaän</i>: steden: vast, Num. 13:28<BR>
<i>Kanaän</i>: uitermate goed land, Num. 14:7<BR>
<i>Kanaän</i>: vader: Cham, Gen. 9:18<BR>
<i>Kanaän</i>: verdrijving der volkeren, Ex. 23:29v<BR>
<i>Kanaän</i>: verovering van -: God dreef Zijn vijanden uit de bezitting der Israëlieten, Num. 32:21<BR>
<i>Kanaän</i>: vervloekt door Noach, Gen. 9:25<BR>
<i>Kanaän</i>: vloeiende van melk en honig, Num. 14:8<BR>
<i>Kanaän</i>: volken, Ex. 34:11<BR>
<i>Kanaän</i>: volken, Joz. 3:10<BR>
<i>Kanaän</i>: volken in -, Deut. 7:1<BR>
<i>Kanaän</i>: volken uit - verdreven door God: wegens hun gruwelen, 2 Kon. 21:2<BR>
<i>Kanaän</i>: volken uitgeworpen om hun zonden, Lev. 20:23<BR>
<i>Kanaän</i>: volken uitstoten: door Israël, Ex. 23:31<BR>
<i>Kanaän</i>: volken van -, Joz. 12:8<BR>
<i>Kanaän</i>: volken van –: God zou ze verdelgen, Ex. 23:23<BR>
<i>Kanaän</i>: volken verdreven om hun goddeloosheid, Deut. 9:4-5<BR>
<i>Kanaän</i>: volken verdreven: reden, Ex. 23:33<BR>
<i>Kanaän</i>: volken waren Israël vijandig gezind, Joz. 21:44<BR>
<i>Kanaän</i>: volken: hoe aan te pakken: afgoderij uitingen verdelgen, Deut. 7:5<BR>
<i>Kanaän</i>: volken: zeven volken uitgeroeid, Hand. 13:19<BR>
<i>Kanaän</i>: volkeren, Ex. 33:2<BR>
<i>Kanaän</i>: volkeren in, Deut. 20:17<BR>
<i>Kanaän</i>: volkeren in –, Ex. 3:8<BR>
<i>Kanaän</i>: volkeren uitroeien: reden, Deut. 20:18<BR>
<i>Kanaän</i>: vruchtbaar land, Jer. 2:7<BR>
<i>Kanaän</i>: vruchten van het land –, Num. 13:23<BR>
<i>Kanaän</i>: waarom God zijn inwoners uitwierp, Lev. 18:25<BR>
<i>Kanaän</i>: werken van het land – niet doen, Lev. 18:3<BR>
<i>Kanaän</i>: woonplaats van Abram, Gen. 13:12<BR>
<i>Kanaän</i>: zien: mocht niet gezien worden na het gemor, Num. 14:23<BR>
<i>Kanaän</i>, Gen. 42:5<BR>
<i>Kanaän</i>, Gen. 42:7<BR>
<i>Kanaäniet</i>: toekomst: geen - meer in het huis van de HEER, Zach. 14:21<BR>
<i>Kanaänieten</i>: Abraham woonde in hun midden, Gen. 24:3<BR>
<i>Kanaänieten</i>: grens van de -, Gen. 10:18<BR>
<i>Kanaänieten</i>: inwoners niet geheel verdreven door Manasse, Joz. 17:12-13<BR>
<i>Kanaänieten</i>: inwoners van het land Kanaän, Gen. 50:11<BR>
<i>Kanaänieten</i>: oordeel der -, Joz. 11:20<BR>
<i>Kanaänieten</i>: plaats, Joz. 5:1<BR>
<i>Kanaänieten</i>: schatplichtig gemaakt, Joz. 17:13<BR>
<i>Kanaänieten</i>: ten onder gebracht door God, Neh. 9:24<BR>
<i>Kanaänieten</i>: uitgestoten door God, Joz. 24:18<BR>
<i>Kanaänieten</i>: uitstoten: door God, Joz. 23:5<BR>
<i>Kanaänieten</i>: verdreven, Deut. 11:23<BR>
<i>Kanaänieten</i>: verdreven door horzels, Joz. 24:12<BR>
<i>Kanaänieten</i>: verdrijven: dat zouden Manasse en Efraïm doen, Joz. 17:18<BR>
<i>Kanaänieten</i>: verdrijven: door God, Joz. 23:5<BR>
<i>Kanaänieten</i>: verdrijven: door God, Joz. 23:13<BR>
<i>Kanaänieten</i>: verdrijving door hoornaars, Ex. 23:28<BR>
<i>Kanaänieten</i>: woongebied: zeekust, Jordaanoever, Num. 13:29<BR>
<i>Kanaänieten</i>: zonde der -: oorzaak van ondergang, Lev. 20:23<BR>
<i>Kanaänieten</i>: zonden: kinderen verbranden, Deut. 12:31<BR>
<i>Kanaänieten</i>, Gen. 10:18v<BR>
<i>Kanaänieten</i>, Gen. 13:7<BR>
<i>Kananese</i>, Matth. 15:22<BR>
<i>kandelaar</i>: aansteken van de lampen, Num. 8:1v<BR>
<i>kandelaar</i>: dienst der -s, 1 Kron. 28:15<BR>
<i>kandelaar</i>: gemaakt naar het voorbeeld dat God getoond had, Num. 8:4<BR>
<i>kandelaar</i>: gouden – in het Heilige, Ex. 25:31v<BR>
<i>kandelaar</i>: gouden –: plaats, Ex. 40:23<BR>
<i>kandelaar</i>: in het Heilige, Ex. 27:20<BR>
<i>kandelaar</i>: in het heilige, tegenover de toonbrodentafel, Ex. 26:35<BR>
<i>kandelaar</i>: in het heilige: toerichting, Lev. 24:2v<BR>
<i>kandelaar</i>: lamp en -, Luk. 8:16<BR>
<i>kandelaar</i>: licht: voortdurend , Lev. 24:3<BR>
<i>kandelaar</i>: loutere –, Ex. 31:8<BR>
<i>kandelaar</i>: materiaal: goud, Num. 8:4<BR>
<i>kandelaar</i>: materiaal: zuiver goud, Lev. 24:3<BR>
<i>kandelaar</i>: symbolisch voor profeet, Opb. 11:4<BR>
<i>kandelaar</i>: tot het licht, Ex. 35:14<BR>
<i>kandelaar</i>: vervoer, Num. 4:9<BR>
<i>kandelaar</i>: wegnemen van zijn plaats, Opb. 2:5<BR>
<i>kandelaar</i>: zeven gouden -s, Opb. 1:12<BR>
<i>kandelaar</i>: zeven gouden -s, Opb. 1:20<BR>
<i>kandelaar</i>, Matth. 5:15<BR>
<i>kaneel</i>, Opb. 18:13<BR>
<i>kanker</i>: voortwoekeren als -, 2 Tim. 2:17<BR>
<i>Kanne</i>, Ez. 27:23<BR>
<i>kannibalisme</i>: als straf, Ez. 5:10<BR>
<i>kannibalisme</i>: als straf, na kinderoffers, Jer. 19:9<BR>
<i>kannibalisme</i>: eigen kinderen eten om hongerdood te ontgaan, Klg. 4:10<BR>
<i>kannibalisme</i>: noodgedwongen -, Deut. 28:53v<BR>
<i>kannibalisme</i>: uit nood, Klg. 2:20<BR>
<i>kannibalisme</i>: uit nood geboren, Lev. 26:29<BR>
<i>kans</i>: nieuwe -, Joh. 19:4<BR>
<i>kanselier</i>, Jes. 36:3<BR>
<i>Kapernaüm</i>: de hele stad Kapernaüm had zich verzameld bij de deur, Mark. 1:33<BR>
<i>Kapernaüm</i>: genezingen in -, Luk. 4:23<BR>
<i>Kapernaüm</i>: Jezus opnieuw in -, Mark. 2:1<BR>
<i>Kapernaüm</i>: neergestoten, Luk. 10:15<BR>
<i>Kapernaüm</i>: woonplaats van Jezus, na Nazareth, Matth. 4:13<BR>
<i>Kapernaüm</i>, Joh. 2:12<BR>
<i>kapitalisme</i>: roversbende (risico van -), Matth. 21:13<BR>
<i>Kappadocië</i>, Hand. 2:9<BR>
<i>karakter</i>: verandering door hartsverandering, Dan. 4:16<BR>
<i>karbonkel</i>: opgegeten van de -, Deut. 32:24<BR>
<i>Karkemis</i>, Jes. 10:9<BR>
<i>Karkor</i>, Richt. 8:8<BR>
<i>karmel</i>: berg: waar Elisa verbleef, 2 Kon. 4:25<BR>
<i>Karmel</i>: berg, 2 Kon. 2:25<BR>
<i>Karmel</i>, 1 Sam. 15:12<BR>
<i>Karmel</i>, Jer. 46:18<BR>
<i>Karmi</i>: zoon van Ruben, Num. 26:6<BR>
<i>Karmieten</i>: nageslacht van Karmi, Num. 26:6<BR>
<i>karmozijn</i>: rood als -, Jes. 1:18<BR>
<i>kastijden</i>: door God, Deut. 8:5<BR>
<i>kastijden</i>: door God, Ps. 118:18<BR>
<i>kastijden</i>: door God: Israël: met mate, Jer. 30:11<BR>
<i>kastijden</i>: en schuld, Jer. 46:28<BR>
<i>kastijden</i>: en toorn:"kastijd mij niet in Uw grimmigheid", Ps. 6:2<BR>
<i>kastijden</i>: gekastijd worden en ongehoorzaam blijven, Deut. 21:18<BR>
<i>kastijden</i>: Jezus – en loslaten, dat wilde Pilatus, Luk. 2316,22<BR>
<i>kastijden</i>: kind, Deut. 21:18<BR>
<i>kastijden</i>: lichamelijk straffen, Deut. 22:18<BR>
<i>kastijden</i>: met gesels, 2 Kron. 10:11<BR>
<i>kastijden</i>: met mate: door God: Israël, Jer. 46:28<BR>
<i>kastijden</i>: met mate: zulks aan God verzocht door Jeremia, Jer. 10:24<BR>
<i>kastijden</i>: met schorpioenen, 2 Kron. 10:11<BR>
<i>kastijden</i>: roep om kastijding, Jer. 10:24<BR>
<i>kastijden</i>: straffen, Jer. 2:19<BR>
<i>kastijden</i>: uw boosheid zal u –, Jer. 2:19<BR>
<i>kastijden</i>: zonder toorn, Jer. 10:24<BR>
<i>kastijden</i>, Luk. 2323<BR>
<i>kastijding</i>: door God: uit liefde, Spr. 3:12<BR>
<i>kastijding</i>: door god: wees daarover niet verdrietig, Spr. 3:11<BR>
<i>kastijding</i>: door God: zoon, Hebr. 12:6<BR>
<i>kastijding</i>: haten, Ps. 50:17<BR>
<i>kastijding</i>: niet verwerpen, Job 5:17<BR>
<i>Kedar</i>: tegen –, Jer. 49:28<BR>
<i>Kedar</i>, Jes. 42:11<BR>
<i>Kedron</i>: beek, Joh. 18:1<BR>
<i>keel</i>: ontstoken, Ps. 69:4<BR>
<i>keel</i>: open graf, Rom. 3:13<BR>
<i>Kefas</i>: betekenis: steen, Joh. 1:43<BR>
<i>Kehath</i>: leeftijd: 133 jaren, Ex. 6:17<BR>
<i>Kehath</i>: zonen van –, Ex. 6:17<BR>
<i>keizer</i>: beroep op de keizer, door Paulus, Hand. 25:11<BR>
<i>keizer</i>: huis van de -: heiligen in het huis van de -, Filip. 4:22<BR>
<i>keizer</i>: rechterstoel van de -, Hand. 25:10<BR>
<i>keizer</i>: van Rome: "mijn heer" genoemd, Hand. 25:26<BR>
<i>keizer</i>: versus Jezus, Hand. 17:7<BR>
<i>keizer</i>: Zijne Majesteit genoemd, Hand. 25:21,25<BR>
<i>keizer</i>: zonde tegen de -, Hand. 25:8<BR>
<i>kelen</i>: geval, Jer. 41:7<BR>
<i>Kemarim</i>, 2 Kon. 23:5<BR>
<i>Kenchreeën</i>: gemeente in –, Rom. 16:1<BR>
<i>Keniet</i>: Heber, Richt. 4:11<BR>
<i>Keniet</i>: Jethro was een –, Richt. 1:16<BR>
<i>Kenieten</i>: afkomst, 1 Kron. 2:55<BR>
<i>Kenieten</i>: Bileam over de –, Num. 24:21-22<BR>
<i>Kenieten</i>: wegvoering door Assur voorzegd, Num. 24:22<BR>
<i>Kenieten</i>, 1 Sam. 15:6<BR>
<i>kennen</i>: aan: iets aan iets kennen, 1Jo 4:2<BR>
<i>kennen</i>: begrensd: zelfs liefde en haat zijn niet uit te vinden, Pred. 9:1<BR>
<i>kennen</i>: bij name: Mozes: door God, Ex. 33:12<BR>
<i>kennen</i>: bij name: Mozes: door God, Ex. 33:17<BR>
<i>kennen</i>: bovennatuurlijk - bij Jezus, Matth. 17:25<BR>
<i>kennen</i>: Christus -, Joh. 17:3<BR>
<i>kennen</i>: Christus - en de kracht van Zijn opstanding, Filip. 3:10<BR>
<i>kennen</i>: Christus - naar het vlees of anders, 2 Cor. 5:16<BR>
<i>kennen</i>: Christus -: door openbaring, Matth. 16:17<BR>
<i>kennen</i>: de verborgenheden van het koninkrijk der hemelen, Matth. 13:11<BR>
<i>kennen</i>: de waarheid -, 2Jo :1<BR>
<i>kennen</i>: de waarheid -, 2Jo :1<BR>
<i>kennen</i>: de waarheid –, Joh. 8:32<BR>
<i>kennen</i>: de wereld heeft Hem niet gekend, Joh. 1:10<BR>
<i>kennen</i>: de wereld kent ons, de kinderen van God, niet, 1Jo 3:1<BR>
<i>kennen</i>: doen -: door God, 1 Sam. 16:3<BR>
<i>kennen</i>: door Christus, Joh. 2:24<BR>
<i>kennen</i>: door Christus: bedoelingen, Luk. 2023<BR>
<i>kennen</i>: door Christus: van mensen: diep, Joh. 5:42<BR>
<i>kennen</i>: door een christen: ten dele, 1Jo 3:2<BR>
<i>kennen</i>: door God: Ik heb u gekend in de woestijn, Hos. 13:5<BR>
<i>kennen</i>: door God: mensen: ten goede, Jer. 24:5<BR>
<i>kennen</i>: door God: mij, Ps. 139:1<BR>
<i>kennen</i>: door God: mij, Ps. 139:23<BR>
<i>kennen</i>: door God: ons wandelen, Deut. 1:7<BR>
<i>kennen</i>: door God: ons: tevoren, Rom. 8:29<BR>
<i>kennen</i>: door God: van ons: uitverkiezing, Amos 2:2<BR>
<i>kennen</i>: door God: wat we nodig hebben, Matth. 6:8<BR>
<i>kennen</i>: door Jezus: in zijn geest: wat anderen denken, Mark. 2:8<BR>
<i>kennen</i>: door openbaring, Matth. 11:27<BR>
<i>kennen</i>: door openbaring: de Zoon - door o door de Vader, Matth. 11:27<BR>
<i>kennen</i>: doordat je God zoekt, Spr. 28:5<BR>
<i>kennen</i>: een boom - aan zijn vrucht, Matth. 12:33<BR>
<i>kennen</i>: een zoon -: recht doen, Deut. 21:17<BR>
<i>kennen</i>: en gehoorzaamheid, Joh. 7:17<BR>
<i>kennen</i>: en toestand van het hart, Hand. 28:27<BR>
<i>kennen</i>: geest van de dwaling –, 1Jo 4:6<BR>
<i>kennen</i>: geest van de waarheid –, 1Jo 4:6<BR>
<i>kennen</i>: gegeven iets te -, Matth. 13:11<BR>
<i>kennen</i>: gerechtigheid van God -, Micha 6:4<BR>
<i>kennen</i>: gezegend zij wie u (Ruth) gekend heeft, Ruth 2:19<BR>
<i>kennen</i>: God, Tit. 1:16<BR>
<i>kennen</i>: God -, Joh. 17:3<BR>
<i>kennen</i>: God -, 1Jo 4:6<BR>
<i>kennen</i>: God - : God doet Zich kennen: door bovennatuurlijke ramp, Ex. 14:18<BR>
<i>kennen</i>: God - : voorwaarde: geestelijk herstel, Hos. 6:3<BR>
<i>kennen</i>: God -: bevorderen: doordat God hun gebed hoort, 1 Kon. 8:43<BR>
<i>kennen</i>: God -: de volken die God niet -, 1 Thess. 4:6<BR>
<i>kennen</i>: God -: de wereld kent God niet, Joh. 17:25<BR>
<i>kennen</i>: God -: door Jezus, Joh. 17:25<BR>
<i>kennen</i>: God -: door Jezus te -, Joh. 14:7<BR>
<i>kennen</i>: God -: en anderen liefhebben, 1Jo 4:7-8<BR>
<i>kennen</i>: God -: geen God kennen dan Mij alleen, Hos. 13:4<BR>
<i>kennen</i>: God -: gevolgen voor gedrag, Joh. 16:3<BR>
<i>kennen</i>: God -: Israël zal -, Ez. 39:22<BR>
<i>kennen</i>: God -: ken de God van uw vader, 1 Kron. 28:9<BR>
<i>kennen</i>: God -: ken Hem in al uw wegen, Spr. 3:6<BR>
<i>kennen</i>: God -: niet kennen: door Israël, Jer. 4:22<BR>
<i>kennen</i>: God -: omzien naar ellendigen en nooddruftigen, Jer. 22:16<BR>
<i>kennen</i>: God -: opdat de heidenen Hem kennen: vs. 23,39:7, Ez. 38:16<BR>
<i>kennen</i>: God -: Samuel kende God nog niet, 1 Sam. 3:7<BR>
<i>kennen</i>: God -: vermeend -, Hos. 8:2<BR>
<i>kennen</i>: God -: weigeren, Jer. 9:6<BR>
<i>kennen</i>: God -: wij destijds niet, Gal. 4:8<BR>
<i>kennen</i>: God -: wij nu wel, Gal. 4:9<BR>
<i>kennen</i>: God –: valselijk, 1Jo 2:4<BR>
<i>kennen</i>: God de Vader -, 1Jo 2:13<BR>
<i>kennen</i>: God geeft iemand om iets te kennen, Luk. 8:10<BR>
<i>kennen</i>: God niet -, Hos. 5:4<BR>
<i>kennen</i>: God niet - en zondigen, Jer. 9:3<BR>
<i>kennen</i>: God niet -: deksel op de natien, Jes. 25:7<BR>
<i>kennen</i>: God niet -: gevolg: verdrukken, Joh. 16:3<BR>
<i>kennen</i>: God niet -: zonen van Eli, 1 Sam. 2:12<BR>
<i>kennen</i>: God niet – noch ook het werk dat Hij aan Israël gedaan had, Richt. 2:10<BR>
<i>kennen</i>: Gods gedachten: niet -: onvernunftig man, dwaas, Ps. 92:7<BR>
<i>kennen</i>: Gods weg -, Ps. 67:3<BR>
<i>kennen</i>: Gods wegen -: niet: en dwalen met het hart, Hebr. 3:10<BR>
<i>kennen</i>: Gods wil –, Rom. 2:18<BR>
<i>kennen</i>: goed en kwaad -: niet bij de kwade lieden, Spr. 28:5<BR>
<i>kennen</i>: iem. niet kennen: praktisch gevolg, Joh. 15:21<BR>
<i>kennen</i>: iemand niet –: Johannes de Doper kende Jezus aanvankelijk niet als de Zoon van God, Joh. 1:31<BR>
<i>kennen</i>: iemands gedachten kennen: Jezus deed dat, Matth. 12:25<BR>
<i>kennen</i>: iets - aan zijn voortbrengsels, Luk. 6:43<BR>
<i>kennen</i>: in toekomst: niet alwetend, Opb. 2:17<BR>
<i>kennen</i>: indirect -, 1 Kon. 3:16<BR>
<i>kennen</i>: indirect -, Mark. 13:28v<BR>
<i>kennen</i>: indirect -, Luk. 6:43<BR>
<i>kennen</i>: indirect -, 1Jo 3:16<BR>
<i>kennen</i>: indirect -, 1Jo 3:19<BR>
<i>kennen</i>: indirect -, 1Jo 3:24<BR>
<i>kennen</i>: indirect -: geval, Luk. 2315<BR>
<i>kennen</i>: indirect –, 1Jo 4:6<BR>
<i>kennen</i>: indirect –: aangaande God, Rom. 1:19-20<BR>
<i>kennen</i>: indirect, middelijk -: Gods heerlijkheid door Christus, 2 Cor. 4:6<BR>
<i>kennen</i>: Jezus -: waaraan wij dat weten: houden van zijn geboden, 1Jo 2:3<BR>
<i>kennen</i>: Jezus –, 1Jo 2:13<BR>
<i>kennen</i>: Jezus gekend door de zijnen, Joh. 10:14<BR>
<i>kennen</i>: Jezus kent de zijnen, Joh. 10:14<BR>
<i>kennen</i>: Jezus niet -, Joh. 16:3<BR>
<i>kennen</i>: Jezus niet –: door de bewoners van Jeruzalem en hun oversten, Hand. 13:27<BR>
<i>kennen</i>: Jezus: weet niet wanneer Hij komt, Mark. 13:32<BR>
<i>kennen</i>: leren -: door Jeremia, Jer. 6:27<BR>
<i>kennen</i>: liefde kennen aan iets, 1Jo 3:16<BR>
<i>kennen</i>: mensen niet meer kennen naar het vlees, 2 Cor. 5:16<BR>
<i>kennen</i>: methode: op de proef stellen, Opb. 2:2<BR>
<i>kennen</i>: niet -: door Jezus, Luk. 13:27<BR>
<i>kennen</i>: niet -: Gods gave -, Hos. 2:7<BR>
<i>kennen</i>: niet -: Gods wegen, Ps. 95:10<BR>
<i>kennen</i>: niet -: iemand, door zijn misvorming, Job 2:12<BR>
<i>kennen</i>: niet -: Jezus spraak niet -, Joh. 8:43<BR>
<i>kennen</i>: niet -: Jezus' spraak, Joh. 8:42<BR>
<i>kennen</i>: niet -: van de wedergeborene: door de onwedergeborene, Joh. 3:8<BR>
<i>kennen</i>: niet –: door de discipelen: het geestelijk voedsel van de Heer, Joh. 4:32<BR>
<i>kennen</i>: niet willen kennen: God niet willen kennen, Hos. 4:6<BR>
<i>kennen</i>: non-cognitieve voorwaarden, Ef. 2:18<BR>
<i>kennen</i>: onderkennen: de stem van de Goede Herder, Joh. 10:6<BR>
<i>kennen</i>: onderscheiden, herkennen, aan vruchten, Matth. 7:20<BR>
<i>kennen</i>: onwetendheid: van het recht des HEEREN, Jer. 8:7<BR>
<i>kennen</i>: opdat zij onderkennen Mijn dienst , 2 Kron. 12:8<BR>
<i>kennen</i>: persoonlijk –: niet: door de Heer: valse profeten, Matth. 7:23<BR>
<i>kennen</i>: puur subjectief -: eigen droom, Dan. 2:2v<BR>
<i>kennen</i>: recht van God, Rom. 1:32<BR>
<i>kennen</i>: Schrift -: diep ctr. Sadduceeen, Mark. 12:24<BR>
<i>kennen</i>: stem van de herder, Joh. 10:4<BR>
<i>kennen</i>: ten dele -, 1 Cor. 13:12<BR>
<i>kennen</i>: toekomst -, Deut. 31:29<BR>
<i>kennen</i>: van God: zijn denken is onkenbaar, Rom. 11:34<BR>
<i>kennen</i>: verborgenheden -, Luk. 8:10<BR>
<i>kennen</i>: wij kennen ten dele, 1 Cor. 13:9<BR>
<i>kennen</i>: zekerheid: de zekerheid - van iets, Luk. 1:4<BR>
<i>kennen</i>: zie Onderkennen, <BR>
<i>kennen</i>: zie ook Begrijpen, Spr. 29:7<BR>
<i>kennen</i>: zie ook Bekendmaken, <BR>
<i>kennen</i>: zie ook Doorkennen, <BR>
<i>kennen</i>: zie ook Onderkennen, <BR>
<i>kennen</i>: zie ook Weten, Ex. 36:1<BR>
<i>kenner</i>: van gebruiken en twistvragen van de Joden: Agrippa, Hand. 26:3<BR>
<i>kennis</i>: achteruitgang in kennis, Jud :5<BR>
<i>kennis</i>: als doel, Spr. 1:2<BR>
<i>kennis</i>: als doel van God: opdat je wist dat Ik God ben, Deut. 29:6<BR>
<i>kennis</i>: beletten, Matth. 13:11<BR>
<i>kennis</i>: bij te voegen, 2 Pe 1:5<BR>
<i>kennis</i>: blaast op, 1 Cor. 8:1<BR>
<i>kennis</i>: boom van de kennis van het goede en van het kwade, Gen. 2:17<BR>
<i>kennis</i>: bovennatuurlijke – bij Petrus: geval, Hand. 5:3<BR>
<i>kennis</i>: brengt smart, 1 Sam. 20:3<BR>
<i>kennis</i>: bron van -: getuige, Ef. 6:21<BR>
<i>kennis</i>: bron van -: getuigenis eens anderen, Gen. 39:19<BR>
<i>kennis</i>: bron van -: getuigenis van ander(en), Mark. 15:44<BR>
<i>kennis</i>: bron van -: Heilige Geest, 1Jo 2:27<BR>
<i>kennis</i>: bron van -: priester, Richt. 18:5<BR>
<i>kennis</i>: bron: Christus, 2 Tim. 2:7<BR>
<i>kennis</i>: bron: God, Spr. 2:5<BR>
<i>kennis</i>: bron: tucht, Spr. 12:1<BR>
<i>kennis</i>: bronnen van -, Joh. 7:15v<BR>
<i>kennis</i>: doel van een christen, Col. 3:10<BR>
<i>kennis</i>: door – van onze Heer en Heiland Jezus Christus de bevlekkingen van de wereld ontvluchten, 2 Pe 2:20<BR>
<i>kennis</i>: door de Heilige Geest, 1Jo 2:20<BR>
<i>kennis</i>: door openbaring, Matth. 16:17<BR>
<i>kennis</i>: en goedheid, Rom. 15:14<BR>
<i>kennis</i>: en openbaring: - gebaseerd op openbaring: kennis aangaande de Vader, Luk. 10:22<BR>
<i>kennis</i>: en wijsheid, inzicht, Col. 1:9<BR>
<i>kennis</i>: ervaringskennis, Filip. 4:12<BR>
<i>kennis</i>: gave, Luk. 8:10<BR>
<i>kennis</i>: gave hier, Matth. 13:11<BR>
<i>kennis</i>: gebrek aan, Matth. 22:29<BR>
<i>kennis</i>: gebrek aan -, Luk. 207<BR>
<i>kennis</i>: geen - van God: bij Israël: gevolg: overtreden, Jes. 1:3,2<BR>
<i>kennis</i>: geen –, Jes. 44:19<BR>
<i>kennis</i>: Gods - verspreiden (toepassing), Ps. 67:3<BR>
<i>kennis</i>: Gods -: diepte van rijkdom, Rom. 11:33<BR>
<i>kennis</i>: hebben, 1 Cor. 13:2<BR>
<i>kennis</i>: hebben wij allen, 1 Cor. 8:1<BR>
<i>kennis</i>: in -, 2 Cor. 6:6<BR>
<i>kennis</i>: in de kennis van God en van Jezus worde vrede en genade ons vermenigvuldigd, 2 Pe 1:2<BR>
<i>kennis</i>: Jezus’ – : door Zijn – zal hij velen rechtvaardig maken, Jes. 53:11<BR>
<i>kennis</i>: lichtglans van de -, 2 Cor. 4:6<BR>
<i>kennis</i>: liefde en -, Filip. 1:9<BR>
<i>kennis</i>: maakt opgeblazen, Col. 2:18<BR>
<i>kennis</i>: maakt vrij, Joh. 8:32<BR>
<i>kennis</i>: methode: interview, ondervraging, Mark. 15:44<BR>
<i>kennis</i>: morele - ontberen, Micha 3:1v<BR>
<i>kennis</i>: nieuwe mense wordt vernieuwd tot -, Col. 3:10<BR>
<i>kennis</i>: nodig: kennis van de behoudenis, Luk. 1:77<BR>
<i>kennis</i>: noodzaak in politiek, Spr. 28:2<BR>
<i>kennis</i>: nut: juist kunnen kiezen, om zuiver te zijn, Filip. 1:10<BR>
<i>kennis</i>: omtrent God: en openbaring, Ef. 1:17<BR>
<i>kennis</i>: omtrent God: vinden, Spr. 2:5<BR>
<i>kennis</i>: opgroeien in genade en kennis van onze Heer en Heiland Jezus Christus, 2 Pe 3:18<BR>
<i>kennis</i>: overvloedig in -, 2 Cor. 8:7<BR>
<i>kennis</i>: paranormale -, Luk. 8:28<BR>
<i>kennis</i>: praktische, Col. 1:9<BR>
<i>kennis</i>: rijk in alle –, 1 Cor. 1:5<BR>
<i>kennis</i>: schat van -: kennis van Gods heerlijkheid, 2 Cor. 4:7<BR>
<i>kennis</i>: schatten van - alle in God, Col. 2:3<BR>
<i>kennis</i>: sleutel van de -, Luk. 11:52<BR>
<i>kennis</i>: toenemen in – van God, Ex. 18:11<BR>
<i>kennis</i>: uit Gods mond komt - en verstand, Spr. 2:6<BR>
<i>kennis</i>: uitnemende -: omtrent Christus Jezus, Filip. 3:8<BR>
<i>kennis</i>: valse -: tegenstellingen der zogenoemde -, 1 Tim. 6:20<BR>
<i>kennis</i>: van (omtrent) God: voor God belangrijker dan offers, Hos. 6:6<BR>
<i>kennis</i>: van de Heer Jezus, 2 Pe 2:20<BR>
<i>kennis</i>: van de toekomst, Deut. 31:29<BR>
<i>kennis</i>: van de waarheid, Tit. 1:1<BR>
<i>kennis</i>: van de waarheid ontvangen, Hebr. 10:26<BR>
<i>kennis</i>: van de waarheid: nooit tot - van de waarheid kunnen komen, 2 Tim. 3:7<BR>
<i>kennis</i>: van de zonde: door wet, Rom. 3:20<BR>
<i>kennis</i>: van God, 2 Pe 1:2<BR>
<i>kennis</i>: van God ontvangen, Joh. 7:16<BR>
<i>kennis</i>: van God: beletsels, 2 Cor. 10:5<BR>
<i>kennis</i>: van God: gebrek aan -: en oordeel, Jes. 5:13<BR>
<i>kennis</i>: van God: gemis, Hos. 4:1<BR>
<i>kennis</i>: van God: hierdoor opgroeien, Col. 1:10<BR>
<i>kennis</i>: van God: verstand hebben in de goede - van de HEER, 2 Kron. 30:22<BR>
<i>kennis</i>: van God: verwerpen: gevolg, Hos. 4:6<BR>
<i>kennis</i>: van Gods werken: belang, Joz. 24:31<BR>
<i>kennis</i>: van Gods wil, Col. 1:9<BR>
<i>kennis</i>: van het goede en van het kwade, Gen. 2:17<BR>
<i>kennis</i>: van Jezus, 2 Pe 1:2<BR>
<i>kennis</i>: van Jezus/God, 2 Pe 1:3<BR>
<i>kennis</i>: van waarheid: God wil dat alle mensen tot - van waarheid komen, 1 Tim. 2:4<BR>
<i>kennis</i>: verborgenheid van God: - van de verborgenheid van God, Col. 2:2<BR>
<i>kennis</i>: versus liefde, 1 Cor. 8:1<BR>
<i>kennis</i>: vervuld met alles -, Rom. 15:14<BR>
<i>kennis</i>: voorwaarden: liefde en eenheid, Col. 2:2<BR>
<i>kennis</i>: waarde, Jes. 44:18<BR>
<i>kennis</i>: waardevolle -, Col. 1:9<BR>
<i>kennis</i>: ware -, 1 Cor. 8:2<BR>
<i>kennis</i>: wat de - te boven gaat, Ef. 3:19<BR>
<i>kennis</i>: wonderbare, hoge -, Ps. 139:6<BR>
<i>kennis</i>: zelf -: geen -: Hazael, 2 Kon. 8:13<BR>
<i>kennis</i>: zie ook Voorkennis, <BR>
<i>kennis</i>: zie ook Wetenschap, <BR>
<i>kennis</i>: zoeken (wijsheid) voert tot God, Spr. 2:5<BR>
<i>keren</i>: fig. achterwaarts of voorwaarts keren, Jer. 7:24<BR>
<i>keren</i>: zich - tot, Lev. 19:31<BR>
<i>keren</i>: zich - tot bestraffing door de Wijsheid, Spr. 1:23<BR>
<i>keren</i>: zich - van een boze weg: dat nalaten, 1 Kon. 13:33<BR>
<i>keren</i>: zich -, maar niet tot God, Hos. 7:16<BR>
<i>keren</i>: zich – tegen Paulus, Hand. 18:12<BR>
<i>Kerioth</i>, Jer. 48:24<BR>
<i>kerk</i>: verhuizing, 2 Kron. 15:9<BR>
<i>kerk</i>: verschillende -en (toepassing), Luk. 9:50<BR>
<i>kerker</i>: Johannes in de -, Matth. 11:2<BR>
<i>kermen</i>: houd stil van –, Ez. 24:17<BR>
<i>kermen</i>: om hun ongerechtigheid, Ez. 7:16<BR>
<i>kermen</i>, Ez. 30:24<BR>
<i>kerven</i>: zich –, Jer. 47:5<BR>
<i>kerven</i>: zie Insnijding, <BR>
<i>keten</i>: causale –, Jes. 55:10<BR>
<i>keten</i>: een bezetene met -en gebonden, Luk. 8:29<BR>
<i>keten</i>: gouden – aan Jozefs hals, Gen. 41:42<BR>
<i>keten</i>: grote –, Opb. 20:2<BR>
<i>keten</i>: ketenen van donkerheid in de Tartarus, 2 Pe 2:4<BR>
<i>keten</i>: maak een –, Ez. 7:23<BR>
<i>keten</i>: met twee ketenen werd Paulus geboeid, Hand. 21:33<BR>
<i>keten</i>: niet met -en te binden, Mark. 5:4<BR>
<i>keten</i>: Paulus een gezant in een -, Ef. 6:20<BR>
<i>keten</i>: Paulus had een – om, Hand. 28:20<BR>
<i>keten</i>: Paulus vastzittend aan een -, 2 Tim. 1:16<BR>
<i>ketting</i>: aan de hals, Ez. 16:11<BR>
<i>Ketura</i>: naam betekent 'reukwerk', Gen. 25:1<BR>
<i>keur</i>: van de kudde, Ez. 24:5<BR>
<i>keur</i>: van onze graven, Gen. 23:6<BR>
<i>keuren</i>: door God: Israël, Jes. 48:10<BR>
<i>keus</i>: voor een – gesteld: Jeremia: door Nebuzaradan, Jer. 40:4<BR>
<i>keuze</i>: lastige -, Mark. 6:26<BR>
<i>keuze</i>: voor een - stellen: door God, Jer. 21:8<BR>
<i>keuzevrijheid</i>, 2 Cor. 8:16v<BR>
<i>kever</i>: kevers als plaag, 1 Kon. 8:37<BR>
<i>kever</i>: plaag van -s, 2 Kron. 6:28<BR>
<i>kever</i>: plaag van -s in Egypte, Ps. 105:34<BR>
<i>Kibroth Thaäva</i>, Num. 11:34<BR>
<i>Kidron</i>: beek -, 2 Kron. 29:16<BR>
<i>Kidron</i>: beek - oversteken, 1 Kon. 2:37<BR>
<i>Kidron</i>: de beek -, 2 Kron. 30:14<BR>
<i>Kidron</i>, 2 Kon. 23:4<BR>
<i>kiezen</i>: door de gemeente, 2 Cor. 8:19<BR>
<i>kiezen</i>: door Jezus: en prioriteit, Mark. 1:38<BR>
<i>kiezen</i>: door Jezus: Gods wil te doen, Matth. 26:39v<BR>
<i>kiezen</i>: door Mozes: om bij het volk te zijn en niet in Farao’s omgeving te blijven, Hebr. 11:25<BR>
<i>kiezen</i>: een weg kiezen naar Gods wil, Ps. 25:12<BR>
<i>kiezen</i>: goede deel -: door Maria, Luk. 10:42<BR>
<i>kiezen</i>: Jezus koos er drie om mee te gaan, Matth. 26:37<BR>
<i>kiezen</i>: kiest dan het leven, Deut. 30:19<BR>
<i>kiezen</i>: kiest heden wie u dienen zult, Joz. 24:15<BR>
<i>kiezen</i>: leren -: door Jezus, Jes. 7:15<BR>
<i>kiezen</i>: mannen kiezen uit de menigte, Hand. 15:22<BR>
<i>kiezen</i>: niet weten wat te -, Filip. 1:22<BR>
<i>kiezen</i>: vrij om te kiezen, Deut. 12:15<BR>
<i>kiezen</i>: zeventig oudsten – door Mozes, Num. 11:16<BR>
<i>kijfachtig</i>: kijfachtige huisvrouw, Spr. 21:9<BR>
<i>kijfachtig</i>: man, Spr. 26:21<BR>
<i>kijk</i>: te – gezet: door God: Satan, Ez. 28:17<BR>
<i>kijken</i>: en niet zien, Matth. 13:14<BR>
<i>kijken</i>: en niet zien, Mark. 4:12<BR>
<i>kijken</i>: en niet zien, Hand. 28:26<BR>
<i>kijken</i>: kijkend niet –, Matth. 13:13<BR>
<i>kijken</i>: ogenzalf opdat u kunt kijken, Opb. 3:18<BR>
<i>kijken</i>: rechtuit, Spr. 4:25<BR>
<i>kijken</i>: rond - : door Jezus, Mark. 10:23<BR>
<i>kijken</i>: selectief - (toepassing), Mark. 4:24<BR>
<i>kijkgedrag</i>, Luk. 11:34<BR>
<i>kijven</i>: die met Israël -, Jes. 41:12<BR>
<i>kijven</i>: om waterputten, Gen. 26:20v<BR>
<i>kijven</i>: verkeerd, Jes. 58:4<BR>
<i>kikker</i>: zinnebeeld onreine geest, Opb. 16:13<BR>
<i>kikvors</i>: plaag der -en, Ps. 105:30<BR>
<i>Kilmad</i>, Ez. 27:23<BR>
<i>kind</i>: -eren bij Jezus gebracht, Mark. 10:13<BR>
<i>kind</i>: -eren der verkeerdheid, 1 Kron. 17:9<BR>
<i>kind</i>: -eren Gods: gezegd van Israëlieten, Jer. 3:14<BR>
<i>kind</i>: -eren riepen Hosanna voor de zoon van David, Matth. 21:15<BR>
<i>kind</i>: -eroffers en zedelijke verwording, 2 Kron. 33:6<BR>
<i>kind</i>: 16-jarige Josia begon Godte zoeken, dat is vroeg, 2 Kron. 34:3<BR>
<i>kind</i>: aan afgoden overgegeven, 2 Kon. 23:10<BR>
<i>kind</i>: aan zichzelf laten: gevolg: wangedrag, Spr. 29:15<BR>
<i>kind</i>: aanschrijfvorm: “kinderen”, 1Jo 3:18<BR>
<i>kind</i>: aanspreekwijze: “kinderen” , 1Jo 5:21<BR>
<i>kind</i>: aarden kruik gelijk, Klg. 4:2<BR>
<i>kind</i>: afdwalen, Matth. 18:13-14<BR>
<i>kind</i>: afgenomen: trauma, Deut. 28:32<BR>
<i>kind</i>: afmanen door God: kinderen, van de verkeerde weg van hun vaderen, Ez. 20:18<BR>
<i>kind</i>: als kind veracht zijn, Ez. 16:5<BR>
<i>kind</i>: arbeid: dragen van goederen, Ex. 3:22<BR>
<i>kind</i>: behoefte: voeden, koesteren, 1 Thess. 2:7<BR>
<i>kind</i>: belofte van de Geest ook voor de kinderen, Hand. 2:39<BR>
<i>kind</i>: beroofd van zijn heerlijkheid, Micha 2:9<BR>
<i>kind</i>: beroven van kinderen: door God, Jer. 15:7<BR>
<i>kind</i>: bescherming door God, Ps. 139:13<BR>
<i>kind</i>: bespotting vader: gevolg, Spr. 30:17<BR>
<i>kind</i>: dat gelooft, Mark. 9:42<BR>
<i>kind</i>: David spreekt de kinderen aan, Ps. 34:12<BR>
<i>kind</i>: de -eren der gevangenis, Ezra 4:1<BR>
<i>kind</i>: de kinderen waren vrolijk, Neh. 12:43<BR>
<i>kind</i>: der verkeerdheid, 2 Sam. 7:10<BR>
<i>kind</i>: des doods, 2 Sam. 12:5<BR>
<i>kind</i>: discipelen van Jezus door Hem als 'kinderen' aangesproken, Mark. 10:24<BR>
<i>kind</i>: doden van -eren bevolen, Ez. 9:6<BR>
<i>kind</i>: doden van kinderen van Amalek door God bevolen, 1 Sam. 15:3<BR>
<i>kind</i>: dood van een - voorkomen door Jezus, Luk. 8:42<BR>
<i>kind</i>: dood van een kind: van Godswege, 2 Sam. 12:14<BR>
<i>kind</i>: dood: kinderen des doods (=ten dode opgeschreven), Ps. 102:21<BR>
<i>kind</i>: door God omgebracht, Hos. 9:12<BR>
<i>kind</i>: door het vuur doen gaan, 2 Kon. 23:10<BR>
<i>kind</i>: door Jezus omarmd, Mark. 9:36<BR>
<i>kind</i>: door Jezus tot voorbeeld gesteld, Mark. 9:36<BR>
<i>kind</i>: door vuur laten gaan: gruwel, Jer. 32:35<BR>
<i>kind</i>: engelen van -eren, Matth. 18:10<BR>
<i>kind</i>: fig. geestelijk verwekte persoon; hier Timotheüs, 1 Cor. 4:17<BR>
<i>kind</i>: fig. kleine -eren in Christus, 1 Cor. 3:1<BR>
<i>kind</i>: fig. kleine -eren: aan hen is geopenbaard, Matth. 11:25<BR>
<i>kind</i>: fig. mijn -, 2 Tim. 2:1<BR>
<i>kind</i>: figuurlijke zin: Paulus spreekt van 'mijn kinderen' , Gal. 4:18<BR>
<i>kind</i>: gave Gods, Gen. 4:1<BR>
<i>kind</i>: gave Gods, Gen. 33:5<BR>
<i>kind</i>: gave Gods, Joz. 24:3v<BR>
<i>kind</i>: gave Gods, Ruth 4:12<BR>
<i>kind</i>: gave van God, Gen. 30:2<BR>
<i>kind</i>: gave van God, Gen. 48:9<BR>
<i>kind</i>: geboorte: blijdschap, Luk. 1:58<BR>
<i>kind</i>: gedragen, Klg. 2:22<BR>
<i>kind</i>: geen - eren hebben in deze rampzalige plaats, Jer. 16:1<BR>
<i>kind</i>: geestelijk -, Mark. 10:30<BR>
<i>kind</i>: geestelijk -, Flm. :10<BR>
<i>kind</i>: geestelijk -, 1Jo 4:4<BR>
<i>kind</i>: geestelijk - : van Paulus: Titus, Tit. 1:3<BR>
<i>kind</i>: geestelijk - van Paulus: Timotheus, 2 Tim. 1:2<BR>
<i>kind</i>: geestelijk -: geliefde kinderen, 1 Cor. 4:14<BR>
<i>kind</i>: geestelijk -: van Paulus, 1 Tim. 1:2<BR>
<i>kind</i>: geestelijk -eren: van Sarah, 1 Pe 3:6<BR>
<i>kind</i>: geestelijk –: de zonden zijn hem vergeven, 1Jo 2:12<BR>
<i>kind</i>: geestelijk –: kent de Vader, 1Jo 2:13<BR>
<i>kind</i>: geestelijk klein -, Hebr. 5:13<BR>
<i>kind</i>: geformeerd door God in moeders buik, Jer. 1:5<BR>
<i>kind</i>: gehoorzaam -: Esther, Esth. 2:20<BR>
<i>kind</i>: gehoorzaamheid aan de moeder, Spr. 30:17<BR>
<i>kind</i>: geliefde -eren, 1 Cor. 4:14<BR>
<i>kind</i>: gelovige -eren: plicht, Ef. 6:1<BR>
<i>kind</i>: gelovigen als -eren aangesproken, 1Jo 2:18<BR>
<i>kind</i>: gelukkig de kinderen van de rechtvaardige, Spr. 20:7<BR>
<i>kind</i>: generatiekloof: straf Gods, Jes. 3:5<BR>
<i>kind</i>: geofferd, Jes. 57:5<BR>
<i>kind</i>: geroepen door Jezus, Matth. 18:2<BR>
<i>kind</i>: geslacht: voor geboorte bekend gemaakt, Gen. 16:11<BR>
<i>kind</i>: geslacht: wens: mannelijk, 1 Sam. 1:11<BR>
<i>kind</i>: gewonnen door een vader, Spr. 23:22<BR>
<i>kind</i>: God heeft -eren lief, Jona 4:11<BR>
<i>kind</i>: God wil dat ze behouden worden, Matth. 18:13<BR>
<i>kind</i>: Gods kinderen zijn zij, de Israëlieten, niet, Deut. 32:5<BR>
<i>kind</i>: goud waard waren de kinderen van Sion, Klg. 4:2<BR>
<i>kind</i>: groot gemaakt: door God, Jes. 1:2<BR>
<i>kind</i>: hand van het –: Jezus greep de hand, Mark. 5:41<BR>
<i>kind</i>: hoor, mijn zoon en neem mijn woorden aan, Spr. 4:10<BR>
<i>kind</i>: hoort, kinderen, de tucht van vader, Spr. 4:1<BR>
<i>kind</i>: houding tegenover ouders, Spr. 23:22<BR>
<i>kind</i>: houding van -eren: gewenste houding: wijs, verblijdend, Spr. 27:11<BR>
<i>kind</i>: in mij, Ps. 131:2<BR>
<i>kind</i>: in mij: mijn ziel, Ps. 131:2<BR>
<i>kind</i>: in moeders buik door God bedekt, Ps. 139:13<BR>
<i>kind</i>: is ons geboren, Jes. 9:5<BR>
<i>kind</i>: Jezus noemde zijn leerlingen ‘kinderen’, Joh. 21:5<BR>
<i>kind</i>: Jezus noemt een mens 'kind', Mark. 2:5<BR>
<i>kind</i>: Jezus noemt ons 'kinderen', Mark. 10:23<BR>
<i>kind</i>: Jezus noemt zijn leerlingen 'kinderen', Joh. 13:33<BR>
<i>kind</i>: Jezus spreekt een volwassene aan als -, Matth. 9:2<BR>
<i>kind</i>: Jezus zegent -eren, Mark. 10:16<BR>
<i>kind</i>: Jezus: kinderen riepen Hosanna, Matth. 21:15v<BR>
<i>kind</i>: jonggestorvene behouden, Deut. 1:39<BR>
<i>kind</i>: kenmerken, Spr. 8:30v<BR>
<i>kind</i>: kinderen , hier in de zin van kleinkinderen, 1 Kron. 7:13<BR>
<i>kind</i>: kinderen der gevangenschap, Ezra 4:1<BR>
<i>kind</i>: kinderen der gevangenschap, Ezra 10:7<BR>
<i>kind</i>: kinderen der overtreding, Jes. 57:4<BR>
<i>kind</i>: kinderen des doods: behoud ze!, Ps. 79:11<BR>
<i>kind</i>: kinderen die in de waarheid wandelen, 2Jo :4<BR>
<i>kind</i>: kinderen drijven het volk, Jes. 3:12<BR>
<i>kind</i>: kinderen een gave van God, Ps. 113:9<BR>
<i>kind</i>: kinderen gedood door Meden, Jes. 13:18<BR>
<i>kind</i>: kinderen getroffen door Gods grimmigheid, Jer. 6:11<BR>
<i>kind</i>: kinderen gingen mee om Paulus uitgeleide te doen, Hand. 21:5<BR>
<i>kind</i>: kinderen Gods, Deut. 14:1<BR>
<i>kind</i>: kinderen goed besturen door de vader, 1 Tim. 3:12<BR>
<i>kind</i>: kinderen heilig door gelovige ouder, 1 Cor. 7:14<BR>
<i>kind</i>: kinderen horen Gods woord, 2 Kron. 34:30<BR>
<i>kind</i>: kinderen in bezwijming gevallen, Jes. 51:20<BR>
<i>kind</i>: kinderen in de vergadering, 2 Kron. 20:13<BR>
<i>kind</i>: kinderen liefhebben: norm, Tit. 2:4<BR>
<i>kind</i>: kinderen lijden onder gevolgen van de zonde der ouders, Job 27:14<BR>
<i>kind</i>: kinderen onderrichten, Ps. 34:12<BR>
<i>kind</i>: kinderen slachtoffer van zonde van hun vaders, Jer. 11:22<BR>
<i>kind</i>: kinderen tot Jezus gebracht, Matth. 19:13<BR>
<i>kind</i>: kinderen van Christus, Hebr. 2:13<BR>
<i>kind</i>: kinderen van de gehoorzaamheid, 1 Pe 1:14<BR>
<i>kind</i>: kinderen van de vervloeking, 2 Pe 2:14<BR>
<i>kind</i>: kinderen van een vijand onheil toegewenst, Ps. 109:9v<BR>
<i>kind</i>: kinderen van God waren de Israëlieten, Jes. 1:2<BR>
<i>kind</i>: kinderen van het licht: wandelt als dezulken, Ef. 5:8<BR>
<i>kind</i>: kinderen verlaten, Matth. 19:29<BR>
<i>kind</i>: kinderen verlaten God, Jer. 5:7<BR>
<i>kind</i>: kinderen verlaten omwille van het Koninkrijk van God, Luk. 1829<BR>
<i>kind</i>: kinderen verpletterd door de Syriërs, 2 Kon. 8:12<BR>
<i>kind</i>: kinderen: werk van Gods handen, Jes. 29:23<BR>
<i>kind</i>: kindermoord, Ex. 1:16v<BR>
<i>kind</i>: kinderoffers: verbod, Lev. 20:2v<BR>
<i>kind</i>: kinderrijkdom een zegen van God, 1 Kron. 26:5<BR>
<i>kind</i>: kindoffers, Jer. 7:31<BR>
<i>kind</i>: klein -: geestelijk, Hebr. 5:13<BR>
<i>kind</i>: klein-: gewonnen, Deut. 4:25<BR>
<i>kind</i>: klein-eren kroon der ouden, Spr. 17:6<BR>
<i>kind</i>: kleine -eren: bij Jezus gebracht, Luk. 1815<BR>
<i>kind</i>: kleine -eren: fig. de ongeletterde en ongeleerde discipelen, Luk. 10:21<BR>
<i>kind</i>: kleine kinderen in de boosheid, 1 Cor. 14:20<BR>
<i>kind</i>: kleinkinderen: Gods gerechtigheid aan hen, Ps. 103:16<BR>
<i>kind</i>: komt voort uit mijn lichaam, 2 Sam. 7:12<BR>
<i>kind</i>: koninkrijk van God ontvangen als een -, Luk. 1817<BR>
<i>kind</i>: krijgen: opgedragen, 1 Tim. 5:14<BR>
<i>kind</i>: laat de -eren bij Mij komen, Luk. 1816<BR>
<i>kind</i>: leer van je ouders, Spr. 1:8<BR>
<i>kind</i>: losbandig -, Deut. 21:20<BR>
<i>kind</i>: losbandig -, Tit. 1:6<BR>
<i>kind</i>: mens: kinderen der mensen = mensen, Ps. 107:8<BR>
<i>kind</i>: merk op de wijsheid van je ouders, Spr. 5:1<BR>
<i>kind</i>: met smart gebaard, Job 39:6<BR>
<i>kind</i>: mijn kinderen, 3Jo :4<BR>
<i>kind</i>: mishandeling: om afgodische reden, 2 Kon. 16:3<BR>
<i>kind</i>: moedeloos worden, Col. 3:20<BR>
<i>kind</i>: niet irriteren, Col. 3:21<BR>
<i>kind</i>: niet verachten, Matth. 18:10<BR>
<i>kind</i>: occult belast, Mark. 7:25<BR>
<i>kind</i>: offer: kindoffers, 2 Kon. 17:17<BR>
<i>kind</i>: offer: kindoffers door zonen te verbranden, 2 Kon. 17:31<BR>
<i>kind</i>: offers van kinderen, Jer. 19:5<BR>
<i>kind</i>: omgang met -, Matth. 18:10<BR>
<i>kind</i>: omgebracht door de vijand, Klg. 2:22<BR>
<i>kind</i>: onder het gehoor van Gods woord (preek), Jer. 42:9<BR>
<i>kind</i>: ondervindt gevolg van de zonde van zijn vader, 2 Kon. 5:27<BR>
<i>kind</i>: onderwijs aan kinderen vanuit de bijbel, Deut. 31:12<BR>
<i>kind</i>: onderwijs: omtrent God, Jes. 54:13<BR>
<i>kind</i>: onderwijzen, Deut. 31:12<BR>
<i>kind</i>: ongeboren -: in de schoot van de moeder, Joh. 3:4<BR>
<i>kind</i>: ongeboren -eren, Rom. 9:11<BR>
<i>kind</i>: ongeboren kind: in moederschoot ontvangen, Luk. 2:21<BR>
<i>kind</i>: ongeboren: gezegend zal zijn de vrucht van uw buik, Deut. 28:4<BR>
<i>kind</i>: ongehoorzaamheid: gevolg, Spr. 30:17<BR>
<i>kind</i>: ongelovige kinderen: geval, 1 Sam. 2:12<BR>
<i>kind</i>: ontvangenis, buik, geboorte, Hos. 9:11<BR>
<i>kind</i>: ontwikkeling in buik van de moeder, Ps. 139:16<BR>
<i>kind</i>: onwijs -, Hos. 13:13<BR>
<i>kind</i>: oorzaak van vreugde, Luk. 1:14<BR>
<i>kind</i>: opgeofferd aan duivels, Ps. 106:37v<BR>
<i>kind</i>: opgevoed, Klg. 2:22<BR>
<i>kind</i>: opvoeding: godsdienstige liederen leren, Deut. 31:19<BR>
<i>kind</i>: opvoeding: tucht, Deut. 21:20<BR>
<i>kind</i>: opvoeding: voorlezen uit de Bijbel, Joz. 8:35<BR>
<i>kind</i>: ouders: kinderen, weest jullie ouders in alles gehoorzaam, Col. 3:20<BR>
<i>kind</i>: plicht der -eren, Spr. 1:8<BR>
<i>kind</i>: plicht: gehoorzaam aan ouders, Ef. 6:1<BR>
<i>kind</i>: product der ouders, Spr. 20:7<BR>
<i>kind</i>: schatten verzamelen voor de kinderen, 2 Cor. 12:14<BR>
<i>kind</i>: schelden door de vader, 1 Sam. 20:30<BR>
<i>kind</i>: scheppen: door God: uit een vrouw, Ruth 4:12<BR>
<i>kind</i>: sieraad der -eren: hun vaders, Spr. 17:6<BR>
<i>kind</i>: slachten, Ez. 16:21<BR>
<i>kind</i>: smartelijke dood, Jer. 16:4<BR>
<i>kind</i>: spreken als tot -eren, 2 Cor. 6:13<BR>
<i>kind</i>: spruit, Job 5:25<BR>
<i>kind</i>: staan op tegen hun ouders, 2 Kron. 32:21<BR>
<i>kind</i>: stervend -, Luk. 8:42<BR>
<i>kind</i>: Timotheüs door Paulus kind genoemd, 1 Tim. 1:18<BR>
<i>kind</i>: tot voorbeeld gesteld, Luk. 9:47<BR>
<i>kind</i>: uit de heup gesproten, Gen. 46:26<BR>
<i>kind</i>: uit dezelfde ouders verschillend geaarde kinderen, Gen. 25:27<BR>
<i>kind</i>: uit het lichaam van een man voortgekomen, Gen. 15:4<BR>
<i>kind</i>: uit mij voortgekomen, 2 Sam. 7:12<BR>
<i>kind</i>: vader: vaders irriteert uw kinderen niet, Col. 3:20<BR>
<i>kind</i>: van Abraham zijn: en diens werken doen, Joh. 8:39<BR>
<i>kind</i>: van Christus, Joh. 14:18<BR>
<i>kind</i>: van de belofte, Rom. 9:8<BR>
<i>kind</i>: van de duivel: kenmerk: zondigen, 1Jo 3:10<BR>
<i>kind</i>: van de gevangenis: daaruit afkomstig, Ezra 6:16,19<BR>
<i>kind</i>: van de zodanigen is het koninkrijk der hemelen, Matth. 19:14<BR>
<i>kind</i>: van God, Spr. 14:26<BR>
<i>kind</i>: van God, Spr. 14:26<BR>
<i>kind</i>: van God, Rom. 9:8<BR>
<i>kind</i>: van God, Filip. 2:15<BR>
<i>kind</i>: van God, 1Jo 3:1v<BR>
<i>kind</i>: van God: engel, Job 2:1<BR>
<i>kind</i>: van God: erfgenaam van God, medeërfgenaam van Christus, Rom. 8:17<BR>
<i>kind</i>: van God: kenmerk: gerechtigheid doen, 1Jo 3:10<BR>
<i>kind</i>: van God: liefhebben van de kinderen van God, 1Jo 5:2<BR>
<i>kind</i>: van God: pasgeboren kind van God, 1 Pe 2:2<BR>
<i>kind</i>: van God: verordend tot het kindschap, Joh. 11:52<BR>
<i>kind</i>: van God: wij zijn geliefde -eren van God, Ef. 5:1<BR>
<i>kind</i>: van God: wij zijn kinderen van God, Rom. 8:16<BR>
<i>kind</i>: van God: worden, Joh. 1:12<BR>
<i>kind</i>: van God: Zijn welbehagen, Spr. 3:12<BR>
<i>kind</i>: van het vlees, Rom. 9:8<BR>
<i>kind</i>: van kinderen beroofd worden: als straf, door honger en boos gedierte, Ez. 5:17<BR>
<i>kind</i>: van slavin tot eigen kind rekenen, Gen. 30:6<BR>
<i>kind</i>: veel kinderen had Gideon, Richt. 8:30<BR>
<i>kind</i>: verblijde zijn ouders door goed gedrag, Spr. 23:25<BR>
<i>kind</i>: verbranden van –, Jer. 7:31<BR>
<i>kind</i>: verdervende kinderen, Jes. 1:4<BR>
<i>kind</i>: vergeten: door God: als vergelding, Hos. 4:6<BR>
<i>kind</i>: verhinderen kinderen tot Jezus te komen: verhindert ze niet, Mark. 10:14<BR>
<i>kind</i>: verhinderen tot Jezus te komen, Matth. 19:14<BR>
<i>kind</i>: verwaarloosde kinderen, Klg. 4:3<BR>
<i>kind</i>: verworpen, Ez. 16:5<BR>
<i>kind</i>: verzamelt de kinderen, Joel 2:16<BR>
<i>kind</i>: voor ons zijnde, Deut. 28:41<BR>
<i>kind</i>: voorbeeld voor volwassen discipelen, Mark. 9:35<BR>
<i>kind</i>: voorbeeld voor volwassenen discipelen, Matth. 18:2v<BR>
<i>kind</i>: voorkomen: omdat de kinderen anders een pijnlijke dood zullen sterven, Jer. 16:4<BR>
<i>kind</i>: voortgekomen uit mijn lendenen, 2 Kron. 6:9<BR>
<i>kind</i>: vraag door kinderen van de Israëlieten aangaande het Pascha, Ex. 12:26<BR>
<i>kind</i>: vrucht van de buik, Gen. 30:2<BR>
<i>kind</i>: vrucht van de buik, Ps. 127:3<BR>
<i>kind</i>: vrucht van de buik, Jes. 13:18<BR>
<i>kind</i>: vrucht van een vrouw, Klg. 2:20<BR>
<i>kind</i>: vrucht van eens mans lendenen, Hand. 2:30<BR>
<i>kind</i>: vruchten van de schoot door God gedood, Hos. 9:16<BR>
<i>kind</i>: wanneer naar samenkomst, Neh. 8:3v<BR>
<i>kind</i>: weerspannig -, Tit. 1:6<BR>
<i>kind</i>: wijze zoon is gave Gods, 2 Kron. 2:12<BR>
<i>kind</i>: word als de kinderen (toepassing), Matth. 21:16<BR>
<i>kind</i>: worden als een - (toepassing), Ps. 131:1v<BR>
<i>kind</i>: worden als een kind: nederig worden, Matth. 18:3-4<BR>
<i>kind</i>: wordt als -, vgl. Paulus, Luk. 2226<BR>
<i>kind</i>: wordt als de kinderen (toepassing), Mark. 10:14<BR>
<i>kind</i>: zeer veel -eren: hypothetisch geval, Pred. 6:3<BR>
<i>kind</i>: zegen: kinderen een zegen, Gen. 49:25<BR>
<i>kind</i>: zegenen de kinderen: door God, Ps. 147:13<BR>
<i>kind</i>: zegenen: door God, Richt. 13:24<BR>
<i>kind</i>: zie ook Ongeborene, <BR>
<i>kind</i>: zie ook Opvoeding, <BR>
<i>kind</i>: zie ook Zoon, <BR>
<i>kind</i>: ziek gemaakt door God, 2 Sam. 12:15<BR>
<i>kind</i>: zijn -eren eten, Deut. 28:53<BR>
<i>kind</i>: zijn -eren haten, Luk. 14:26<BR>
<i>kind</i>: zijn -eren in onderdanigheid houden, 1 Tim. 3:4<BR>
<i>kind</i>: zijn voor Gods aangezicht, Spr. 8:30v<BR>
<i>kind</i>: zondaar, 2 Kon. 2:23<BR>
<i>kind</i>: zonden onder -eren, Jer. 8:10<BR>
<i>kind</i>: zonen afgeslacht voor de ogen van hun vader Zedekia, 2 Kon. 25:7<BR>
<i>kind</i>: zonen branden in het vuur, 2 Kron. 28:3<BR>
<i>kind</i>: zotte kinderen, Jer. 4:22<BR>
<i>kind</i>: zotte zoon bitterheid voor zijn vader, Spr. 17:25<BR>
<i>kind </i>: van God: kinderen van God zijn wij nu, 1Jo 3:2<BR>
<i>kinderen</i>: aard der -: Christus begrip van, Luk. 7:32<BR>
<i>kinderen</i>: erfdeel des HEEREN, Ps. 127:3<BR>
<i>kinderen</i>: voorspoed toegewenst, Ps. 144:12<BR>
<i>kinderloos</i>: Abram, Gen. 15:2<BR>
<i>kinderloos</i>: geval, 2 Kon. 4:14<BR>
<i>kinderloos</i>: Nadab, Abihu, Num. 3:4<BR>
<i>kinderloos</i>: Zacharias en zijn vrouw, Luk. 1:7<BR>
<i>kinderloos</i>, 1 Kron. 2:30<BR>
<i>kinderloos</i>, 1 Kron. 2:32<BR>
<i>kinderloos</i>, Jer. 22:30<BR>
<i>kinderloosheid</i>: Absalom, 2 Sam. 18:18<BR>
<i>kinderloosheid</i>: als straf, Lev. 20:20v<BR>
<i>kinderloosheid</i>: als straf, 2 Sam. 6:23<BR>
<i>kinderloosheid</i>: als straf, Hos. 4:10<BR>
<i>kinderloosheid</i>: als straf, Hos. 4:10<BR>
<i>kinderloosheid</i>: als straf op overspel, Lev. 20:21<BR>
<i>kinderloosheid</i>: geval, 1 Sam. 1:2<BR>
<i>kinderloosheid</i>: smaad, Luk. 1:25<BR>
<i>kinderloosheid</i>, Pred. 4:8<BR>
<i>kindermoord</i>: gewenst: met betrekking tot zichzelf, Jer. 20:17<BR>
<i>kindermoord</i>: van overheidswege geboden, Ex. 1:22<BR>
<i>kinderoffer</i>: bloedig, Ez. 16:36<BR>
<i>kinderoffer</i>: dodelijke –, Ez. 16:20v<BR>
<i>kinderoffer</i>: verontreinigt, Ez. 20:31<BR>
<i>kinderoffer</i>, Ez. 20:26<BR>
<i>kinderrijk</i>: Gideon vader van 70 zonen, Richt. 8:30<BR>
<i>kindoffer</i>: kinderen door het vuur doen gaan, Ez. 23:37v<BR>
<i>kindoffer</i>: onderdeel van afgodendienst, Deut. 12:31<BR>
<i>kindoffer</i>: verboden, Lev. 18:21<BR>
<i>Kir-Hareseth</i>, 2 Kon. 3:25<BR>
<i>Kir-heres</i>, Jer. 48:31<BR>
<i>Kir-heres</i>, Jer. 48:36<BR>
<i>Kirjath-Arba</i>: Hebron, Joz. 15:54<BR>
<i>Kirjath-jearim</i>, Richt. 18:12<BR>
<i>Kirjath-Jearim</i>: eenzelvig met Kirtjath-Baäl, Joz. 15:60<BR>
<i>Kirjath-Séfer</i>, Joz. 15:16<BR>
<i>Kirjathaim</i>, Jer. 48:1<BR>
<i>Kirjathaim</i>, Jer. 48:23<BR>
<i>kirren</i>: gelijk de duiven, Jes. 59:11<BR>
<i>Kison</i>: beek, Richt. 4:7<BR>
<i>Kison</i>: beek, Richt. 5:21<BR>
<i>Kitron</i>, Richt. 1:30<BR>
<i>klaaghuis</i>: beter te gaan in het - dan in het huis van de maaltijd, Pred. 7:2<BR>
<i>klaaglied</i>: en geween, Luk. 7:32<BR>
<i>klaaglied</i>: klaagliederen zingen over Jezus, Luk. 2327<BR>
<i>klaaglied</i>: leren , Jer. 9:20<BR>
<i>klaaglied</i>: opheffen, Jer. 9:10<BR>
<i>klaaglied</i>: over farao, Ez. 32:2<BR>
<i>klaaglied</i>: over Tyrus, Ez. 27:2v<BR>
<i>klaaglied</i>: zingen van -eren, Luk. 7:32<BR>
<i>klaaglied</i>, 2 Kron. 35:25<BR>
<i>klaaglied</i>, Ez. 19:1<BR>
<i>klaagvrouw</i>, Jer. 9:17<BR>
<i>klaagzang</i>, Ez. 19:1<BR>
<i>klacht</i>: God hoort mijn -, Ps. 55:18<BR>
<i>klacht</i>: uitstorten voor Gods aangezicht, Ps. 102:1<BR>
<i>klacht</i>: uitstorten voor Gods aangezicht, Ps. 142:3<BR>
<i>klacht</i>, Job 10:1<BR>
<i>klacht</i>, Spr. 23:29<BR>
<i>klagen</i>: aangestoken door een minderheid, Num. 11:4<BR>
<i>klagen</i>: bij God: door Job, Job 7:12<BR>
<i>klagen</i>: door Mozes: bij God, Num. 11:11v<BR>
<i>klagen</i>: ganse dag: door David, Ps. 55:18<BR>
<i>klagen</i>: niet over door God gezonden ellende –, maar over zijn eigen zonden –, Klg. 3:39<BR>
<i>klagen</i>: over gruwelen, Ez. 9:4<BR>
<i>klagen</i>: over voedsel, Num. 11:4v<BR>
<i>klagen</i>: tot God: door Israël, 1 Sam. 7:2<BR>
<i>klagen</i>: vanwege zijn zonden, Klg. 3:39<BR>
<i>klagen</i>: zich be-: zonde hier, Num. 11:1<BR>
<i>klagers</i>: verkeerde -, Jud :16<BR>
<i>klappen</i>: en juichen, Ps. 47:2<BR>
<i>klappen</i>: in de hand -, Ps. 47:2<BR>
<i>klappen</i>: met de hand: uit vreugde, Ez. 25:6<BR>
<i>klappen</i>: met de handen: geval, 2 Kon. 11:12<BR>
<i>klappen</i>: met de handen: uit ontzetting, Klg. 2:15<BR>
<i>klappen</i>: over de ondergang van de goddeloze met de handen klappen, Job 27:23<BR>
<i>klapwoord</i>: Job tot een -, Job 30:9<BR>
<i>klassenverschil</i>: valt weg, Spr. 22:2<BR>
<i>klauw</i>: klauwen verdelen, Ps. 69:32<BR>
<i>kleden</i>: bezorgdheid over kleding, Matth. 6:25<BR>
<i>kleden</i>: de bevrijdene was gekleed, Luk. 8:35<BR>
<i>kleden</i>: lichaam be-, Luk. 12:22<BR>
<i>kleden</i>: naakt en gekleed worden, Matth. 25:38<BR>
<i>kleden</i>: naakte -, Matth. 25:35<BR>
<i>klederen</i>: heilige –, Ex. 28:2<BR>
<i>klederen</i>: heilige –, Ex. 28:4<BR>
<i>klederen</i>: trek uw sierlijke – aan, o Jeruzalem!, Jes. 52:1<BR>
<i>kleding</i>: andere – voor Jozef, Gen. 41:42<BR>
<i>kleding</i>: bekleed met de klederen des heils, Jes. 61:10<BR>
<i>kleding</i>: bekleed met een gewaad tot de voeten, Opb. 1:13<BR>
<i>kleding</i>: bezorgdheid over -, Matth. 6:28<BR>
<i>kleding</i>: bonte –, Ez. 16:17<BR>
<i>kleding</i>: Christus’ –: rood besprenkeld, Jes. 63:1v<BR>
<i>kleding</i>: dient om naaktheid te bedekken, Hos. 2:8<BR>
<i>kleding</i>: door de mot verteerd, Jak. 5:2<BR>
<i>kleding</i>: dragen naar geslacht (m/v), Deut. 22:5<BR>
<i>kleding</i>: dure -, Luk. 16:19<BR>
<i>kleding</i>: fig. – bewaren, Opb. 16:15<BR>
<i>kleding</i>: fig. doet de Heer Jezus Christus aan, Rom. 13:14<BR>
<i>kleding</i>: fig. linnen: gerechtigheden, Opb. 19:8<BR>
<i>kleding</i>: fig. praktische gerechtigheid, Opb. 16:15<BR>
<i>kleding</i>: fig. wassen, Opb. 22:14<BR>
<i>kleding</i>: gedragen tot versiering, 1 Pe 3:3<BR>
<i>kleding</i>: gescheurde klederen als teken van droefheid, Jes. 36:22<BR>
<i>kleding</i>: gestikte –, Ez. 16:17<BR>
<i>kleding</i>: Gods -, Jes. 63:1<BR>
<i>kleding</i>: Gods -: zijn zomen vervulden de tempel, Jes. 6:1<BR>
<i>kleding</i>: haveloze –, Jak. 2:2<BR>
<i>kleding</i>: heilige -, Lev. 16:4<BR>
<i>kleding</i>: heupkleren, onderbroeken, Ex. 39:28<BR>
<i>kleding</i>: iemands - begeren, Hand. 20:33<BR>
<i>kleding</i>: Jezus kleren verdeeld, Matth. 27:35<BR>
<i>kleding</i>: Jezus: gewaad tot op de voeten, Opb. 1:13<BR>
<i>kleding</i>: Jezus' - werd lichtend wit, Luk. 9:29<BR>
<i>kleding</i>: Jezus' kleren werden wit als het licht, Matth. 17:2<BR>
<i>kleding</i>: Jezus’ – werd blinkend, hel wit, Mark. 9:3<BR>
<i>kleding</i>: Johannes de Doper droeg een kleed van kameelhaar, Matth. 3:4<BR>
<i>kleding</i>: klederen van een melaatse moesten gescheurd zijn, Lev. 13:45<BR>
<i>kleding</i>: klederen wassen bevolen door God, Ex. 19:10<BR>
<i>kleding</i>: kleren gescheurd ten teken van rouw, Jer. 42:6<BR>
<i>kleding</i>: kleren scheuren, Matth. 26:65<BR>
<i>kleding</i>: kleren scheuren: door Jozua en Kaleb, Num. 14:5<BR>
<i>kleding</i>: kleren wassen: door het volk: als bevolen door God, Ex. 19:14<BR>
<i>kleding</i>: lammeren tot kleding, Spr. 27:26<BR>
<i>kleding</i>: lange kleren, Mark. 12:38<BR>
<i>kleding</i>: lange kleren, Luk. 2046<BR>
<i>kleding</i>: lange kleren, Opb. 22:14<BR>
<i>kleding</i>: lichaam meer dan de –, Matth. 6:25<BR>
<i>kleding</i>: maken: door Tabitha, Hand. 9:39<BR>
<i>kleding</i>: maken: opgedragen: door God, Ex. 28:3v<BR>
<i>kleding</i>: met bescheidenheid, 1 Tim. 2:9<BR>
<i>kleding</i>: minirok (associatie), 2 Sam. 10:4<BR>
<i>kleding</i>: motief: eer van mensen, Matth. 23:5<BR>
<i>kleding</i>: niet uittrekken, Neh. 4:23<BR>
<i>kleding</i>: nut: verwarming, Hag. 1:6<BR>
<i>kleding</i>: om te heiligen, Ex. 28:3<BR>
<i>kleding</i>: ondergeschikt belang van mooie kleding, 1 Pe 3:3<BR>
<i>kleding</i>: onderkleed, mantel, Matth. 5:40<BR>
<i>kleding</i>: oneerbare -, 2 Sam. 10:4<BR>
<i>kleding</i>: oorsprong, Gen. 3:7<BR>
<i>kleding</i>: opperkleed: snoeren aan 4 hoeken, Deut. 22:12<BR>
<i>kleding</i>: prachtige -: Christus over, Luk. 7:25<BR>
<i>kleding</i>: prachtige –, Jak. 2:2v<BR>
<i>kleding</i>: prachtige versus haveloze -, Jak. 2:2<BR>
<i>kleding</i>: priesterlijke ambtskleren, Ex. 39:41<BR>
<i>kleding</i>: pronkgewaad, Jes. 3:24<BR>
<i>kleding</i>: rouwgewaad, Jes. 3:24<BR>
<i>kleding</i>: scheuren, Hand. 14:14<BR>
<i>kleding</i>: scheuren uit rouw, Job 1:20<BR>
<i>kleding</i>: scheuren: door Hizkia, Jes. 37:1<BR>
<i>kleding</i>: scheuren: door Jakob, Gen. 37:34<BR>
<i>kleding</i>: scheuren: door Kaleb en Jozua, Num. 14:6<BR>
<i>kleding</i>: scheuren: geval, Gen. 44:13<BR>
<i>kleding</i>: statussymbool, Mark. 12:38<BR>
<i>kleding</i>: tegenover naaktheid, Mark. 5:15<BR>
<i>kleding</i>: tot heerlijkheid, Ex. 28:2<BR>
<i>kleding</i>: tot sieraad, Ex. 28:2<BR>
<i>kleding</i>: uit werken, Jes. 59:6<BR>
<i>kleding</i>: uitdrukking van smart hier: in het zwart gaan, Jer. 8:21<BR>
<i>kleding</i>: uittrekken: Oholiba’s kleiding, uitgetrokken door de volken , Ez. 23:26<BR>
<i>kleding</i>: uittrekken: tot straf, Ez. 16:39<BR>
<i>kleding</i>: van de vrouw, 1 Tim. 2:9<BR>
<i>kleding</i>: van een engel, Hand. 10:30<BR>
<i>kleding</i>: van Johannes de Doper: kameelhaar, leren gordel, Mark. 1:6<BR>
<i>kleding</i>: van vellen van lammeren, Job 31:20<BR>
<i>kleding</i>: van weduwschap, Gen. 38:14<BR>
<i>kleding</i>: van weduwschap, Gen. 38:19<BR>
<i>kleding</i>: veelkleurige -, Gen. 37:3<BR>
<i>kleding</i>: veranderen: die van Jozef, Gen. 41:14<BR>
<i>kleding</i>: verschaffen aan de naakte, Ez. 18:7<BR>
<i>kleding</i>: verscheuren, Esth. 4:1<BR>
<i>kleding</i>: verscheuren: nalaten, Jer. 36:24<BR>
<i>kleding</i>: vreemde -, Zef. 1:8<BR>
<i>kleding</i>: waardige -, 1 Tim. 2:9<BR>
<i>kleding</i>: wassen, Num. 8:21<BR>
<i>kleding</i>: wassen na slapen of eten in een onrein huis, Lev. 14:47<BR>
<i>kleding</i>: wassen van de kleren der Levieten bevolen, Num. 8:7<BR>
<i>kleding</i>: wassen: door de priester: na offer rode koe, Num. 19:7<BR>
<i>kleding</i>: wassen: door degene die de as van de rode koe heeft verzameld, Num. 19:10<BR>
<i>kleding</i>: wassen: door degene die de rode koe verband heeft, Num. 19:8<BR>
<i>kleding</i>: wit, rein, fijn linnen, Opb. 19:14<BR>
<i>kleding</i>: witte kleren, Opb. 3:4v<BR>
<i>kleding</i>: witte kleren (wit gemaakt, zie vs. 13), Opb. 7:9<BR>
<i>kleding</i>: witte kleren kopen van Christus, Opb. 3:18<BR>
<i>kleding</i>: witte kleren: gedragen door engelen, Hand. 1:10<BR>
<i>kleding</i>: zachte kleren, Matth. 11:8<BR>
<i>kleding</i>: zie ook Aankleden, <BR>
<i>kleding</i>: zie ook Bekleden, <BR>
<i>kleding</i>: zie ook Ontkleden, <BR>
<i>kleding</i>: zonder - zijn, Job 31:19<BR>
<i>kleding</i>: zonder - zijn, Jak. 2:15<BR>
<i>kleding</i>: zonder -: bezetene, Luk. 8:27<BR>
<i>kleding</i>, Luk. 3:11<BR>
<i>kleding</i>, 1 Tim. 2:9<BR>
<i>kleed</i>: bekleden met gerechtigheid: de priesters, Ps. 132:9<BR>
<i>kleed</i>: bekleed met Christus gerechtigheid (toepassing), 1 Sam. 18:4<BR>
<i>kleed</i>: beste - werd tevoorschijn gehaald voor de teruggekeerde zoon, Luk. 15:22<BR>
<i>kleed</i>: bevlekt door het vlees, Jud :23<BR>
<i>kleed</i>: bruiloftskleed, Matth. 22:11<BR>
<i>kleed</i>: gescheurde klederen, 2 Kon. 19:1<BR>
<i>kleed</i>: heilige klederen, Ex. 29:29v<BR>
<i>kleed</i>: heilige klederen, Ex. 40:13<BR>
<i>kleed</i>: heilige klederen van de priester Aäron, Ex. 35:19<BR>
<i>kleed</i>: in bloed gedoopt kleed: draagt Jezus bij zijn verschijning in de wereld, Opb. 19:13<BR>
<i>kleed</i>: Jezus' kleren verdelen, Luk. 2334<BR>
<i>kleed</i>: klederen der wraak: door God aangetrokken, Jes. 59:17<BR>
<i>kleed</i>: klederen scheuren, 2 Kon. 5:7<BR>
<i>kleed</i>: klederen scheuren: geval: bij verraad, 2 Kon. 11:14<BR>
<i>kleed</i>: klederen zijn niet verouderd, Neh. 9:21<BR>
<i>kleed</i>: laat uw klederen te allen tijde wit zijn, Pred. 9:8<BR>
<i>kleed</i>: lang wit -, Opb. 6:11<BR>
<i>kleed</i>: oud –, Matth. 9:16<BR>
<i>kleed</i>: prachtig -: om Jezus gedaan: ter bespotting, Luk. 2311<BR>
<i>kleed</i>: roven van kleding, Luk. 10:30<BR>
<i>kleed</i>: scheuren, Ezra 9:5<BR>
<i>kleed</i>: tweeërlei stof: verboden, Lev. 19:19<BR>
<i>kleed</i>: verandert uw klederen: door Jakob bevolen, Gen. 35:2<BR>
<i>kleed</i>: verbod: - van gemengde stof (wol & linnen), Deut. 22:11<BR>
<i>kleed</i>: verscheuren van zijn kleren: geval: Jefta, Richt. 11:34<BR>
<i>kleed</i>: vuil -: fig. voor ongerechtigheid, Zach. 3:4<BR>
<i>kleed</i>: wegwerpelijk –, Jes. 64:6<BR>
<i>kleed</i>: wit -: engel hier gekleed, Mark. 16:5<BR>
<i>kleed</i>: zak tot - aangedaan, Ps. 69:12<BR>
<i>kleed</i>: zie ook Bekleden, <BR>
<i>kleed</i>: zij homogeen, Lev. 19:19<BR>
<i>kleed</i>: zijn – afwerpen, door Bartimeüs, Mark. 10:50<BR>
<i>kleed</i>: zijn klederen scheuren, Gen. 37:29<BR>
<i>kleed</i>: zijn klederen scheuren, Gen. 37:34<BR>
<i>klein</i>: fig. geringere positie, 1 Kron. 12:14<BR>
<i>klein</i>: Ik ben-, Ps. 119:141<BR>
<i>klein</i>: kleine zaken niet na te laten, Matth. 23:23<BR>
<i>klein</i>: kleinste in mijns vaders huis: Gideon, Richt. 6:15<BR>
<i>klein</i>: kleinste schepselen der aarde, Spr. 30:24<BR>
<i>klein</i>: kracht: -e kracht, Opb. 3:8<BR>
<i>klein</i>: maken door God: Edom, Jer. 49:15<BR>
<i>klein</i>: maken: door God, Obadja :2<BR>
<i>klein</i>: mosterdzaad, Mark. 4:31<BR>
<i>klein</i>: mosterdzaad is kleiner dan alle zaden, Matth. 13:32<BR>
<i>klein</i>: troep van Gideon, Richt. 7:7<BR>
<i>klein</i>: van gestalte: Zacheüs, Luk. 193<BR>
<i>kleine</i>: de groten en de -n, Opb. 20:12<BR>
<i>kleine</i>: die het kleine niet eert, Luk. 1917<BR>
<i>kleine</i>: door Jezus van mensen gezegd, vgl. 19:18, Opb. 19:5<BR>
<i>kleine</i>: kind, jongeling, Jer. 16:6<BR>
<i>kleine</i>: maatschappelijk -n, Opb. 19:18<BR>
<i>kleine</i>, Matth. 10:42<BR>
<i>kleine</i>, Opb. 13:16<BR>
<i>kleingeloof</i>: verhindert, maakt onmachtig, Matth. 17:20<BR>
<i>kleingelovige</i>: angstig door kleingeloof, Matth. 8:26<BR>
<i>kleingelovige</i>: blijk: twijfel: Petrus, Matth. 14:31<BR>
<i>kleingelovige</i>: discipelen -n genoemd, Luk. 12:28<BR>
<i>kleingelovige</i>: discipelen waren -n, Matth. 16:8<BR>
<i>kleingelovige</i>: kleingelovigen zijn bezorgde mensen, Matth. 6:30<BR>
<i>kleinkind</i>: erft van de goede grootouder, Spr. 13:22<BR>
<i>kleinmoedige</i>: vertroost de -n, 1 Thess. 5:14<BR>
<i>kleinood</i>: kostelijk -: de lippen der wetenschap, Spr. 20:14<BR>
<i>kleinste</i>: David was de - zijner broeders, 1 Sam. 17:14<BR>
<i>kleren</i>: afleggen: door Jezus: voor de handeling van de voetwassing, Joh. 13:4<BR>
<i>kleren</i>: afschudden, Hand. 18:6<BR>
<i>kleren</i>: bevlekken, Opb. 3:4<BR>
<i>kleren</i>: lichtende kleren: der engelen, Luk. 244<BR>
<i>kleren</i>: scheuren, 1 Kon. 21:27<BR>
<i>kleren</i>: scheuren: door Josia, 2 Kon. 22:11<BR>
<i>kleren</i>: scheuren: door Josia, 2 Kron. 34:19<BR>
<i>kleren</i>: scheuren: door Josia, 2 Kron. 34:27<BR>
<i>kleren</i>: scheuren: zijn - scheuren: door de hogepriester, Mark. 14:63<BR>
<i>kleren</i>: verscheuren: door Athalia, 2 Kron. 23:13<BR>
<i>kleren</i>: wassen: in het bloed van het Lam, Opb. 7:14<BR>
<i>kleren</i>: witte -, Opb. 3:5<BR>
<i>kleren</i>: witte -, Opb. 4:4<BR>
<i>kletspraat</i>, Luk. 24:11<BR>
<i>kleur</i>: kleuren die betekenis hebben, Opb. 6:1v<BR>
<i>kleur</i>: van – verschieten, Dan. 5:6<BR>
<i>kleven</i>: mijn ziel kleeft U achteraan, Ps. 63:9<BR>
<i>klieven</i>: de zee –: door Mozes: op bevel van God, Ex. 14:16<BR>
<i>klimaat</i>: verandering?, Gen. 8:22<BR>
<i>klimaat</i>: zie ook Regen, Amos 4:6<BR>
<i>klimaatverandering</i>: na zondvloed: aanwijzing hiervoor, Gen. 9:14<BR>
<i>kloek</i>: in voorzichtigheid en verstand, 2 Kron. 2:12<BR>
<i>kloek</i>: kloeke daden: in God zullen wij -e daden doen, Ps. 108:14<BR>
<i>kloek</i>: kloeke mannen, Ex. 18:21<BR>
<i>kloek</i>: ter taal zijn, Jes. 3:3<BR>
<i>kloek</i>: van verstand, 2 Kron. 2:13<BR>
<i>kloek</i>: van verstand, Dan. 1:4<BR>
<i>kloekelijk</i>: houdt u –, Jes. 46:8<BR>
<i>kloekheid</i>: Jahweh geve u - en verstand, 1 Kron. 22:12<BR>
<i>kloekzinnig</i>: handelen, Spr. 15:5<BR>
<i>kloekzinnig</i>: mens: ziet het kwaad en verbergt zich, Spr. 22:3<BR>
<i>kloekzinnig</i>: worden: door het (afschrikwekkend) geslagen worden van de spotter, Spr. 19:25<BR>
<i>kloekzinnig</i>, Spr. 12:16<BR>
<i>kloekzinnig</i>, Spr. 13:16<BR>
<i>kloekzinnige</i>: versus verstandeloze, Spr. 22:3<BR>
<i>kloekzinnige</i>: versus zot, Spr. 12:23<BR>
<i>kloekzinnige</i>: versus zot, Spr. 13:16<BR>
<i>kloekzinnige</i>: wijsheid van de -, Spr. 14:8<BR>
<i>kloekzinnige</i>: zal met wetenschap worden gekroond, Spr. 14:18<BR>
<i>kloekzinnigheid</i>: geven, Spr. 1:4<BR>
<i>kloof</i>: der steenrots: Mozes zal daarin gezet worden, Ex. 33:22<BR>
<i>kloof</i>: tussen haves en have nots, Matth. 13:11<BR>
<i>kloppen</i>: door Christus, Opb. 3:20<BR>
<i>kloppen</i>: door de Heer, Luk. 12:36<BR>
<i>kloppen</i>: en opendoen, Luk. 11:10<BR>
<i>kloppen</i>: en opengedaan worden, Matth. 7:7-8<BR>
<i>knecht</i>: Christus Gods -, Matth. 12:18<BR>
<i>knecht</i>: Christus, Gods knecht, Jes. 42:1<BR>
<i>knecht</i>: de verstandige -, Spr. 17:2<BR>
<i>knecht</i>: des Heren: Jozua, Richt. 2:8<BR>
<i>knecht</i>: en heer, Jes. 24:2<BR>
<i>knecht</i>: erfdeel voor een verstandige knecht, Spr. 17:2<BR>
<i>knecht</i>: Gods -: Nebukadnezar, Jer. 44:10<BR>
<i>knecht</i>: Gods -en, de profeten en andere knechten, 2 Kon. 9:7<BR>
<i>knecht</i>: Gods –: God bevestigt het woord van zijn –, Jes. 44:26<BR>
<i>knecht</i>: Gods: Nebukadnezar, Jer. 43:10<BR>
<i>knecht</i>: Jakob noemde zich 'uw knecht' tegenover Ezau, Gen. 32:4<BR>
<i>knecht</i>: Jezus – van God, Hand. 3:26<BR>
<i>knecht</i>: knechten van Jahweh: hun erfdeel, Jes. 54:17<BR>
<i>knecht</i>: knechten van Jahweh: hun gerechtigheid is uit Mij, Jes. 54:17<BR>
<i>knecht</i>: op afstand houden, Spr. 29:21<BR>
<i>knecht</i>: Rehabeam en zijn volk tot -en van Sisak gemaakt, 2 Kron. 12:8<BR>
<i>knecht</i>: van de levende God: Daniël, Dan. 6:21<BR>
<i>knecht</i>: van God wensen te zijn, Jes. 56:6<BR>
<i>knecht</i>: van God: David, 2 Sam. 7:5<BR>
<i>knecht</i>: van God: David, 2 Kon. 8:19<BR>
<i>knecht</i>: van God: David, Ps. 69:18<BR>
<i>knecht</i>: van God: het zaad van Zijn knechten zal Sion beërven, Ps. 69:37<BR>
<i>knecht</i>: van God: Israël, Jes. 43:10<BR>
<i>knecht</i>: van God: Jezus, Jes. 53:11<BR>
<i>knecht</i>: van God: Jezus, Hand. 3:13<BR>
<i>knecht</i>: van God: Jezus: heilige knecht van God, Hand. 4:27,30<BR>
<i>knecht</i>: van Jahweh zijn: ik ben Uw knecht, Ps. 116:16<BR>
<i>knecht</i>: verstandige -, Spr. 14:35<BR>
<i>knecht</i>: versus heer, Gen. 19:2<BR>
<i>knechtje</i>: mannelijk kind, Ex. 1:17-18<BR>
<i>knersen</i>: met de tanden: tegen de rechtvaardige, Ps. 37:12<BR>
<i>knie</i>: buigen door de –, Rom. 14:11<BR>
<i>knie</i>: buigen van de knieën: door Paulus: voor de Vader, Ef. 3:14<BR>
<i>knie</i>: buigen: alle – zal voor God gebogen worden, Jes. 45:23<BR>
<i>knie</i>: fig. verlamde knieën: richt ze op, Hebr. 12:12<BR>
<i>knie</i>: heenvlieten als water zullen alle knieën, Ez. 7:17<BR>
<i>knie</i>: knieën stieten tegen elkaar, Dan. 5:6<BR>
<i>knie</i>: knikkende knieën: stevigt ze, Jes. 35:3<BR>
<i>knie</i>: krommende -en vaststellen (fig.), Job 4:4<BR>
<i>knie</i>: op de knieën voor Jezus vallen, Mark. 10:17<BR>
<i>knielen</i>: knielen voor Jozef moesten de burgers, Gen. 41:43<BR>
<i>knielen</i>: komt, laat ons -, Ps. 95:6<BR>
<i>knielen</i>: tot gebed, Hand. 20:36<BR>
<i>knielen</i>: tot gebed, Hand. 21:5<BR>
<i>knock on the roof</i>: associatie, Ex. 9:19<BR>
<i>knoflook</i>: eten, in Egypte, Num. 11:5<BR>
<i>knoop</i>: knopen der goddeloosheid losmaken, Jes. 58:6<BR>
<i>knoop</i>: knopen ontwarren, ontbinden, door Daniël, Dan. 5:12<BR>
<i>knoop</i>: ontbinden kunnen van -en: Daniël, Dan. 5:16<BR>
<i>Koa</i>, Ez. 23:23<BR>
<i>koek</i>: ongezuurde -en, Ex. 29:2<BR>
<i>Koesj</i>: verschrikt om het noodlot van Egypte, Ez. 30:9<BR>
<i>Koesjitische</i>: vrouw van Mozes, Num. 12:1<BR>
<i>koesteren</i>: door Christus: de Gemeente, Ef. 5:29<BR>
<i>koesteren</i>: door een voedende moeder: haar eigen kinderen, 1 Thess. 2:7<BR>
<i>Kohathieten</i>: bewaard moesten zij worden tegen uitroeiing, Num. 4:18<BR>
<i>Kohathieten</i>: taak: dragen van de heilige zaken, Num. 7:9<BR>
<i>Kohathieten</i>: taak: dragen voorwerpen van de tabernakel, Num. 4:15<BR>
<i>kolen</i>: vurige -n moeten op hen geschud worden, Ps. 140:11<BR>
<i>kolom</i>: twaalf -men naar de twaalf stammen van Israël, Ex. 24:4<BR>
<i>Kolosse</i>, Col. 1:2<BR>
<i>komen</i>: Christus: Ik kom tot u (door de Geest), Joh. 14:18<BR>
<i>komen</i>: de Zoon tot de Vader, Joh. 17:13<BR>
<i>komen</i>: door alle heidenen en tongen: tot God, Jes. 66:18<BR>
<i>komen</i>: door Christus, Matth. 11:3<BR>
<i>komen</i>: door Christus: in de wereld, Hebr. 10:5<BR>
<i>komen</i>: door het Lam: tot God, Opb. 5:7<BR>
<i>komen</i>: door Paulus, Filip. 1:27<BR>
<i>komen</i>: en zien, Filip. 1:27<BR>
<i>komen</i>: God komt om de aarde te richten, Ps. 98:9<BR>
<i>komen</i>: God: om de aarde te richten, Ps. 96:13<BR>
<i>komen</i>: God: tot G -, Ps. 96:8<BR>
<i>komen</i>: heidenen - tot God, Micha 7:17<BR>
<i>komen</i>: komt tot Mij, Jes. 55:3<BR>
<i>komen</i>: komt, koopt en eet!, Jes. 55:1<BR>
<i>komen</i>: komt, want alles is gereed, Luk. 14:17<BR>
<i>komen</i>: komt, want het is al gereed, Luk. 14:17<BR>
<i>komen</i>: neder-: God: om de toren van Babel te bezien, Gen. 11:5<BR>
<i>komen</i>: niet - tot het Licht: zedelijke oorzaak: zonde, Joh. 3:20<BR>
<i>komen</i>: niet – tot het licht, Joh. 3:20<BR>
<i>komen</i>: niet willen -, Luk. 14:20<BR>
<i>komen</i>: spoedig, Hebr. 13:23<BR>
<i>komen</i>: spoedig -: door Paulus, 1 Tim. 3:14<BR>
<i>komen</i>: tot Christus, 1 Sam. 22:2<BR>
<i>komen</i>: tot Christus, Matth. 11:28<BR>
<i>komen</i>: tot de heilige: door de Vader en de Zoon, Joh. 14:23<BR>
<i>komen</i>: tot God zal men komen, Jes. 45:24<BR>
<i>komen</i>: tot God: komt dan en laat ons tesamen richten, Jes. 1:18<BR>
<i>komen</i>: tot God: omdat Hij Jahweh, onze God, is. , Jer. 3:22<BR>
<i>komen</i>: tot het licht –, Joh. 3:21<BR>
<i>komen</i>: tot Jezus, Joh. 6:44<BR>
<i>komen</i>: tot Jezus, Opb. 22:17<BR>
<i>komen</i>: tot Jezus - en Hem volgen, Luk. 18:22<BR>
<i>komen</i>: tot Jezus komen, 1 Pe 2:3<BR>
<i>komen</i>: tot Jezus wel/niet komen: motief, Joh. 3:19v<BR>
<i>komen</i>: tot Jezus: door velen, Joh. 10:41<BR>
<i>komen</i>: tot Jezus: Hij werpt niet uit wie komt, Joh. 6:37<BR>
<i>komen</i>: tot Jezus: tenzij de Vader dat geeft, Joh. 6:65<BR>
<i>komen</i>: totdat ik (Paulus) kom, 1 Tim. 4:13<BR>
<i>komen</i>: uw Licht komt, Jes. 60:1<BR>
<i>komen</i>: zie Nederderkomen: door God, <BR>
<i>komkommer</i>: eten, in Egypte, Num. 11:5<BR>
<i>kommer</i>: met – water drinken, Ez. 12:18<BR>
<i>komst</i>: Christus -: van God uitgegaan en gekomen, Joh. 8:42<BR>
<i>komst</i>: Christus eerste -: doel, Joh. 12:46v<BR>
<i>komst</i>: Christus' - , Hgl 2:8<BR>
<i>komst</i>: Christus' -: getuigen van de waarheid, Joh. 18:37<BR>
<i>komst</i>: Gods - ten oordeel, Micha 1:2v<BR>
<i>komst</i>: Jezus' - in de wereld: doel: zondaars behouden, 1 Tim. 1:15<BR>
<i>komst</i>: Jezus’ – in de wereld, Joh. 15:22<BR>
<i>komst</i>: van Christus: en opstanding, 1 Cor. 15:23<BR>
<i>komst</i>: van de dag van God, 2 Pe 3:12<BR>
<i>komst</i>: van de Heer: temidden van zijn heilige tienduizenden, Jud :14<BR>
<i>komst</i>: van de Heilige Geest, Joh. 15:26<BR>
<i>komst</i>: van de wetteloze, 2 Thess. 2:9<BR>
<i>komst</i>: van de Zoon des mensen, Matth. 24:39<BR>
<i>komst</i>: van God, Opb. 1:8<BR>
<i>komst</i>: van God: op de berg Sinaï: aangekondigd, Ex. 19:11<BR>
<i>komst</i>: weder- van Christus, 1 Thess. 2:19<BR>
<i>konijn</i>: mag niet gegeten worden, Lev. 11:5<BR>
<i>konijn</i>, Spr. 30:26<BR>
<i>koning</i>: -en knechten in Gods raadsplan, 2 Kon. 15:35<BR>
<i>koning</i>: aangezicht: in het licht van diens aangezicht is leven, Spr. 16:15<BR>
<i>koning</i>: afgezet door God: koning Saul, Hand. 13:22<BR>
<i>koning</i>: afzetten: door God, Dan. 2:21<BR>
<i>koning</i>: als rechter, Spr. 20:8<BR>
<i>koning</i>: begeren: aanleiding: ongerechtigheid der rechters, 1 Sam. 8:5<BR>
<i>koning</i>: bestemd tot heer en herder over zijn volk, 1 Kon. 22:17<BR>
<i>koning</i>: bevestigen: door God, Dan. 2:21<BR>
<i>koning</i>: bidden voor -en, 1 Tim. 2:2<BR>
<i>koning</i>: bij de gratie Gods, Jer. 27:5<BR>
<i>koning</i>: boodschap aan de –, Jer. 13:18<BR>
<i>koning</i>: Christus -, Luk. 1938<BR>
<i>koning</i>: Christus - van Godswege, 1 Sam. 2:10<BR>
<i>koning</i>: Christus: uit liefde tot ons heeft God hem tot - over ons gesteld, 2 Kron. 2:11<BR>
<i>koning</i>: corrupte -: verstoort het land, Spr. 29:4<BR>
<i>koning</i>: David tot - bevestigd door God, 1 Kron. 14:2<BR>
<i>koning</i>: de -en der aarde: vermaning aan hen tot onderdanigheid, Ps. 2:10<BR>
<i>koning</i>: de goede -, 1 Kon. 12:7<BR>
<i>koning</i>: de koningen van het hele aardrijk, Opb. 16:14<BR>
<i>koning</i>: de rechtvaardige -, Spr. 29:14<BR>
<i>koning</i>: der koningen: Arthasasta, Ezra 7:12<BR>
<i>koning</i>: der koningen: Christus, Jes. 55:4<BR>
<i>koning</i>: der koningen: Nebukadrezar, Ez. 26:7<BR>
<i>koning</i>: door God aangesteld, 1 Kon. 11:37<BR>
<i>koning</i>: door God bestemd om zijn plan uit te voeren: Sanherib, Jes. 37:26<BR>
<i>koning</i>: door God gesteld (David), 1 Kron. 17:7<BR>
<i>koning</i>: door God verwekt: David, Hand. 13:22<BR>
<i>koning</i>: door God wordt koningschap gegeven, 1 Kon. 2:15<BR>
<i>koning</i>: eert de -, 1 Pe 2:17<BR>
<i>koning</i>: en rechter in één persoon, Herodes Agrippa I, Hand. 12:21<BR>
<i>koning</i>: engel versterkt aards -, Dan. 11:1<BR>
<i>koning</i>: geen - in Israël, Richt. 17:6<BR>
<i>koning</i>: geen - in Israël in die dagen, Richt. 18:1<BR>
<i>koning</i>: geen – in Israël in die tijd, Richt. 21:25<BR>
<i>koning</i>: geen wijn drinken, Spr. 31:4<BR>
<i>koning</i>: geklank van de – is met Israël, Num. 23:21<BR>
<i>koning</i>: geleid, getrokken door God: Sanherib, Jes. 37:29<BR>
<i>koning</i>: gelovige gemaakt tot een -, Opb. 5:10<BR>
<i>koning</i>: God / Jezus is een - (zinspeling), Matth. 17:25<BR>
<i>koning</i>: God als -, Ps. 47:3<BR>
<i>koning</i>: God als -, vgl. 48.15, Jer. 46:18<BR>
<i>koning</i>: God is -, Ps. 20:10<BR>
<i>koning</i>: God is – der heidenen, Jer. 10:7<BR>
<i>koning</i>: God is de – van Israël, Num. 23:21<BR>
<i>koning</i>: God is een groot Koning boven alle volken, Ps. 95:3<BR>
<i>koning</i>: God is Israëls -, Ps. 47:7<BR>
<i>koning</i>: God kan -en in het hart geven iets na te streven, Opb. 17:17<BR>
<i>koning</i>: God neigt het hart van een koning om deze te oordelen, 2 Kron. 25:20<BR>
<i>koning</i>: God regeert de -en, Job 12:18<BR>
<i>koning</i>: God stelt tot - wie Hij wil, Dan. 5:21<BR>
<i>koning</i>: God stemt de -en der volken goedgunstig t.o.v. Zijn volk, Ezra 9:9<BR>
<i>koning</i>: God wekt de geest van koningen op, Jer. 51:11<BR>
<i>koning</i>: God, de Koning der eeuwen, 1 Tim. 1:17<BR>
<i>koning</i>: God, mijn koning, Ps. 44:5<BR>
<i>koning</i>: God: "Ik ben een groot -, zegt de HERE", Mal. 1:14<BR>
<i>koning</i>: God: de HEERE zal tot - over de aarde zijn, vs. 16, Zach. 14:9<BR>
<i>koning</i>: God/Jezus – van Israël, Num. 24:7<BR>
<i>koning</i>: goed, volk slecht, 2 Kron. 27:2<BR>
<i>koning</i>: goedertieren -en, 1 Kon. 20:31<BR>
<i>koning</i>: gramschap, Spr. 19:12<BR>
<i>koning</i>: grimmigheid van de -: gelijk de boden van de dood, Spr. 16:14<BR>
<i>koning</i>: grote -: zogenaamd werd de koning van Assyrie, 2 Kon. 18:19,28<BR>
<i>koning</i>: grote -en, Jer. 27:7<BR>
<i>koning</i>: grote -en door God geslagen, Ps. 136:17v<BR>
<i>koning</i>: gruwel van de -en: goddeloosheid doen, Spr. 16:12<BR>
<i>koning</i>: hart van de koning van Assur: door God gewend, Ezra 6:22<BR>
<i>koning</i>: hart van de koning van Assur: door God gewend, vgl. 6:22, Ezra 7:6<BR>
<i>koning</i>: hart van een koning: God neigt het tot wat Hij wil, Spr. 21:1<BR>
<i>koning</i>: hart: God wendt het, Ezra 7:22<BR>
<i>koning</i>: hart: heidens: veranderen: Nebukadnezar, Dan. 4:16<BR>
<i>koning</i>: Heer der -en: God, Dan. 2:47<BR>
<i>koning</i>: heerlijkheid: menigte van volk, Spr. 14:28<BR>
<i>koning</i>: heerschappij: verlengd door weldadigheid, Spr. 20:27<BR>
<i>koning</i>: heerst over het volk, 1 Sam. 9:17<BR>
<i>koning</i>: heidens -: hoogmoed als motief: bij Darius, Dan. 6:8<BR>
<i>koning</i>: heidense -: God werkt in zijn hart, Ezra 7:27<BR>
<i>koning</i>: hoogste menselijke instelling, 1 Pe 2:13<BR>
<i>koning</i>: houding tot de -, Pred. 8:2<BR>
<i>koning</i>: huis van de – lag lager dan de tempel, Jer. 26:10<BR>
<i>koning</i>: huis: God dreigde met verwoesting, Jer. 22:5<BR>
<i>koning</i>: Israëls: Jezus, Mark. 15:2<BR>
<i>koning</i>: Jezus - willen maken, Joh. 6:15<BR>
<i>koning</i>: Jezus is een -, Joh. 18:37<BR>
<i>koning</i>: Jezus, de overste van de -en der aarde, Opb. 1:5<BR>
<i>koning</i>: Jezus: koningen zullen het zien en voor Hem opstaan, Jes. 49:7<BR>
<i>koning</i>: kiezen, Richt. 9:8v<BR>
<i>koning</i>: kind: Josia, 2 Kron. 34:1<BR>
<i>koning</i>: knechts des volks, 1 Kon. 12:7<BR>
<i>koning</i>: Koning der koningen, Opb. 17:14<BR>
<i>koning</i>: koning der koningen: Nebukadnezar, Dan. 2:37<BR>
<i>koning</i>: koningen van de aarde brengen hun heerlijkheid tot haar, Opb. 21:24<BR>
<i>koning</i>: koningen van de aarde hebben met de grote hoer gehoereerd, Opb. 17:2<BR>
<i>koning</i>: koningen van de aarde verbergen zich, Opb. 6:15<BR>
<i>koning</i>: koningen van de volken: heersen over de volken, Luk. 2225<BR>
<i>koning</i>: koningen van de zonsopgang, Opb. 16:12<BR>
<i>koning</i>: macht door God gegeven, Joh. 19:11<BR>
<i>koning</i>: maken: door God: Salomo, 2 Kron. 1:11<BR>
<i>koning</i>: menselijke - ipv God, Hos. 13:11<BR>
<i>koning</i>: Mozes was - in Jesjoeroen, Deut. 33:5<BR>
<i>koning</i>: nadelen -, 1 Sam. 8:11v<BR>
<i>koning</i>: neemt of krijgt het beste, 1 Sam. 9:20<BR>
<i>koning</i>: nut: gemeend nut, Hos. 10:3<BR>
<i>koning</i>: ondergang: door gebrek van volk, Spr. 14:28<BR>
<i>koning</i>: onze - is van de Heilige Israëls, Ps. 89:19<BR>
<i>koning</i>: overreden: door profeten beïnvloed door bovennatuurlijke machten, 2 Kron. 18:19<BR>
<i>koning</i>: rechter, 2 Kron. 26:21<BR>
<i>koning</i>: roeping: recht en gerechtigheid doen, 2 Kron. 9:8<BR>
<i>koning</i>: schrik van een koning is als het brullen van een jonge leeuw, Spr. 20:2<BR>
<i>koning</i>: symbool voor -: dier, Dan. 7:17<BR>
<i>koning</i>: taak: hier door volk gewenste taak richten en leiden, 1 Sam. 8:20<BR>
<i>koning</i>: taak: recht en gerechtigheid doen, 1 Kon. 10:9<BR>
<i>koning</i>: taak: richten: geval, 2 Kon. 15:5<BR>
<i>koning</i>: toekomst: -en tot Israël geleid, Jes. 60:11<BR>
<i>koning</i>: toekomst: alle -en zullen Gods heerlijkheid vrezen, Ps. 102:16<BR>
<i>koning</i>: toekomst: alle -en zullen Sions heerlijkheid zien, Jes. 62:2<BR>
<i>koning</i>: tot - maken: door David: van Salomo, 1 Kron. 23:1<BR>
<i>koning</i>: tot - zalven, 1 Sam. 15:1<BR>
<i>koning</i>: unieke -: Josia, 2 Kon. 23:25<BR>
<i>koning</i>: van de gerechtigheid: Melchizedek, Hebr. 7:2<BR>
<i>koning</i>: van de naties: God, Opb. 15:3<BR>
<i>koning</i>: van de vrede: Melchizedek, Hebr. 7:2<BR>
<i>koning</i>: van Israël: voorzegd, 1 Sam. 2:35<BR>
<i>koning</i>: van Salem: Melchizedek, Hebr. 7:1<BR>
<i>koning</i>: vele koningen hebben gewenst de Christus te zien en te horen, Luk. 10:24<BR>
<i>koning</i>: verbolgenheid, Spr. 14:35<BR>
<i>koning</i>: verwekken: door God: God zal Zich een - vewekken over Israël, 1 Kon. 14:14<BR>
<i>koning</i>: voor -en geleid worden, Matth. 10:18<BR>
<i>koning</i>: vragen om een koning: door het volk, Hand. 13:21<BR>
<i>koning</i>: vriend van, Spr. 22:11<BR>
<i>koning</i>: welbahagen van de koning: over een verstandige knacht, Spr. 14:35<BR>
<i>koning</i>: welgevallen, Spr. 19:12<BR>
<i>koning</i>: welgevallen van de -en: lippen der gerechtigheid, Spr. 16:13<BR>
<i>koning</i>: welgevallen: als een wolk van late regen, Spr. 16:15<BR>
<i>koning</i>: wijs -: verstrooit de goddelozen, Spr. 20:26<BR>
<i>koning</i>: zie ook Knecht, Koninkrijk, Overste, Vorst, <BR>
<i>koning</i>: zij nuchter, Spr. 31:4<BR>
<i>koning</i>: zonder begeerd te zijn, 2 Kron. 21:20<BR>
<i>koning</i>, Luk. 14:31<BR>
<i>Koning</i>: Christus -: je dapper gedragen om Christus - te maken, 1 Kron. 11:10<BR>
<i>Koning</i>: Christus zal - over Israël zijn, Micha 5:1<BR>
<i>Koning</i>: Christus: "Mijn Koning" noemt de HERE hem, Ps. 2:6<BR>
<i>Koning</i>: de HEERE zal - zijn over Israël, Micha 4:7<BR>
<i>Koning</i>: God -, 1 Sam. 8:7<BR>
<i>Koning</i>: God als - verworpen, 1 Sam. 8:7<BR>
<i>Koning</i>: God als -: o mijn - en mijn God, Ps. 5:3<BR>
<i>Koning</i>: God een eeuwig -, Jer. 10:10<BR>
<i>Koning</i>: God is de – van Israël, Jes. 43:15<BR>
<i>Koning</i>: God is een - der ganse aarde, Ps. 47:8<BR>
<i>Koning</i>: God is onze -: niet een mens, 1 Sam. 12:12<BR>
<i>Koning</i>: Heer van slaven, Matth. 18:27<BR>
<i>Koning</i>: van de koningen, Opb. 19:16<BR>
<i>koningen</i>: maken: maar niet uit God, Hos. 8:4<BR>
<i>koningin</i>: bij Belsazar, Dan. 5:10<BR>
<i>koningin</i>: boodschap aan de –, Jer. 13:18<BR>
<i>koningin</i>: neerbuigen voor de koning, 1 Kon. 1:16<BR>
<i>koningin</i>: van de Ethiopiërs, Hand. 8:27<BR>
<i>koningin</i>: van het Zuiden, Matth. 12:42<BR>
<i>koningin</i>, Opb. 18:7<BR>
<i>koningin des hemels</i>, Jer. 7:18<BR>
<i>koningschap</i>: bestendigheid: voorwaarde gehoorzaamheid, 2 Kron. 6:16<BR>
<i>koningschap</i>: bevestigd door gerechtigheid, Spr. 16:12<BR>
<i>koningschap</i>: gelovigen gemaakt tot een -, Opb. 5:10<BR>
<i>koningschap</i>: over de koningen van de aarde: Babylon, Opb. 17:18<BR>
<i>koningschap</i>: vreemd - over Efraïm: Assur, Hos. 11:5<BR>
<i>koningschap</i>: wij zijn door Christus gemaakt tot -, Opb. 1:6<BR>
<i>koningshuis</i>: bevestigd afhankelijk van gehoorzaamheid van de koning, 1 Kon. 9:5<BR>
<i>koninklijk</i>: christenen - priesterdom, 1 Pe 2:9<BR>
<i>koninkrijk</i>: - der aarde door God aan Kores gegeven, Ezra 1:2<BR>
<i>koninkrijk</i>: aan God de Vader overgeven: door Christus, 1 Cor. 15:24<BR>
<i>koninkrijk</i>: alle -en der aarde gegeven aan Kores, 2 Kron. 36:23<BR>
<i>koninkrijk</i>: begrip: iemand die over ons regeert, Luk. 1914<BR>
<i>koninkrijk</i>: beschikt door de Vader aan Jezus, Luk. 2229<BR>
<i>koninkrijk</i>: beschikt door Jezus aan de discipelen, Luk. 2229<BR>
<i>koninkrijk</i>: bevestigen, 2 Sam. 7:12<BR>
<i>koninkrijk</i>: bevestigen: door God: dat van Josafat, 2 Kron. 17:5<BR>
<i>koninkrijk</i>: bevestigen: door Rehabeam, 2 Kron. 12:1<BR>
<i>koninkrijk</i>: bevestigen: van Salomo: door God, 1 Kron. 17:11<BR>
<i>koninkrijk</i>: bouwen: door God, Jer. 18:9<BR>
<i>koninkrijk</i>: Christus -: hemels -, 2 Tim. 4:18<BR>
<i>koninkrijk</i>: Christus' -, 2 Tim. 4:1<BR>
<i>koninkrijk</i>: Christus' - is koninkrijk der hemelen (vs.24), Matth. 13:40<BR>
<i>koninkrijk</i>: Christus' -: God zal het bevestigen, 2 Sam. 7:12v<BR>
<i>koninkrijk</i>: Christus' -: van David, Mark. 11:10<BR>
<i>koninkrijk</i>: Christus' –: Hem zien komen in zijn –, Matth. 16:28<BR>
<i>koninkrijk</i>: Christus'-: wij zijn daarin overgebracht, Col. 1:13<BR>
<i>koninkrijk</i>: Davids - werd ten hoogste verheven, 1 Kron. 14:2<BR>
<i>koninkrijk</i>: deel valt af: oorzaak mogelijk: God verlaten, 2 Kron. 21:10<BR>
<i>koninkrijk</i>: der aarde: God is de God aller -en der aarde, 2 Kon. 19:15<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemel, Dan. 4:26<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen, Matth. 25:1<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen binnengaan, vgl. het leven binnengaan hier genoemd, Matth. 19:17<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: aanliggen in, Matth. 8:11<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: binnengaan: en behoudenis, Matth. 19:23v<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: binnengaan: niet, Matth. 23:13<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: binnengaan: voorwaarde, Matth. 18:4<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: binnengaan: voorwaarde: gerechtigheid, Matth. 5:20<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: binnengaan: wie Gods wil doet, Matth. 7:21<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: binnengaan: worden als een kind, Matth. 18:3<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: de geringste hierin, Matth. 5:19<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: de grootste daarin: als een kind, Matth. 18:4<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: de hemelen regeren, Matth. 3:2<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: de zonen van het – zullen worden uitgeworpen, Matth. 8:11<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: discipel van het – der hemelen, Matth. 13:52<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: gelijkenis van de afrekening en kwijtschelding, Matth. 18:23<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: gelijkenis van de kostbare parel, Matth. 13:45v<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: gelijkenis van het visnet, Matth. 13:47v<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: gemengd karakter: goed en slecht bijeen, Matth. 13:48<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: geringste in het - der hemelen is groter dan Johannes, Matth. 11:11<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: ingaan: moeilijk voor een rijke, Matth. 19:23v<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: is koninkrijk van God, Matth. 19:23-24<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: is nabij gekomen, Matth. 10:7<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: is van de armen van geest, Matth. 5:3<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: is van de vervolgden om der gerechtigheid wil, Matth. 5:10<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: is van mensen die als kinderen zijn, Matth. 19:14<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: Jakob , Izaak en Abraham in, Matth. 8:11<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: nabij gekomen, Matth. 3:2<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: nabij gekomen, Matth. 4:17<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: onthouding om, Matth. 19:12<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: ook de Vader is koning , Matth. 22:2<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: oorsprong en wasdom, Matth. 13:31v<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: sluiten voor de mensen, Matth. 23:13<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: verderf, Matth. 13:33<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: volheid, Matth. 13:48<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: wijngaard met arbeiders en heer, Matth. 20:1v<BR>
<i>koninkrijk</i>: der hemelen: zichzelf figuurlijk ontmannen om het - der hemelen, Matth. 19:12<BR>
<i>koninkrijk</i>: der mensen: begrensd in de tijd, Dan. 5:26<BR>
<i>koninkrijk</i>: der mensen: door geestelijke machten opgewekt, Dan. 7:2<BR>
<i>koninkrijk</i>: der mensen: gave Gods, Dan. 5:28<BR>
<i>koninkrijk</i>: der mensen: gave Gods, Dan. 6:1<BR>
<i>koninkrijk</i>: der mensen: God geeft ze aan wie Hij wil, Dan. 4:32<BR>
<i>koninkrijk</i>: der mensen: God is er heerser over, Dan. 5:21<BR>
<i>koninkrijk</i>: door God beloofd aan wie Hem liefhebben, Jak. 2:5<BR>
<i>koninkrijk</i>: en arme: armen zijn erfgenamen van het -, Jak. 2:5<BR>
<i>koninkrijk</i>: erfgenamen van het -, Jak. 2:5<BR>
<i>koninkrijk</i>: evangelie van het - , Matth. 9:35<BR>
<i>koninkrijk</i>: evangelie van het - : begrip, Matth. 10:7<BR>
<i>koninkrijk</i>: evangelie van het - verkondigen, vgl. vers 2, Luk. 9:6<BR>
<i>koninkrijk</i>: evangelie van het – van God, Matth. 24:14<BR>
<i>koninkrijk</i>: gave Gods, Dan. 5:18<BR>
<i>koninkrijk</i>: gegeven door God: aan Nebukadnezar, Dan. 2:37<BR>
<i>koninkrijk</i>: gelovigen gemaakt tot een -, Opb. 5:10<BR>
<i>koninkrijk</i>: gij -en der aarde, zingt Gode, Ps. 68:33<BR>
<i>koninkrijk</i>: God geeft een - aan Jerobeam, 1 Kon. 14:8<BR>
<i>koninkrijk</i>: God zal de troon der koninkrijken omkeren, Hag. 2:23<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods, Obadja :21<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods -, Ps. 45:7<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods - : binnengaan: moeilijk voor die vermogen hebben, Mark. 10:23v<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods - : verpersoonlijkt door Christus, Luk. 9:27<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods - = - van 'hun Vader' = - der hemelen = - van de zoon des mensen, Matth. 13:43<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods - beërven, Gal. 5:21<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods - binnengaan: en behouden worden, Mark. 10:25-27<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods - binnengaan: moeilijk, Mark. 10:24v<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods - heerst over alles, Ps. 103:19<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods - nabij (in eindtijd), Luk. 2131<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods - tot u gekomen, Matth. 12:28<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods - verwachten: door Jozef van Arimathea, Luk. 2351<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods - zoeken, Matth. 6:33<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods -: beërven, Matth. 25:34<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods -: bereid van de grondlegging der wereld af, Matth. 25:34<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods -: bereid voor de gezegenden, Matth. 25:34<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods -: binnengaan, Luk. 1824<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods -: daartoe worden wij geroepen, 1 Thess. 2:12<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods -: De HEER regeert, Ps. 96:10<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods -: de heerlijkheid Uws - vermelden, Ps. 145:11<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods -: eeuwig, Ps. 145:13<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods -: God zal Davids Zoon bestendig maken in -, 1 Kron. 17:14<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods -: heerlijkheid van -: de eer der , Ps. 145:12<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods -: is van hen die als kinderen zijn, Mark. 10:14<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods -: komst, Opb. 12:10<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods -: medearbeiders voor het - van God, Col. 4:11<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods -: mededeelgenoot in, Opb. 1:9<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods -: moge het komen, Luk. 11:2<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods -: ongeschikt voor, Luk. 9:62<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods -: ontstaan, verloop en oogst, Mark. 4:29<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods -: verbreiden, 1 Kron. 11:10<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods -: verklaren: door Paulus, Hand. 28:23<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods -: zien, Luk. 9:27<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods -: zoeken, Luk. 12:31<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods – beërven, 1 Cor. 6:9v<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods – beërven, 1 Cor. 15:50<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods –: – van Mijn Vader, Matth. 26:29<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods –: begin: onaanzienlijk, gering, Mark. 4:31<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods –: gelijkenis van het vanzelf groeiende zaad, Mark. 4:26<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods –: van geslacht tot geslacht, Dan. 4:34<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods –: verborgen vorm, Mark. 4:29<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods : mededeelgenoot in Gods -, Opb. 1:9<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods in deze tijd (toepassing), 1 Kron. 11:10<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods: aan ons te geven, Luk. 12:32<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods: binnengaan: voorwaarde: ontvangen als een kind, Mark. 10:15<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods: binnengaan: voorwaarde: ontvangen als een kind, Luk. 1817<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods: binnengaan: wedergeboorte, Joh. 3:5<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods: eeuwige regering, Opb. 11:15<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods: erfdeel in -, Ef. 5:5<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods: gelijk een groot huis, 2 Tim. 2:19<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods: gelijk een huis, Mark. 13:35<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods: komst, gekomen: met kracht, Mark. 9:1<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods: lijden voor, 2 Thess. 1:5<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods: mengeling van goed en kwaad, 2 Tim. 2:19<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods: ontstaan en groei, Mark. 4:30<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods: ontvangen door de heiligen, Dan. 7:18<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods: ontvangen: als een kind, Mark. 10:15<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods: op aarde: dan daarin wijn drinken, Mark. 14:25<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods: toekomstig, Mark. 14:25<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods: verkondigen: opdracht, Luk. 9:60<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods: waard geacht worden aan iem., 2 Thess. 1:5<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods: woord van het koninkrijk, Matth. 13:19<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods: zien: binnengaan, Joh. 3:3,5<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods: zien: dankzij de wedergeboorte, Joh. 3:3<BR>
<i>koninkrijk</i>: Gods/Jezus’/Israëls – zal verhoogd worden, Num. 24:7<BR>
<i>koninkrijk</i>: heerlijkheid van Nebukadnezars –, Dan. 4:36<BR>
<i>koninkrijk</i>: heerlijkheid van wereldlijke koninkrijken, Matth. 4:8<BR>
<i>koninkrijk</i>: hemelen, - der het geweld aangedaan, Matth. 11:12<BR>
<i>koninkrijk</i>: hemelen: - der h: akker gelijk? Vgl. vs 38, 41, Matth. 13:25<BR>
<i>koninkrijk</i>: hemelen: - der h: gelijkenis van de schat in de akker, Matth. 13:44<BR>
<i>koninkrijk</i>: hemelen: - der h: gemengd karakter, bevat kwaad, Matth. 13:40<BR>
<i>koninkrijk</i>: hemelen: - der h: goed en kwaad naast elkaar, Matth. 13:24v<BR>
<i>koninkrijk</i>: hemelen: - der h: tegenwoordige toestand, Matth. 13:24v<BR>
<i>koninkrijk</i>: hemelen: - der h: zonen van het - een schat, Matth. 13:44<BR>
<i>koninkrijk</i>: hemelen: - der hemelen, Matth. 13:11<BR>
<i>koninkrijk</i>: hemelen: - der hemelen, Matth. 18:1<BR>
<i>koninkrijk</i>: hemelen: - der hemelen: sleutels hiervan, Matth. 16:19<BR>
<i>koninkrijk</i>: hemels -: van de Heer Jezus, 2 Tim. 4:18<BR>
<i>koninkrijk</i>: het - prediken, Hand. 20:24<BR>
<i>koninkrijk</i>: in het - van God drinken, Matth. 26:29<BR>
<i>koninkrijk</i>: Israël: door God aan David gegeven, 1 Sam. 28:17<BR>
<i>koninkrijk</i>: Israël: door God aan Sauls hand gescheurd, 1 Sam. 28:17<BR>
<i>koninkrijk</i>: Jezus' -, Luk. 2230<BR>
<i>koninkrijk</i>: Jezus' -: niet van deze wereld, Joh. 18:36<BR>
<i>koninkrijk</i>: Jezus' – verwacht door de moeder van Johannes en Jakobus, Matth. 20:21<BR>
<i>koninkrijk</i>: Jezus’ –, Luk. 23:42<BR>
<i>koninkrijk</i>: koninkrijken der aarde: God alleen is de God van aller -en der aarde, Jes. 37:16<BR>
<i>koninkrijk</i>: koninkrijken der heidenen: God is heerser daarover, 2 Kron. 20:6<BR>
<i>koninkrijk</i>: koninkrijken der landen, 2 Kron. 12:8<BR>
<i>koninkrijk</i>: koninkrijken der mensen: daarover heeft God heerschappij, Dan. 4:25<BR>
<i>koninkrijk</i>: koninkrijken die Gods naam niet aanroepen, Ps. 79:6<BR>
<i>koninkrijk</i>: koninkrijken gegeven door God aan Israël, Neh. 9:22<BR>
<i>koninkrijk</i>: koninkrijken van de mensen: God geeft ze aan wie Hij wil, Dan. 4:17<BR>
<i>koninkrijk</i>: nederig –, Ez. 29:14<BR>
<i>koninkrijk</i>: onderwerpen: door middel van geloof, Hebr. 11:33<BR>
<i>koninkrijk</i>: ontheiligd door God, Klg. 2:1<BR>
<i>koninkrijk</i>: ontvangen: door Jezus: in de hemel, Luk. 1912<BR>
<i>koninkrijk</i>: planten: door God, Jer. 18:9<BR>
<i>koninkrijk</i>: priesterlijk –: bestemming van Israël, Ex. 19:6<BR>
<i>koninkrijk</i>: Salomo's - bevestigd tot in eeuwigheid, 1 Kron. 28:7<BR>
<i>koninkrijk</i>: Satans – (toepassing), Mark. 3:24,23<BR>
<i>koninkrijk</i>: sterken aan de koning, 2 Kron. 25:2<BR>
<i>koninkrijk</i>: thans in het - van God, Opb. 1:9<BR>
<i>koninkrijk</i>: toekomst: koninkrijk zal opstaan tegen -, Matth 24:7<BR>
<i>koninkrijk</i>: toekomstig, Hebr. 12:28<BR>
<i>koninkrijk</i>: Uw, o God, is het -, 1 Kron. 29:11<BR>
<i>koninkrijk</i>: Vaders -: moge dat komen, Matth. 6:10<BR>
<i>koninkrijk</i>: van Christus en van God, Ef. 5:5<BR>
<i>koninkrijk</i>: van Davids zoon: eeuwig, 1 Kron. 17:12<BR>
<i>koninkrijk</i>: van de aarde: dat alle -en der aarde zullen weten dat U alleen God bent, 2 Kon. 19:19<BR>
<i>koninkrijk</i>: van de HEER: in de hand van mensen, 2 Kron. 13:8<BR>
<i>koninkrijk</i>: van de mensen: God geeft dat aan wien Hij wil, Dan. 4:25<BR>
<i>koninkrijk</i>: van de Vader, Luk. 11:2<BR>
<i>koninkrijk</i>: van de wereld, Matth. 4:8<BR>
<i>koninkrijk</i>: van de wereld van onze Heer en van zijn Christus: is gekomen, Opb. 11:15<BR>
<i>koninkrijk</i>: van de Zoon des mensen (Christus), Matth. 13:40<BR>
<i>koninkrijk</i>: van de Zoon des mensen (Christus): tegenwoordige vorm, Matth. 13:41<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God 'hun Vader', Matth. 13:43<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God is – de hemelen, Matth. 19:23-24<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: - van Christus en van God, Ef. 5:5<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: aanliggen in , Luk. 13:29<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: afstand tot, Mark. 12:34<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: alle heerschappijen zullen Hem eren, Dan. 7:27<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: begrip: onderwerping van de kwade machten, Luk. 11:20<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: bestaat in kracht, 1 Cor. 4:20<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: bestaat in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap in Heilige Geest, Rom. 14:17<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: bezit van de heiligen, Dan. 7:22<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: binnendringen: met geweld: ieder, Luk. 16:16<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: binnengaan: door vele verdrukkingen, Hand. 14:22<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: brood eten in, Luk. 14:15<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: daar nog buiten zijn, Mark. 12:34<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: de bekeerde zondaars gaat voor de schijnbare vromen in het -, Matth. 21:31<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: de geringste in het - van God is groter dan Johannes, Luk. 7:28<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: eeuwig, Dan. 2:44<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: eeuwig, Dan. 4:3<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: eeuwig, Dan. 7:27<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: evangelie aangaande het - van God en van de naam van Jezus Christus, Hand. 8:12<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: evangelie van , Luk. 8:1<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: evangelie van het - van God: verkondigen: door Jezus, Luk. 4:43<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: evangelie van het - van God: verkondigen: door Jezus, Luk. 7:28<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: gebied, Luk. 13:28<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: gelijkenis, Luk. 13:18<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: geregeerd door de heiligen en God/Christus ("Hem"), Dan. 7:27<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: ingaan, Mark. 9:47<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: is nabijgekomen, Luk. 10:9<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: is nabijgekomen, Luk. 10:11<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: Jezus sprak na zijn opstanding daarover, Hand. 1:3<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: komst, Luk. 17:20<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: komst: toekomstig, Luk. 2218<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: komst: was tot Israël gekomen, Luk. 11:20<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: nabijgekomen, Mark. 1:15<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: onderwerp van Jezus' onderwijs, Luk. 9:11<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: ontvangen: door Christus, Luk. 1915<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: ontwikkeling, Luk. 13:18v<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: op aarde, Dan. 7:22<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: op aarde, Dan. 7:27<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: openbaar worden, Luk. 1911<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: plaats: midden onder u, Luk. 17:21<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: prediken, Hand. 28:31<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: prediken: zendingsopdracht, Luk. 9:2,6<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: spreken over het: door Paulus, Hand. 19:8<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: tot in alle eeuwigheid, Opb. 22:5<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: van de Zoon des mensen, Luk. 17:22<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: verborgenheden hiervan: kennen, Luk. 8:10<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: verborgenheid van, Mark. 4:11<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: verlaten ter wille van het - van God, Luk. 1829<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: versus dat van de satan, Luk. 11:20,18<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: verwachten, Mark. 15:43<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: verwekt door God, Dan. 2:44<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: voor mensen die zijn als de kinderen, Luk. 1816<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: weggenomen en aan een ander volk gegeven, Matth. 21:42<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: wie daarin, Luk. 13:28<BR>
<i>koninkrijk</i>: van God: zal alle andere rijken vermalen, Dan. 2:44<BR>
<i>koninkrijk</i>: van het beest, Opb. 16:10<BR>
<i>koninkrijk</i>: van Jahweh: over Israël, 1 Kron. 28:5<BR>
<i>koninkrijk</i>: van Jezus Christus: eeuwig, 2 Pe 1:11<BR>
<i>koninkrijk</i>: van Jezus Christus: ingang verleend, 2 Pe 1:11<BR>
<i>koninkrijk</i>: van Jezus: zal niet verdorven worden, Dan. 7:14<BR>
<i>koninkrijk</i>: van mensen: God bouwt of breekt het, Jer. 18:7,9<BR>
<i>koninkrijk</i>: van mensen: God heerst erover, Dan. 4:17,25<BR>
<i>koninkrijk</i>: van Mijn Vader, Matth. 26:29<BR>
<i>koninkrijk</i>: van Salomo / Jezus: stoel bevestigd tot in eeuwigheid, 2 Sam. 7:13<BR>
<i>koninkrijk</i>: van Salomo bevestigd, 1 Kon. 2:46<BR>
<i>koninkrijk</i>: van satan, Matth. 12:26<BR>
<i>koninkrijk</i>: verborgenheden van het - der hemelen, Matth. 13:11<BR>
<i>koninkrijk</i>: verdeeld -, Matth. 12:25<BR>
<i>koninkrijk</i>: verdeeld -, Luk. 11:17<BR>
<i>koninkrijk</i>: vernieuwen, 1 Sam. 11:14<BR>
<i>koninkrijk</i>: voor Israël: herstellen, Hand. 1:6<BR>
<i>koninkrijk</i>: voor ons, Luk. 2229<BR>
<i>koninkrijk</i>: wij ontvangen een onwankelbaar -, Hebr. 12:28<BR>
<i>koninkrijk</i>: wij zijn door Christus gemaakt tot -, Opb. 1:6<BR>
<i>koninkrijk</i>: zondig -, - van zonde, Amos 9:8<BR>
<i>koninkrijk</i>: zonen van het -, Matth. 8:12<BR>
<i>koninkrijk</i>: zonen van het -, Matth. 13:38<BR>
<i>koninkrijk</i>: zonen van het -: rechtvaardigen, Matth. 13:43<BR>
<i>Koninkrijk</i>: evangelie van het – prediken, Matth. 4:23<BR>
<i>koninkrijk van God</i>: weggenomen van de Joden en gegeven aan een ander volk, Matth. 21:43<BR>
<i>kooi</i>: schaaps-en, Jer. 23:3<BR>
<i>kool</i>: vurige -en over de stad uitgestrooid, Ez. 10:2<BR>
<i>kool</i>: vurige –en onder de cherubs, Ez. 10:2<BR>
<i>kool</i>: vurige kolen op iemands hoofd hopen, Rom. 12:20<BR>
<i>koopbrief</i>: bewaring in een aarden vat, Jer. 32:14<BR>
<i>koophandel</i>: onrecht van –, Ez. 28:18<BR>
<i>koophandel</i>: onstoffelijke -, Spr. 3:14<BR>
<i>koophandel</i>: van de degelijke vrouw, Spr. 31:18<BR>
<i>koophandel</i>, Joh. 2:16<BR>
<i>koophandel </i>, Ez. 28:16<BR>
<i>koopman</i>: Christus, Matth. 13:45<BR>
<i>koopman</i>: kooplieden van de aarde zijn rijk geworden door Babylon, Opb. 18:3<BR>
<i>koopwaar</i>: maken van gelovigen, 2 Pe 2:3<BR>
<i>koor</i>: dankkoor, Neh. 12:31<BR>
<i>koorts</i>: de koorts verliet de schoonmoeder van Petrus, Matth. 8:15<BR>
<i>koorts</i>: door God gesteld over Israël, Lev. 26:16<BR>
<i>koorts</i>: genezen door Jezus, Mark. 1:31<BR>
<i>koorts</i>: genezing van –, Matth. 8:14-15<BR>
<i>koorts</i>: met - in bed liggen, Mark. 1:30<BR>
<i>koorts</i>: zware -, Luk. 4:38<BR>
<i>koorts</i>, Hand. 28:8<BR>
<i>kop</i>: zeven -pen, Opb. 13:1<BR>
<i>kopen</i>: Christus kocht de wereld, Matth. 13:44<BR>
<i>kopen</i>: Christus kocht de wereld (akker), Matth. 13:44<BR>
<i>kopen</i>: Christus kocht zeer kostbare parel (= gemeente), Matth. 13:46<BR>
<i>kopen</i>: door Jezus: de gelovigen: voor God, Opb. 5:9<BR>
<i>kopen</i>: door Jezus: mensen, 2 Pe 2:1<BR>
<i>kopen</i>: gelovige voor een prijs gekocht, 1 Cor. 7:23<BR>
<i>kopen</i>: mensen - voor Farao, Gen. 47:23<BR>
<i>kopen</i>: met bloed: door Jezus, met zijn eigen bloed, Opb. 5:9<BR>
<i>kopen</i>: met geld, Gen. 17:12v<BR>
<i>kopen</i>: uit de mensen, Opb. 14:4<BR>
<i>kopen</i>: van Christus, Opb. 3:17<BR>
<i>kopen</i>: veld – in Israël: procedure, Jer. 32:44<BR>
<i>kopen</i>: voor God: door Christus, Opb. 5:9<BR>
<i>kopen</i>: voor uzelf –, Matth. 25:9<BR>
<i>kopen</i>: zonder geld, Jes. 55:1<BR>
<i>koper</i>: blinkend - gelijk waren de voeten van Jezus, Opb. 1:15<BR>
<i>koper</i>: hemel zal - zijn als gevolg van vloek, Deut. 28:23<BR>
<i>koper</i>: koperen muren: fig., Jer. 1:18<BR>
<i>koper</i>: koperen slang, Num. 21:9<BR>
<i>koper</i>: uit steen gegoten, Job 28:2<BR>
<i>koper</i>: voorziet u niet van –, Matth. 10:9<BR>
<i>koper</i>: werken in –, Ex. 31:4<BR>
<i>koper</i>, Jer. 15:12<BR>
<i>koper</i>, Opb. 18:12<BR>
<i>koperen zee</i>: herkomst van het koper, 1 Kron. 18:8<BR>
<i>kopie</i>: van de wet van Mozes, Joz. 8:32<BR>
<i>koppelen</i>: Israël koppelde zich aan Baäl-Peor, Num. 25:3<BR>
<i>Korach</i>: kinderen van – stierven niet, Num. 26:10<BR>
<i>Korach</i>: kwam om in de tegenspreking, Jud :11<BR>
<i>Korach</i>, Num. 16:1<BR>
<i>Korah</i>: zonen van –, Ex. 6:23<BR>
<i>Korahieten</i>: oorsprong en dienst der , 1 Kron. 9:19<BR>
<i>koren</i>: dalen zijn bedekt met -, Ps. 65:13<BR>
<i>koren</i>: is van God, Hos. 2:8<BR>
<i>koren</i>: overjarig -, Joz. 5:11<BR>
<i>koren</i>, Jes. 62:8<BR>
<i>korenbrand</i>: in het land, 1 Kon. 8:37<BR>
<i>korenmaat</i>, Matth. 5:15<BR>
<i>korenmaat</i>, Mark. 4:21<BR>
<i>korenveld</i>: Jezus ging door de -en, Mark. 2:23<BR>
<i>Kores</i>: alle koninkrijken der aarde waren hem gegeven, Ezra 1:2<BR>
<i>Kores</i>: bevel van - tot herbouw van de tempel, Ezra 5:13<BR>
<i>Kores</i>: de Perziaan of Pers, Dan. 6:29<BR>
<i>Kores</i>: door God als middel (uitvoerder) gebruikt, Jes. 44:28<BR>
<i>Kores</i>: geroepen door God, Jes. 46:11<BR>
<i>Kores</i>: gezalfde van God, Jes. 45:1<BR>
<i>Kores</i>: Gods herder, Jes. 44:28<BR>
<i>Kores</i>: herder: God noemt hem 'mijn herder', Jes. 44:28<BR>
<i>Kores</i>: onder Gods leiding, 2 Kron. 36:22v<BR>
<i>Kores</i>: overwinnaar, Jes. 45:1<BR>
<i>Kores</i>: Pers, Dan. 6:28<BR>
<i>korf</i>: broden en koeken in de – toebrengen, Ex. 29:3<BR>
<i>korf</i>, Deut. 28:5<BR>
<i>korf</i>, Deut. 28:17<BR>
<i>korianderzaad</i>: manna lijkend op –, Ex. 16:31<BR>
<i>Korinthe</i>: Paulus in –, Hand. 18:1v<BR>
<i>Korinthe</i>: Paulus verbleef 1,5 jaar te –, Hand. 18:11<BR>
<i>Korinthe</i>: toestand in de gemeente te - (associatie), Jak. 3:16<BR>
<i>kort</i>: tijd: van lijden, 1 Pe 5:10<BR>
<i>kort</i>: van lichaam, Lev. 21:18<BR>
<i>kortstondigheid</i>: van het menselijk bestaan, Job 14:2<BR>
<i>kortzichtig</i>: christen kan – zijn, 2 Pe 1:9<BR>
<i>kostbaar</i>: beloften, 2 Pe 1:4<BR>
<i>kostbaar</i>: bloed van Christus, 1 Pe 1:19<BR>
<i>kostbaar</i>: Christus, voor God, 1 Pe 2:4<BR>
<i>kostbaar</i>: geloof, 2 Pe 1:1<BR>
<i>kostbaar</i>: gesteente: zeer – gesteente, Opb. 21:11<BR>
<i>kostbaar</i>: hoeksteen, 1 Pe 2:7<BR>
<i>kostbaar</i>: in de ogen van Jahweh: de dood van zijn gunstgenoten, Ps. 116:15<BR>
<i>kostbaar</i>: kostbare balsem, zeer -e, Matth. 26:7<BR>
<i>kostbaar</i>: kostbare hoeksteen, 1 Pe 2:6<BR>
<i>kostbaar</i>: voor God: de zachtmoedige en stille geest van de vrouw, 1 Pe 3:4<BR>
<i>kostbaar</i>: zeer -re parel, Matth. 13:46<BR>
<i>kostbaar</i>: zijn leven niet als - voor zichzelf rekenen, Hand. 20:24<BR>
<i>kostbaarheden</i>, Gen. 24:53<BR>
<i>kosten</i>: baten en - afweging, Matth. 16:26<BR>
<i>kosten</i>: berekenen, Luk. 14:28<BR>
<i>kosten</i>: ten koste leggen of ten koste gelegd worden, 2 Cor. 12:15<BR>
<i>kosten</i>: van discipelschap, Luk. 14:28<BR>
<i>koud</i>: door ouderdom, 1 Kon. 1:1<BR>
<i>koude</i>: aangevoerd door de winden, Job 37:9<BR>
<i>koude</i>: in -, 2 Cor. 11:27<BR>
<i>koude</i>: zware -, Ps. 147:17<BR>
<i>koude</i>, Gen. 8:22<BR>
<i>koude</i>, Hand. 28:2<BR>
<i>Kozbi</i>: Midianietin, Num. 25:15<BR>
<i>kraamvrouw</i>: na geboorte 7 dagen onrein, Lev. 12:2<BR>
<i>kraanvogel</i>: neemt tijd van zijn aankomst waar, Jer. 8:7<BR>
<i>kracht</i>: -en, Gal. 3:5<BR>
<i>kracht</i>: -en van de toekomende eeuw, Hebr. 6:5<BR>
<i>kracht</i>: -loosheid: tgv omgang met vreemden, Hos. 7:9<BR>
<i>kracht</i>: allerlei -en, Hebr. 2:4<BR>
<i>kracht</i>: als van een eenhoorn, Num. 23:22<BR>
<i>kracht</i>: behouden: door God: Kaleb, Joz. 14:11<BR>
<i>kracht</i>: bekleed met - uit de hoogte, Luk. 24:49<BR>
<i>kracht</i>: bekrachtigd met alle kracht, naar de sterkte van Zijn heerlijkheid, Col. 1:11<BR>
<i>kracht</i>: besteden onnuttelijk en ijdel: door de Messias, Jes. 49:4<BR>
<i>kracht</i>: beter is wijsheid, Pred. 9:16<BR>
<i>kracht</i>: boven alle - gesteld is Christus, Ef. 1:21<BR>
<i>kracht</i>: bovennatuurlijke, bovenmenselijke, buitengewone –, Richt. 15:14<BR>
<i>kracht</i>: buitengewone -en doen: door God: door de handen van Paulus, Hand. 19:11<BR>
<i>kracht</i>: buitengewone kracht van Simson, Richt. 16:3<BR>
<i>kracht</i>: Christus doet alle – teniet, 1 Cor. 15:24<BR>
<i>kracht</i>: Christus'-, 2 Thess. 1:7<BR>
<i>kracht</i>: dankzij God: Simson, Richt. 16:20<BR>
<i>kracht</i>: de HERE is mijn -, Ex. 15:2<BR>
<i>kracht</i>: dé Kracht is God, Mark. 14:62<BR>
<i>kracht</i>: demonische – van een bezetene, Mark. 5:4<BR>
<i>kracht</i>: doen van krachten: door Jezus, Matth. 13:58<BR>
<i>kracht</i>: doen: demonen uitdrijven, Mark. 9:39<BR>
<i>kracht</i>: doen: geen enkele - kunnen doen, Mark. 6:5<BR>
<i>kracht</i>: doen: gevallen, Mark. 6:5<BR>
<i>kracht</i>: doen: in Jezus’ naam, Mark. 9:39<BR>
<i>kracht</i>: door Gods Geest, Ef. 3:20,16<BR>
<i>kracht</i>: door Jezus' handen gebeurden -en, Mark. 6:2<BR>
<i>kracht</i>: door voedsel, vs. 22, 1 Sam. 28:20<BR>
<i>kracht</i>: door wijsheid of wetenschap, Spr. 24:5v<BR>
<i>kracht</i>: eigen - : gunstige zin, Richt. 6:14<BR>
<i>kracht</i>: eigen - ijdel, 1 Sam. 2:9<BR>
<i>kracht</i>: en gezag, Luk. 4:36<BR>
<i>kracht</i>: evangelie kwam tot de Thessalonikers in -, 1 Thess. 1:5<BR>
<i>kracht</i>: geen - in Saul, omdat hij geen brood gegeten had, 1 Sam. 28:20<BR>
<i>kracht</i>: geen -en hebben, Jes. 40:29<BR>
<i>kracht</i>: Geest van de –, 1 Pe 4:14<BR>
<i>kracht</i>: Geest van God geeft -: geval, Micha 3:8<BR>
<i>kracht</i>: geest van kracht, door God gegeven, 2 Tim. 1:7<BR>
<i>kracht</i>: geestelijke -: nodig bij het spreken, 1 Pe 4:11<BR>
<i>kracht</i>: geestelijke -: sterkte door God verleend, 1 Pe 4:11<BR>
<i>kracht</i>: gegeven door Christus, Luk. 9:1<BR>
<i>kracht</i>: gegeven door God aan Daniël, Dan. 2:23<BR>
<i>kracht</i>: geloof als kracht, Gal. 5:6<BR>
<i>kracht</i>: geven door Jezus, 1 Tim. 1:12<BR>
<i>kracht</i>: gezalfd met -: Jezus, Hand. 10:38<BR>
<i>kracht</i>: God deed door Jezus -en , Hand. 2:22<BR>
<i>kracht</i>: God geeft - ten strijde, 2 Sam. 22:40<BR>
<i>kracht</i>: God geeft mij -, Filip. 4:13<BR>
<i>kracht</i>: God heeft door Zijn – de aarde gemaakt, Jer. 51:15<BR>
<i>kracht</i>: God is de -, Matth. 26:64<BR>
<i>kracht</i>: God mijn -, 2 Sam. 22:33<BR>
<i>kracht</i>: God onderhield de natuurlijke kracht van Mozes, Deut. 34:7<BR>
<i>kracht</i>: God verleende kracht voor de uittocht en de reis, Ps. 105:37<BR>
<i>kracht</i>: God zij –, Jud :25<BR>
<i>kracht</i>: God: eeuwige - zij God, 1 Tim. 6:16<BR>
<i>kracht</i>: God: Hem zij de kracht tot in eeuwigheid, 1 Pe 5:11<BR>
<i>kracht</i>: goddelijke –, 2 Pe 1:3<BR>
<i>kracht</i>: Gods - tot behoudenis: evangelie, Rom. 1:16<BR>
<i>kracht</i>: Gods -: komst, Opb. 12:10<BR>
<i>kracht</i>: Gods – en heerlijkheid, 1 Pe 5:11<BR>
<i>kracht</i>: grimmigheid van –, Dan. 8:6<BR>
<i>kracht</i>: grote - : van God, 2 Kon. 17:36<BR>
<i>kracht</i>: grote -: Jezus bij zijn wederkomst, Mark. 13:26<BR>
<i>kracht</i>: grote -: Simson, Richt. 16:5<BR>
<i>kracht</i>: grote -en, Hand. 8:13<BR>
<i>kracht</i>: Heilige Geest en -, Hand. 10:38<BR>
<i>kracht</i>: hovaardigheid van –: te verbreken door God, Lev. 26:19<BR>
<i>kracht</i>: in - vervullen: door God: alle welbehagen van goedheid en werk van geloof, 2 Thess. 1:11<BR>
<i>kracht</i>: in – van Geest, Rom. 15:19<BR>
<i>kracht</i>: in – van tekenen en wonderen, Rom. 15:19<BR>
<i>kracht</i>: in de kracht van God iets doen, Micha 5:3<BR>
<i>kracht</i>: in ons werkend, Ef. 2:20<BR>
<i>kracht</i>: in onszelf is geen kracht tegen deze grote menigte, 2 Kron. 20:12<BR>
<i>kracht</i>: is van God, Dan. 2:20<BR>
<i>kracht</i>: Jezus -en: waar meest geschied, Matth. 11:20v<BR>
<i>kracht</i>: Jezus zij de -, Opb. 1:6<BR>
<i>kracht</i>: Jezus: het woord van Zijn (d.i. des Zoons) kracht, Hebr. 1:3<BR>
<i>kracht</i>: Jezus' -en, Matth. 13:54<BR>
<i>kracht</i>: Jezus’ -en: verbaasde de mensen, Mark. 6:2<BR>
<i>kracht</i>: Jezus’ -en: verklaring: door Herodes de viervorst, Matth. 14:2<BR>
<i>kracht</i>: kennis nemen van de – van opgeblazenen, 1 Cor. 4:19<BR>
<i>kracht</i>: kleine -: daarom doet Christus voor ons, Opb. 3:8<BR>
<i>kracht</i>: koninkrijk Gods gekomen met -, Mark. 9:1<BR>
<i>kracht</i>: krachteloos, Gal. 5:6<BR>
<i>kracht</i>: krachten aan Jezus onderworpen, 1 Pe 3:22<BR>
<i>kracht</i>: krachten doen door Jezus' naam: door valse profeten, Matth. 7:22<BR>
<i>kracht</i>: krachten doen: door de Heer Jezus, Luk. 10:13<BR>
<i>kracht</i>: krachten in de hemelen: zullen wankelen, Mark. 13:25<BR>
<i>kracht</i>: krachten werkzaam in Jezus, Mark. 6:14<BR>
<i>kracht</i>: krachten, wonderen en tekenen, Hand. 2:22<BR>
<i>kracht</i>: man vermag niet door -, 1 Sam. 2:9<BR>
<i>kracht</i>: met - gebood Jezus de onreine geesten, Luk. 4:36<BR>
<i>kracht</i>: met grote – getuigenis geven, Hand. 4:33<BR>
<i>kracht</i>: met heel uw - God liefhebben, Luk. 10:27<BR>
<i>kracht</i>: met heel uw kracht God liefhebben, Mark. 12:30<BR>
<i>kracht</i>: mijn verantwoordelijkheid, Ef. 6:10<BR>
<i>kracht</i>: moede: God geeft de moede -, Jes. 40:29<BR>
<i>kracht</i>: om te genezen, Luk. 9:1<BR>
<i>kracht</i>: ongeloof verhindert doen van krachten door Jezus, Matth. 13:58<BR>
<i>kracht</i>: ontvangen: door de Heilige Geest, Hand. 1:8<BR>
<i>kracht</i>: ontvangen: om te verwekken, Hebr. 11:11<BR>
<i>kracht</i>: satanische -, 2 Thess. 2:9<BR>
<i>kracht</i>: sieraad der jongemannen, Spr. 20:29<BR>
<i>kracht</i>: Simsons –: betoond, Richt. 16:12<BR>
<i>kracht</i>: tekenen en -en, Hand. 8:13<BR>
<i>kracht</i>: tekenen, wonderen en -en, 2 Cor. 12:12<BR>
<i>kracht</i>: tot gezondmaking, Luk. 6:19<BR>
<i>kracht</i>: tot volharding en lankmoedigheid, Col. 1:11<BR>
<i>kracht</i>: uit zwakheid -en verkrijgen, door geloof, Hebr. 11:34<BR>
<i>kracht</i>: uitnemendheid van de - is van God en niet uit ons, 2 Cor. 4:7<BR>
<i>kracht</i>: uitoefenen: beperkt: bij Jezus: door ongeloof van dorpsgenoten, Mark. 6:5<BR>
<i>kracht</i>: van 's Heren sterkte, Ef. 6:10<BR>
<i>kracht</i>: van [de] Heer om gezond te maken, Luk. 5:17<BR>
<i>kracht</i>: van de hemelen zullen wankelen, Matth. 24:29<BR>
<i>kracht</i>: van de volken ten aarde doen neerdalen, Jes. 63:6<BR>
<i>kracht</i>: van de zon: gelijk de zon schijnt in haar –, Opb. 1:16<BR>
<i>kracht</i>: van God, Luk. 2269<BR>
<i>kracht</i>: van God: bewaart ons, 1 Pe 1:5<BR>
<i>kracht</i>: van God: Christus, 1 Cor. 1:24<BR>
<i>kracht</i>: van God: grote -, Neh. 1:10<BR>
<i>kracht</i>: van God: in - van God, 2 Cor. 6:7<BR>
<i>kracht</i>: van het vuur, Hebr. 11:34<BR>
<i>kracht</i>: van Jezus Christus aan ons geschonken, 2 Cor. 12:9<BR>
<i>kracht</i>: van Jezus uitgaand, Luk. 8:46<BR>
<i>kracht</i>: van Jezus uitgaande, Luk. 6:19<BR>
<i>kracht</i>: van Jezus uitgegaan ter genezing van een bloedvloeiende vrouw, Mark. 5:30<BR>
<i>kracht</i>: van mijn leven: is de HEERE, Ps. 27:2<BR>
<i>kracht</i>: vergaan van - in de ouderdom, Ps. 71:9<BR>
<i>kracht</i>: vergaan: niet: bij Mozes, Deut. 34:7<BR>
<i>kracht</i>: verklaringen van de -en werkzaam in Jezus, Mark. 6:14<BR>
<i>kracht</i>: vermogen om iets te doen, Gal. 5:6<BR>
<i>kracht</i>: vernieuwen, Jes. 41:1<BR>
<i>kracht</i>: vernieuwen: dankzij God, Jes. 40:31<BR>
<i>kracht</i>: verrichten van -en, 2 Cor. 10:12<BR>
<i>kracht</i>: versus woord, 1 Cor. 4:19<BR>
<i>kracht</i>: vervallen van -, Neh. 4:10<BR>
<i>kracht</i>: voor zijn god houden, Hab. 1:11<BR>
<i>kracht</i>: waard - te ontvangen: het Lam, Opb. 5:12<BR>
<i>kracht</i>: waard te ontvangen –: God, Opb. 4:11<BR>
<i>kracht</i>: week van Simson, Richt. 16:19<BR>
<i>kracht</i>: wonderbare -en van Jezus, Mark. 6:2<BR>
<i>kracht</i>: wordt in zwakheid volbracht, 2 Cor. 12:9<BR>
<i>kracht</i>: zie ook Bekrachtigen, <BR>
<i>kracht</i>: zie ook Sterkte, <BR>
<i>kracht</i>: zij onze God tot in alle eeuwigheid, Opb. 7:12<BR>
<i>kracht</i>: zonder - in de voeten, Hand. 14:8<BR>
<i>kracht</i>: zonder - zijn, 2 Kron. 20:12<BR>
<i>krachteloos</i>: God is van je geweken, Richt. 16:20<BR>
<i>krachteloos</i>: toepassing: geen schild noch spies, Richt. 5:8<BR>
<i>krachteloos</i>: wet van God – door het vlees, Rom. 8:3<BR>
<i>krachteloos</i>: wij waren -, Rom. 5:6<BR>
<i>krachteloos</i>: woord van God - maken, Matth. 15:6<BR>
<i>krachteloos</i>: woord van God – maken, Mark. 7:13<BR>
<i>krachteloos</i>, Klg. 1:6<BR>
<i>krachteloze</i>: God geeft de - sterkte, Jes. 40:29<BR>
<i>krachteloze</i>, 2 Kron. 14:11<BR>
<i>krachtig</i>: het woord van God is -, Hebr. 4:12<BR>
<i>krachtig</i>: steeds -er worden: Saulus, Hand. 9:22<BR>
<i>krakeel</i>: haat verwekt -en, Spr. 10:12<BR>
<i>krakeel</i>: inwerpen, Spr. 16:28<BR>
<i>krakeel</i>, Spr. 6:19<BR>
<i>kramerij</i>, Jer. 10:17<BR>
<i>kranke</i>: kranken van de honger, Jer. 14:18<BR>
<i>krankheid</i>, 1 Kon. 8:37<BR>
<i>krenken</i>: God – door offers aan de ‘koningin des hemels’, Jer. 7:18<BR>
<i>Kretenzen</i>, Hand. 2:11<BR>
<i>Kretenzen</i>, Tit. 1:12<BR>
<i>Krethi en Plethi</i>, 1 Kron. 18:17<BR>
<i>kreupel</i>: gebrek, Lev. 21:18<BR>
<i>kreupel</i>, Mark. 9:45<BR>
<i>kreupel</i>, Hand. 3:2<BR>
<i>kreupel</i>, Hand. 14:8<BR>
<i>kreupele</i>: gehaat door David, 2 Sam. 5:8<BR>
<i>kreupele</i>: genezen, Matth. 21:14<BR>
<i>kreupele</i>: genezen, Hand. 3:6-7<BR>
<i>kreupele</i>: genezen, Hand. 14:10<BR>
<i>kreupele</i>: genezen: vele -n, Hand. 8:7<BR>
<i>kreupele</i>: genezing van -n, Matth. 15:31<BR>
<i>kreupele</i>: herstel van de -: toekomst, Jes. 35:6<BR>
<i>kreupele</i>: Jezus genas -n in de tempel, Matth. 21:14<BR>
<i>kreupele</i>: kreupelen lopen, Luk. 7:22<BR>
<i>kreupele</i>: kreupelen ten avondmaal gebracht, Luk. 14:21<BR>
<i>kreupele</i>: kunnen lopen, Matth. 11:5<BR>
<i>kreupele</i>: Mefiboseth, 2 Sam. 9:13<BR>
<i>kreupele</i>: niet ontwrichten, Hebr. 12:13<BR>
<i>kreupele</i>: nodig -n, Luk. 14:13<BR>
<i>kreupele</i>, Matth. 15:30<BR>
<i>kreupele</i>, Joh. 5:3<BR>
<i>kribbe</i>: os of ezel losmaken van de -, Luk. 13:15<BR>
<i>krijg</i>: de -en van Kanaän, Richt. 3:1<BR>
<i>krijg</i>: is des HEEREN, 1 Sam. 17:47<BR>
<i>krijgen</i>: optrekken om te - tegen , 2 Kron. 35:20<BR>
<i>krijgen</i>: tegen de Kanaänieten, Richt. 1:1<BR>
<i>krijgen</i>: tegen Gibeon, Joz. 10:5<BR>
<i>krijgsgeschreeuw</i>, Jer. 4:29<BR>
<i>krijgsgeschrei</i>, Jer. 4:19<BR>
<i>krijgsgeschrei</i>, Jer. 49:2<BR>
<i>krijgsgeschrei</i>, Jer. 50:22<BR>
<i>krijgsgevangene</i>: tienduizend omgebracht door Juda, 2 Kron. 25:12<BR>
<i>krijgsheir</i>: God trekt met onze krijgsheiren niet uit, Ps. 44:10<BR>
<i>krijgsman</i>: David, 1 Sam. 16:18<BR>
<i>krijgsman</i>: David, 1 Kron. 28:3<BR>
<i>krijgsman</i>: God een -, Ex. 15:3<BR>
<i>krijgsman</i>: God een –, Richt. 4:14<BR>
<i>krijgsman</i>: Jhwh zal de ijver opwekken als een -, Jes. 42:13<BR>
<i>krijgsoverste</i>, Richt. 4:2<BR>
<i>krijgswapen</i>: aangegord met -s, Richt. 18:10<BR>
<i>krijgswapen</i>: God zal de -s omwenden, Jer. 21:4<BR>
<i>kringloop</i>: van water, Jer. 10:13<BR>
<i>kristal</i>: aanblik van –, Ez. 1:22<BR>
<i>kristal</i>: blinkend als -, Opb. 22:1<BR>
<i>kristal</i>: gelijk, Opb. 4:6<BR>
<i>kristal</i>, Job 28:17<BR>
<i>kristallijnen</i>, Jes. 54:12<BR>
<i>kritiek</i>: aangrijpingspunt, 1 Tim. 6:6<BR>
<i>kritiek</i>: bron van kennis, Spr. 12:1<BR>
<i>kritiek</i>: door Christus: uit liefde, Opb. 3:19<BR>
<i>kritiek</i>: door Jezus, Luk. 11:45<BR>
<i>kritiek</i>: door Jezus, Luk. 13:14<BR>
<i>kritiek</i>: door Jezus, Opb. 2:20<BR>
<i>kritiek</i>: door Jezus ondervonden, Hebr. 12:3<BR>
<i>kritiek</i>: door Jezus: geval, Matth. 22:19<BR>
<i>kritiek</i>: door Jezus: mild, Joh. 7:6<BR>
<i>kritiek</i>: door Jezus: noemde zijn vijanden leugenaars, Joh. 8:55<BR>
<i>kritiek</i>: door Johannes, Luk. 3:19<BR>
<i>kritiek</i>: en veroordelen, Matth. 12:7<BR>
<i>kritiek</i>: geval, Matth. 12:2<BR>
<i>kritiek</i>: geval: aangaande sabbatsviering, Luk. 62<BR>
<i>kritiek</i>: geval: op Mozes en Aäron, Num. 20:4<BR>
<i>kritiek</i>: inhouden, Spr. 11:12<BR>
<i>kritiek</i>: je blootstellen aan -: Paulus, Gal. 2:2<BR>
<i>kritiek</i>: morele -: geval: door Johannes de Doper, Mark. 6:18<BR>
<i>kritiek</i>: morele –: door Johannes de Doper, Matth. 14:4<BR>
<i>kritiek</i>: onderwerpen van geoorloofde -, Ef. 5:11<BR>
<i>kritiek</i>: onnodig hier, 1 Thess. 1:8<BR>
<i>kritiek</i>: op God, 2 Kon. 6:27<BR>
<i>kritiek</i>: op God en Mozes, Num. 21:5<BR>
<i>kritiek</i>: op God: onbetamelijk, Rom. 9:20<BR>
<i>kritiek</i>: op Jezus, Matth. 11:19<BR>
<i>kritiek</i>: op Jezus, Matth. 27:13<BR>
<i>kritiek</i>: op Jezus, Luk. 6:11<BR>
<i>kritiek</i>: op Jezus en zijn discipelen: geval, Luk. 5:33<BR>
<i>kritiek</i>: op Jezus’ discipelen: geval, Matth. 15:2v<BR>
<i>kritiek</i>: op Johannes de Doper en de Heer, Matth. 11:16<BR>
<i>kritiek</i>: op Mozes, Ex. 5:21<BR>
<i>kritiek</i>: op profeet, 2 Kon. 6:31<BR>
<i>kritiek</i>: op profeet Jeremia, Jer. 26:9<BR>
<i>kritiek</i>: op vermeende verspilling, Mark. 14:5<BR>
<i>kritiek</i>: reageren op -: door Jezus, Luk. 5:31<BR>
<i>kritiek</i>: voorafgegaan door waardering, Opb. 2:14<BR>
<i>kritiek</i>: zedelijke - op God, Ez. 33:17<BR>
<i>kritiek</i>: zie ook Bestraffing, <BR>
<i>kritiek</i>: zonder zelfkritiek, Matth. 7:3<BR>
<i>kritisch</i>: onderscheiden is goed, 1Jo 4:1<BR>
<i>kritisch</i>: verkeerde houding hier, Mark. 3:2<BR>
<i>kritisch</i>: zijn: nodig bij wonder of teken, Deut. 13:3<BR>
<i>krom</i>: -maken: door God, Pred. 7:13<BR>
<i>krom</i>: geslacht, Filip. 2:15<BR>
<i>krom</i>: kromgebogen vrouw, Luk. 13:11<BR>
<i>krom</i>: kromme wegen: God zal ze recht maken, Jes. 45:2<BR>
<i>krom</i>: maken: door God, Pred. 7:13<BR>
<i>krom</i>: rug, Rom. 11:10<BR>
<i>krom</i>: wat - is zal recht worden, Luk. 3:5<BR>
<i>kromme</i>: tot recht maken: door God, Jes. 42:16<BR>
<i>kronen</i>: door God: ons: met goedertierenheid en barmhartigheden, Ps. 103:4<BR>
<i>kronen</i>: Gij zult de rechtvaardige "kronen met goedgunstigheid", Ps. 5:13<BR>
<i>kronen</i>: Joas gekroond door Jojada, 2 Kron. 23:11<BR>
<i>kronen</i>: U kroont het jaar van Uw goedheid, Ps. 65:12<BR>
<i>Kronieken</i>: tijd, 1 Kron. 6:15<BR>
<i>kroon</i>: bloeien, Ps. 132:18<BR>
<i>kroon</i>: dat niemand uw kroon neme, Opb. 3:11<BR>
<i>kroon</i>: der heerlijkheid, Ez. 16:12<BR>
<i>kroon</i>: der heiligheid, van de hogepriester, Ex. 39:30<BR>
<i>kroon</i>: der heiligheid: aan tulband van de hogepriester, Lev. 8:9<BR>
<i>kroon</i>: der heiligheid: hemelsblauw snoer, Ex. 39:31<BR>
<i>kroon</i>: doornenkroon, 2 Cor. 12:7<BR>
<i>kroon</i>: gegeven aan ruiter op het witte paard, Opb. 6:2<BR>
<i>kroon</i>: gelovigen van Filippi waren de - van Paulus, Filip. 4:1<BR>
<i>kroon</i>: God onze -, Jes. 28:5<BR>
<i>kroon</i>: gouden -: op het hoofd van de Zoon des mensen, Opb. 14:14<BR>
<i>kroon</i>: gouden kronen op de hoofden der oudsten, Opb. 4:4<BR>
<i>kroon</i>: hoofdsieraad, Jer. 13:18<BR>
<i>kroon</i>: hovaardige -, Jes. 28:1<BR>
<i>kroon</i>: Jobs - door God weggenomen, Job 19:9<BR>
<i>kroon</i>: kloeke huisvrouw is een - van haar heer, Spr. 12:4<BR>
<i>kroon</i>: kronen van goud op de sprinkhanen, Opb. 9:7<BR>
<i>kroon</i>: onverwelkelijke -, 1 Pe 5:4<BR>
<i>kroon</i>: rijkdom, Spr. 14:24<BR>
<i>kroon</i>: sierlijke -, Spr. 4:9<BR>
<i>kroon</i>: sierlijke kroon: de grijsheid, Spr. 16:31<BR>
<i>kroon</i>: sierlijke, prachtige – op haar hoofden gezet, Ez. 23:42<BR>
<i>kroon</i>: tijdelijk, Spr. 27:24<BR>
<i>kroon</i>: tot een gedachtenis, Zach. 6:14<BR>
<i>kroon</i>: van de gerechtigheid, 2 Tim. 4:6<BR>
<i>kroon</i>: van de gerechtigheid: voor Paulus weggelegd, 2 Tim. 4:8<BR>
<i>kroon</i>: van de heerlijkheid: te ontvangen, 1 Pe 5:4<BR>
<i>kroon</i>: van de roem, 1 Thess. 2:19<BR>
<i>kroon</i>: van de wijsheid gegeven, Spr. 4:9<BR>
<i>kroon</i>: van doornen, Joh. 19:2<BR>
<i>kroon</i>: van dorens: op Jezus' hoofd gezet, Matth. 27:29<BR>
<i>kroon</i>: van het leven, Opb. 2:10<BR>
<i>kroon</i>: van het leven: beloofd aan die Hem liefhebben, Jak. 1:12<BR>
<i>kroon</i>: van ons hoofd: is afgevallen, Klg. 5:16<BR>
<i>kroon</i>: van Salomo, Hgl 3:11<BR>
<i>kroon</i>: van twaalf sterren, Opb. 12:1<BR>
<i>kroon</i>: van zalfolie: wijdingkroon, Lev. 21:12<BR>
<i>kroon</i>: voor Christus, Zach. 2:11<BR>
<i>kroon</i>: wetenschap, Spr. 14:18<BR>
<i>kroon</i>: wij een - in Gods hand, Jes. 62:3<BR>
<i>kroon</i>: zet de – af (verneder uzelf), Ez. 21:26<BR>
<i>kruid</i>: figuurlijk gebruikt, Ps. 92:8<BR>
<i>kruid</i>: groene -: voedsel voor de mens, Gen. 9:3<BR>
<i>kruik</i>: aarden -en: geringere waarde dan goud, Klg. 4:2<BR>
<i>kruik</i>: gouden -, Hebr. 9:4<BR>
<i>kruik</i>: lege -en, Richt. 7:16<BR>
<i>kruik</i>: olie in kruiken meenemen, Matth. 25:4<BR>
<i>kruik</i>: verbreken, Jer. 19:10<BR>
<i>kruis</i>: betekenis: dood van de gelovige voor de wet, Gal. 3:1<BR>
<i>kruis</i>: bloed van zijn –, Col. 1:20<BR>
<i>kruis</i>: Christus -lijden: gal drinken, Jer. 9:15<BR>
<i>kruis</i>: Christus gehoorzaam geworden tot de -dood, Filip. 2:8<BR>
<i>kruis</i>: Christus hangend in de zon (toepassing), Num. 25:4<BR>
<i>kruis</i>: Christus' -lijden: duisetrnis zette Hij tot Zijn verberging, Ps. 18:12<BR>
<i>kruis</i>: doel van Jezus kruislijden, Tit. 2:14<BR>
<i>kruis</i>: door het - is de vijandschap gedood, Ef. 2:16<BR>
<i>kruis</i>: door het - zijn wij met God verzoend, Ef. 2:16<BR>
<i>kruis</i>: doornenkroon, 2 Cor. 12:7<BR>
<i>kruis</i>: dragen achter Jezus, Luk. 2327<BR>
<i>kruis</i>: dragen: door Jezus, Joh. 19:17<BR>
<i>kruis</i>: dragen: door Simon van Cyrene, Luk. 2326<BR>
<i>kruis</i>: dragen: gedwongen: Simon van Cyrene, Matth. 27:32<BR>
<i>kruis</i>: dragen: voorwaarde voor discipelschap, Luk. 14:27<BR>
<i>kruis</i>: een blik op het - geeft heil (zinnebeeld), Num. 21:8<BR>
<i>kruis</i>: gehangene is Gode een vloek, Deut. 21:22<BR>
<i>kruis</i>: hout, Hand. 13:29<BR>
<i>kruis</i>: hout, 1 Pe 2:24<BR>
<i>kruis</i>: hout bij Mara, Ex. 15:25<BR>
<i>kruis</i>: kom van het kruis af, Matth. 27:40<BR>
<i>kruis</i>: maakt levend, 2 Kon. 4:29<BR>
<i>kruis</i>: nagelen aan het kruis: onze schuldbrief, Col. 2:14<BR>
<i>kruis</i>: oordeel der wereld en van haar overste, Joh. 12:31<BR>
<i>kruis</i>: op de Zoon gelegd (typische betekenis), Gen. 22:6<BR>
<i>kruis</i>: opgelegd aan Simon van Cyrene, Luk. 2327<BR>
<i>kruis</i>: opnemen, Matth. 16:24<BR>
<i>kruis</i>: opnemen, Luk. 2324<BR>
<i>kruis</i>: opnemen van zijn -, Mark. 8:34<BR>
<i>kruis</i>: opnemen: begrip: verdrukking verduren, Matth. 10:38<BR>
<i>kruis</i>: opnemen: dagelijks zijn - opnemen, Luk. 9:23<BR>
<i>kruis</i>: opschrift, Luk. 23:38<BR>
<i>kruis</i>: opschrift, Joh. 19:19<BR>
<i>kruis</i>: schandelijke en kwade dood, Filip. 2:8<BR>
<i>kruis</i>: schuilen achter het kruis, Joz. 2:18<BR>
<i>kruis</i>: struikelblok van het -, Gal. 5:11<BR>
<i>kruis</i>: symbolen voor -: staf, 2 Kon. 4:29<BR>
<i>kruis</i>: triomf door het kruis, Col. 2:14<BR>
<i>kruis</i>: van Christus betekent het einde van mijn zondige vlees, Filip. 3:18<BR>
<i>kruis</i>: vijanden van het - van Christus, Filip. 3:18<BR>
<i>kruis</i>: voorzegging van Christus kruisdood, Deut. 21:22<BR>
<i>kruis</i>: zie ook Hout, <BR>
<i>kruis</i>: zie ook Staf: Gods, Ex. 17:9<BR>
<i>kruis</i>: zijn – opnemen, Matth. 16:24<BR>
<i>kruiseling</i>: rovers werden met Jezus gekruisigd, Matth. 27:38<BR>
<i>kruisgang</i>: uitgeleider, Lev. 16:21<BR>
<i>kruisigen</i>: de Zoon van God -, Hebr. 6:6<BR>
<i>kruisigen</i>: hangen aan een hout, Hand. 10:39<BR>
<i>kruisigen</i>: het vlees met de hartstochten en begeerten gekruisigd, Gal. 5:24<BR>
<i>kruisigen</i>: Jezus -, Matth. 20:19<BR>
<i>kruisigen</i>: Jezus als het ware opnieuw kruisigen, Hebr. 6:5<BR>
<i>kruisigen</i>: Jezus de gekruisigde, Matth. 28:5<BR>
<i>kruisigen</i>: Jezus gekruisigd door Joden, Hand. 4:10<BR>
<i>kruisigen</i>: Jezus gekruisigd door mannen van Israël, Hand. 2:36<BR>
<i>kruisigen</i>: Jezus gekruisigd door overpriesters en oversten, Luk. 2420<BR>
<i>kruisigen</i>: Jezus moest gekruisigd worden, Luk. 24:7<BR>
<i>kruisigen</i>: Jezus weggeleid om gekruisigd te worden, Matth. 27:31<BR>
<i>kruisigen</i>: Jezus: de menigte eiste dat Jezus zou worden gekruisigd, Luk. 2323<BR>
<i>kruisigen</i>: kruisig Hem, riep het volk, Luk. 2321<BR>
<i>kruisigen</i>: medegekruisigd met Christus: twee boosdoeners, Luk. 2333<BR>
<i>kruisigen</i>: met Christus gekruisigd, Gal. 2:20<BR>
<i>kruisigen</i>: oude mens is medegekruisigd, Rom. 6:6<BR>
<i>kruisigen</i>: overgeleverd om gekruisigd te worden, Matth. 26:2<BR>
<i>kruisigen</i>: van door Jezus gezondenen, Matth. 23:34<BR>
<i>kruisigen</i>: verhogen, Joh. 8:28<BR>
<i>kruisigen</i>: wereld, ik, Gal. 6:14<BR>
<i>kruisiging</i>: associatie, Job 30:17<BR>
<i>kruisiging</i>: doorsteken van de kruiseling, Opb. 1:7<BR>
<i>kruisiging</i>: roep om – van Jezus, Matth. 27:22<BR>
<i>kruisiging</i>: type ? (associatie), Ps. 105:17<BR>
<i>kruisiging</i>: van Jezus: door Hemzelf voorzegd, Joh. 12:33<BR>
<i>kruistocht</i>: verkeerd, Joh. 18:36<BR>
<i>Kub</i>, Ez. 30:5<BR>
<i>kudde</i>: deel van des konings heerlijkheid, Jer. 13:20<BR>
<i>kudde</i>: één –, Joh. 10:16<BR>
<i>kudde</i>: Gods -, Zijn volk, Zijn weide, Ps. 95:7<BR>
<i>kudde</i>: honden van de -, Job 30:1<BR>
<i>kudde</i>: roven: en dan weiden, Job 24:2<BR>
<i>kudde</i>: van God die bij u is: de plaatselijke gemeente, 1 Pe 5:2-3<BR>
<i>kudde</i>: velden zijn bekleed met kudden, Ps. 65:13<BR>
<i>kuil</i>: die een - graaft, zal er in vallen, Spr. 26:27<BR>
<i>kuil</i>: God aanroepen uit de onderste –, Klg. 3:55<BR>
<i>kuil</i>: graven: om Jeremia te vangen, Jer. 18:22<BR>
<i>kuil</i>: graven: zij hebben mijn ziel een – gegraven, Jer. 18:20<BR>
<i>kuil</i>: Hij doe hen vallen in diepe kuilen, Ps. 140:11<BR>
<i>kuil</i>: in een - vallen, Luk. 6:39<BR>
<i>kuil</i>: in een – geworpen, Klg. 3:53v<BR>
<i>kuil</i>: in een – vallen: door blinden, Matth. 15:14<BR>
<i>kuil</i>: Jeremia in een – geworpen, Jer. 38:6<BR>
<i>kuil</i>: Jozef in de –, d.i. in het gevangenhuis, Gen. 40:15<BR>
<i>kuil</i>: Jozes in de - geworpen, Gen. 37:24<BR>
<i>kuil</i>: land van kuilen, Jer. 2:6<BR>
<i>kuil</i>: met slijk, modder: Jeremia daarin neergelaten, Jer. 38:6<BR>
<i>kuil</i>: mijn leven in een – uitgeroeid hebben zij, Klg. 3:53<BR>
<i>kuil</i>: modder, slijk in de –, Jer. 38:6<BR>
<i>kuil</i>: over ons gekomen, Klg. 3:47<BR>
<i>kuil</i>: uit de - doen komen: Jozef, Gen. 41:14<BR>
<i>kuil</i>: uit de kuil rukken door God, Ps. 107:20<BR>
<i>kuil</i>: vallen in een –: door Moabitische vluchtlingen, Jer. 48:42<BR>
<i>kuis</i>: jonge vrouwen moeten – zijn, Tit. 2:5<BR>
<i>kuis</i>: wandel: kuise wandel, 1 Pe 3:2<BR>
<i>kuisheid</i>: bij het altaar, Ex. 20:26<BR>
<i>kuisheid</i>: deugd, 1 Pe 3:2<BR>
<i>kuisheid</i>: in verkeringstijd (toepassing), Ez. 16:8<BR>
<i>kuisheid</i>: kuise kleding: reden (toepassing), Matth. 5:28<BR>
<i>Kun</i>, 1 Kron. 18:8<BR>
<i>kunnen</i>: niet - genezen, Matth. 17:16<BR>
<i>kunnen</i>: niet -: Christus kan zichzelf niet verloochenen, 2 Tim. 2:13<BR>
<i>kunnen</i>: niet -: haarkleur veranderen, Matth. 5:36<BR>
<i>kunnen</i>: niet kunnen: het geringste, Luk. 12:25<BR>
<i>kunst</i>: in Babylon, Opb. 18:22<BR>
<i>kunst</i>: menselijk - en vinding, Hand. 17:29<BR>
<i>kunstelijk</i>: allerkunstelijkst werk, Ex. 26:1<BR>
<i>kunstenaar</i>: gevraagd voor de bouw van de tabernakel, Ex. 35:10<BR>
<i>kunstenaar</i>, Ex. 35:35<BR>
<i>kunstenaar</i>, Ex. 36:4<BR>
<i>kunstenaar</i>, Ex. 36:8<BR>
<i>kunstvaardigheid</i>: gave van God, Ex. 31:6<BR>
<i>kunstzinnig</i>: arbeid, Ex. 35:33<BR>
<i>kunstzinnig</i>: vrouwen die – (‘wijs van hart’) waren, Ex. 35:25<BR>
<i>kus</i>: heilige, 1 Cor. 16:20<BR>
<i>kus</i>: heilige -, 1 Thess. 5:26<BR>
<i>kus</i>: heilige –, Rom. 16:16<BR>
<i>kus</i>: heilige: groet elkaar met een heilige -, 2 Cor. 13:12<BR>
<i>kus</i>: Jezus een - geven: door de berouwvolle en liefhebbende zondares, Luk. 7:45<BR>
<i>kus</i>: valse -, Spr. 27:6<BR>
<i>kus</i>, Luk. 2248<BR>
<i>kussen</i>: dode kussen na diens sterven, Gen. 50:1<BR>
<i>kussen</i>: door een hoer, Spr. 7:13<BR>
<i>kussen</i>: door een man een andere man, 2 Sam. 20:9<BR>
<i>kussen</i>: door Jakob: de beide zonen van Jozef, Gen. 48:10<BR>
<i>kussen</i>: door Judas, Luk. 2247<BR>
<i>kussen</i>: door Mozes: Jethro, Ex. 18:7<BR>
<i>kussen</i>: geval: door David , 2 Sam. 19:39<BR>
<i>kussen</i>: Hij kusse mij!, Hgl 1:2<BR>
<i>kussen</i>: innig -, Matth. 26:49<BR>
<i>kussen</i>: innig -, Luk. 7:45<BR>
<i>kussen</i>: innig -, Luk. 15:20<BR>
<i>kussen</i>: innig –: Paulus zo gekust door de oudsten van Efeze, Hand. 20:37<BR>
<i>kussen</i>: Jezus sliep een – in het achterschip, Mark. 4:38<BR>
<i>kussen</i>: Jozef kuste al zijn broers, Gen. 45:15<BR>
<i>kussen</i>: man kust man: geval, 1 Sam. 10:1<BR>
<i>kussen</i>: Mozes: door Aäron, Ex. 4:27<BR>
<i>kussen</i>: Paulus werd innig gekust door de ouderlingen, Hand. 20:37<BR>
<i>kussen</i>: uiting van liefde, Hgl 1:2<BR>
<i>kussen</i>: verlangen naar, Hgl 1:2<BR>
<i>kussen</i>: voeten van Jezus innig kussen, Luk. 7:45<BR>
<i>kustland</i>: zwijgt voor Mij, u kustlanden, Jes. 41:1<BR>
<i>kwaad</i>: aandoen aan iemand (Naomi): door God, Ruth 1:21<BR>
<i>kwaad</i>: aandoen door God, Jer. 31:28<BR>
<i>kwaad</i>: aandoen: door God, Ez. 6:10<BR>
<i>kwaad</i>: aanstichten tegen iemand, Ps. 62:4<BR>
<i>kwaad</i>: afgoderij, Deut. 31:18<BR>
<i>kwaad</i>: afkeer van het het -: hebt een afkeer van het -e, Rom. 12:9<BR>
<i>kwaad</i>: afwijken van het -, Spr. 16:17<BR>
<i>kwaad</i>: al dit kwaad dat over Job gekomen was, Job 2:11<BR>
<i>kwaad</i>: als de vrucht van gedachten, Jer. 6:19<BR>
<i>kwaad</i>: bedenken, Spr. 30:32<BR>
<i>kwaad</i>: begeerd door de goddeloze, Spr. 21:10<BR>
<i>kwaad</i>: begrip: slecht geval, Pred. 6:2<BR>
<i>kwaad</i>: beraadslagen tegen Juda, Jes. 7:5<BR>
<i>kwaad</i>: berokkenen: geval, 2 Tim. 4:14<BR>
<i>kwaad</i>: berouw bij God over het kwaad door Hem gezonden, 2 Sam. 24:16<BR>
<i>kwaad</i>: berouw over kwaad: bij de HEER, Ex. 32:14<BR>
<i>kwaad</i>: besmettelijk –, Lev. 20:5<BR>
<i>kwaad</i>: betekenis: onheil, 1 Kon. 21:21<BR>
<i>kwaad</i>: brengen over Israël: door God, Neh. 13:18<BR>
<i>kwaad</i>: brengen over mensen: door God, Jer. 42:17<BR>
<i>kwaad</i>: brengen: door God, Jer. 36:31<BR>
<i>kwaad</i>: brengen: door God, Jer. 45:5<BR>
<i>kwaad</i>: brengen: door God: over de mannen van Anathoth, Jer. 11:23<BR>
<i>kwaad</i>: brengen: door God: over een plaats en haar inwoners, 2 Kron. 34:24<BR>
<i>kwaad</i>: brengen: door God: over een plaats en haar inwoners, 2 Kron. 34:28<BR>
<i>kwaad</i>: brengen: door God: over Elam, Jer. 49:37<BR>
<i>kwaad</i>: brengen: door God: over het huis van Jerobeam, 1 Kon. 14:10<BR>
<i>kwaad</i>: brengen: door God: over Jeruzalem, Jer. 19:3<BR>
<i>kwaad</i>: brengen: door God: over Jeruzalem, Jer. 19:15<BR>
<i>kwaad</i>: dag van het -, Spr. 16:4<BR>
<i>kwaad</i>: dag van het –, Jer. 17:17<BR>
<i>kwaad</i>: dag van het –: breng die over mijn vervolgers, Jer. 17:18<BR>
<i>kwaad</i>: dag: kwade dagen, van de bedrukte, Spr. 15:15<BR>
<i>kwaad</i>: dat – was in de ogen des HEEREN, Richt. 3:12<BR>
<i>kwaad</i>: dat krankheid aanbrengt, Pred. 5:15<BR>
<i>kwaad</i>: David - voor goed opgelegd, Ps. 109:5<BR>
<i>kwaad</i>: de -e lieden verstaan het recht niet, Spr. 28:5<BR>
<i>kwaad</i>: de levensdagen van Jakob zijn - geweest, Gen. 47:9<BR>
<i>kwaad</i>: de liefde doet de naaste geen –, Rom. 13:10<BR>
<i>kwaad</i>: denken in het hart, Matth. 9:4<BR>
<i>kwaad</i>: denken te doen: door God: aan een volk: ellende, onheil brengen, Jer. 18:8<BR>
<i>kwaad</i>: denken tegen God, Hos. 7:15<BR>
<i>kwaad</i>: denken tegen Moab, Jer. 48:2<BR>
<i>kwaad</i>: denkt God ten goede, Gen. 50:20<BR>
<i>kwaad</i>: ding: kwade dingen bedrijven, Joh. 3:20<BR>
<i>kwaad</i>: doen, Deut. 31:18<BR>
<i>kwaad</i>: doen, Neh. 13:7<BR>
<i>kwaad</i>: doen, 1 Pe 3:12<BR>
<i>kwaad</i>: doen aan iemand, Deut. 26:6<BR>
<i>kwaad</i>: doen aan mensen: door Simson: opzettelijk, Richt. 15:3<BR>
<i>kwaad</i>: doen dat – is in de ogen van Jahweh, Richt. 10:6<BR>
<i>kwaad</i>: doen door God aan mensen, Jona 3:10<BR>
<i>kwaad</i>: doen in de ogen des HEEREN, 1 Kon. 16:25<BR>
<i>kwaad</i>: doen in de ogen des HEEREN, 1 Kon. 16:30<BR>
<i>kwaad</i>: doen in de ogen van de HEER: door Jojachin, 2 Kron. 36:9<BR>
<i>kwaad</i>: doen in de ogen van de HEER: door Jojakim, 2 Kron. 36:5<BR>
<i>kwaad</i>: doen in de ogen van de HEER: door Zedekia, 2 Kron. 36:12<BR>
<i>kwaad</i>: doen in de ogen van de HEERE, Richt. 3:7<BR>
<i>kwaad</i>: doen in de ogen van God: Baesa, 1 Kon. 15:34<BR>
<i>kwaad</i>: doen in de ogen van God: door Manasse, 2 Kon. 21:2<BR>
<i>kwaad</i>: doen in de ogen van God: Nadab, 1 Kon. 15:26<BR>
<i>kwaad</i>: doen in de ogen van God: Zimri, 1 Kon. 16:18<BR>
<i>kwaad</i>: doen tegen jezelf, Jer. 44:7<BR>
<i>kwaad</i>: doen uit het eigen hart, Num. 24:13<BR>
<i>kwaad</i>: doen wat - is in de ogen van Jahweh, 1 Sam. 15:19<BR>
<i>kwaad</i>: doen wat - is in de ogen van Jahweh, 2 Kon. 8:27<BR>
<i>kwaad</i>: doen wat - is in de ogen van Jahweh, 2 Kon. 21:20<BR>
<i>kwaad</i>: doen wat - is in Gods ogen, Ps. 51:6<BR>
<i>kwaad</i>: doen wat – is in de ogen van God, Jer. 7:30<BR>
<i>kwaad</i>: doen wat – is in de ogen van Jahweh, Richt. 6:1<BR>
<i>kwaad</i>: doen wat – is in Gods ogen, Jes. 66:4<BR>
<i>kwaad</i>: doen: bidden daartegen, 2 Cor. 13:7<BR>
<i>kwaad</i>: doen: daarin blijde zijn, Spr. 2:14<BR>
<i>kwaad</i>: doen: die denkt om - te doen, dien zal men een meester van schandelijke verdichtselen noemen, Spr. 24:8<BR>
<i>kwaad</i>: doen: door God: aan afvallige volk Israël, Joz. 24:20<BR>
<i>kwaad</i>: doen: door God: aan Israël, Zach. 8:14<BR>
<i>kwaad</i>: doen: door Israël, Deut. 31:17<BR>
<i>kwaad</i>: doen: geleerd zijn - te doen, Jer. 13:23<BR>
<i>kwaad</i>: doen: gevolg van God niet kennen, Richt. 2:11<BR>
<i>kwaad</i>: doen: God wil Israël geen kwaad doen, onheil berokkenen, Jer. 25:6<BR>
<i>kwaad</i>: doen: in de ogen van God, 1 Kon. 14:22<BR>
<i>kwaad</i>: doen: minder, 2 Kon. 3:2<BR>
<i>kwaad</i>: doen: na rust, Neh. 9:28<BR>
<i>kwaad</i>: doen: niemand zal de hand aan de slaan om je - te doen, Hand. 18:10<BR>
<i>kwaad</i>: doen: omdat je je hart niet richt om God te zoeken, 2 Kron. 12:14<BR>
<i>kwaad</i>: doen: omdat straf uitblijft, Pred. 8:11<BR>
<i>kwaad</i>: doen: onheil berokkenen: door God: als vergelding, Jer. 25:6<BR>
<i>kwaad</i>: doen: oorzaak: uitstel van straf, Pred. 8:11<BR>
<i>kwaad</i>: doen: verhinderd door God, 1 Sam. 25:34<BR>
<i>kwaad</i>: doen: verlangen, Spr. 4:16<BR>
<i>kwaad</i>: doen: wie zal u - doen als u ijveraars voor het goede bent geworden, 1 Pe 3:13<BR>
<i>kwaad</i>: doen: zichzelf – doen, Hand. 16:28<BR>
<i>kwaad</i>: doet toch geen -, Gen. 19:7<BR>
<i>kwaad</i>: door God aangebracht als straf, 2 Sam. 12:15<BR>
<i>kwaad</i>: door God als straf gebracht, 2 Kon. 21:12<BR>
<i>kwaad</i>: door God bevolen: belegering van Jeruzalem, Jer. 6:6<BR>
<i>kwaad</i>: door God brengen: uitstel, 1 Kon. 21:29<BR>
<i>kwaad</i>: door God doen komen over Israël, Jer. 32:23<BR>
<i>kwaad</i>: door God gebracht door Israël, Jer. 32:42<BR>
<i>kwaad</i>: door God gebracht over –, Jer. 51:63<BR>
<i>kwaad</i>: door God gebracht over alle steden van Juda, Jer. 44:2<BR>
<i>kwaad</i>: door God gebracht over alle steden van Juda: oorzaak, Jer. 44:2<BR>
<i>kwaad</i>: door God gebracht over een kwaaddoener, 2 Sam. 17:14<BR>
<i>kwaad</i>: door God gebracht over Israël, 1 Kon. 9:9<BR>
<i>kwaad</i>: door God gebracht over Israël, Jer. 6:19<BR>
<i>kwaad</i>: door God gebracht over Israël, Jer. 11:11<BR>
<i>kwaad</i>: door God gebracht over slechte profeten en priesters, Jer. 23:12<BR>
<i>kwaad</i>: door God gebracht: over Edom, Jer. 49:8<BR>
<i>kwaad</i>: door God gebracht: over Elam, Jer. 49:37<BR>
<i>kwaad</i>: door God gebracht: over Job, Job 42:11<BR>
<i>kwaad</i>: door God gegeven, Lev. 14:34<BR>
<i>kwaad</i>: door God gegeven: pestilentie, 1 Kron. 21:14<BR>
<i>kwaad</i>: door God gezonden, 2 Sam. 24:13<BR>
<i>kwaad</i>: door God gezonden, 2 Kon. 15:37<BR>
<i>kwaad</i>: door God gezonden, Job 9:17v<BR>
<i>kwaad</i>: door God gezonden, Jes. 54:16<BR>
<i>kwaad</i>: door God gezonden, Klg. 1:13<BR>
<i>kwaad</i>: door God gezonden, Opb. 16:9<BR>
<i>kwaad</i>: door God gezonden , Klg. 1:22<BR>
<i>kwaad</i>: door God gezonden op de aarde, Opb. 16:2<BR>
<i>kwaad</i>: door God gezonden: David had er moeite mee, 2 Sam. 24:17<BR>
<i>kwaad</i>: door God gezonden: een pestilentie, 2 Sam. 24:15<BR>
<i>kwaad</i>: door God gezonden: het zwaard, Jer. 9:16<BR>
<i>kwaad</i>: door God gezonden: plaag, 1 Kon. 8:35<BR>
<i>kwaad</i>: door God gezonden: slangen, Jer. 8:17<BR>
<i>kwaad</i>: door God over Israël gebracht, Dan. 9:12<BR>
<i>kwaad</i>: door God over Sodom en Gomorra gebracht, Gen. 19:24<BR>
<i>kwaad</i>: door God toegebracht: verwoesting van Silo, Jer. 7:12<BR>
<i>kwaad</i>: door God tot straf gezonden, Num. 21:6<BR>
<i>kwaad</i>: een - denken: door God als wedervergelding, Micha 2:3<BR>
<i>kwaad</i>: ellende, Ps. 90:15<BR>
<i>kwaad</i>: enerlei ding wedervaart allen, Pred. 9:3<BR>
<i>kwaad</i>: formeren: door God, Jer. 18:11<BR>
<i>kwaad</i>: gebracht door de HEERE over Israël, Dan. 9:14<BR>
<i>kwaad</i>: gedrag is kwaad voor de mens die daardoor een struikelblok vormt, Rom. 14:20<BR>
<i>kwaad</i>: geen enkel - vinden in Paulus, Hand. 23:9<BR>
<i>kwaad</i>: gekomen, Ez. 7:6<BR>
<i>kwaad</i>: gemeente - doen: door Herodes, Hand. 12:1<BR>
<i>kwaad</i>: gerucht: de oprecht zal voor geen k - vrezen, Ps. 112:7<BR>
<i>kwaad</i>: gevolg: het - zal de zondaars vervolgen, Spr. 13:21<BR>
<i>kwaad</i>: God brengt - over Jeruzalem, 2 Kon. 22:16<BR>
<i>kwaad</i>: God deed het kwaad gedaan door Abimelech wederkeren, Richt. 9:56<BR>
<i>kwaad</i>: God deed het kwaad gedaan door de lui van Sichem wederkeren op hun hoofd, Richt. 9:57<BR>
<i>kwaad</i>: God doet kwade dingen meewerken ten goede, Gen. 50:20<BR>
<i>kwaad</i>: God dreigt met pestilentie, Num. 14:12<BR>
<i>kwaad</i>: God gedacht Juda – te doen, Jer. 36:3<BR>
<i>kwaad</i>: God geeft over in de hand van vijanden, 2 Kon. 21:14<BR>
<i>kwaad</i>: God heeft berouw over het kwade, Joel 2:13<BR>
<i>kwaad</i>: God hoopt -en over Israël, Deut. 32:23<BR>
<i>kwaad</i>: God kan - beletten, Gen. 31:7<BR>
<i>kwaad</i>: God schept het – (onheil), Jes. 45:7<BR>
<i>kwaad</i>: God verlaten is –, Jer. 2:19<BR>
<i>kwaad</i>: God zal kwaden over Israël hopen, Deut. 32:23<BR>
<i>kwaad</i>: God zendt het kwade en het goede, Klg. 3:38<BR>
<i>kwaad</i>: God zendt kwaad, hier benden, 2 Kon. 24:2<BR>
<i>kwaad</i>: God zond een - (onheil), Micha 1:12<BR>
<i>kwaad</i>: God: kwade dingen doen en hierdoor God tot toorn verwekken, 2 Kon. 17:11<BR>
<i>kwaad</i>: Gods aandeel in het berokkenen van kwaad: hier doden van mensen, Klg. 2:21<BR>
<i>kwaad</i>: goed heten, Spr. 17:15<BR>
<i>kwaad</i>: groot -, Gen. 39:9<BR>
<i>kwaad</i>: groot -, Pred. 2:21<BR>
<i>kwaad</i>: groot -, Dan. 9:12<BR>
<i>kwaad</i>: groot – doen tegen onze eigen zielen, Jer. 26:19<BR>
<i>kwaad</i>: groot –: groot onheil, Jer. 44:7<BR>
<i>kwaad</i>: groter -, 2 Sam. 13:16<BR>
<i>kwaad</i>: haat het kwade, Ps. 97:10<BR>
<i>kwaad</i>: hand des HEEREN was ten kwade tegen Israël om deszelfs afgoderij en afval, Richt. 2:15<BR>
<i>kwaad</i>: hart der mensenkinderen vol boosheid, Pred. 9:3<BR>
<i>kwaad</i>: heidenen: kwaadste heidenen, Ez. 7:24<BR>
<i>kwaad</i>: het -e bedrijven, Joh. 5:29<BR>
<i>kwaad</i>: het -e bedrijven, Rom. 7:19<BR>
<i>kwaad</i>: het -e dat ik niet wil, Rom. 7:19<BR>
<i>kwaad</i>: het –e bedrijven, Rom. 13:4<BR>
<i>kwaad</i>: het kwade ontvangen uit Gods hand, Job 2:10<BR>
<i>kwaad</i>: het kwade werken, Rom. 2:9<BR>
<i>kwaad</i>: hongersnood: vanwege de HERE, 2 Kon. 8:1<BR>
<i>kwaad</i>: houding t.o. -: vertrouwen op Gods goederteirenheid, Ps. 52:3<BR>
<i>kwaad</i>: houding tegenover: zich verbergen, Spr. 22:3<BR>
<i>kwaad</i>: hun voeten lopen tot het kwade, Jes. 59:7<BR>
<i>kwaad</i>: iem. - aandoen, Gen. 50:15<BR>
<i>kwaad</i>: iem. - aandoen, Gen. 50:17<BR>
<i>kwaad</i>: iemands - zoeken, Ps. 71:13<BR>
<i>kwaad</i>: iets was – in de oren van Jahweh, Num. 11:1<BR>
<i>kwaad</i>: in Abrahams ogen, maar niet in Gods ogen, Gen. 21:11<BR>
<i>kwaad</i>: in alle - geweest, Spr. 5:14<BR>
<i>kwaad</i>: in de gemeente, Spr. 5:14<BR>
<i>kwaad</i>: in de ogen des HEEREN, 1 Kon. 22:52<BR>
<i>kwaad</i>: in de ogen des HEEREN, 2 Kon. 8:18<BR>
<i>kwaad</i>: in de ogen des HEEREN: Davids zonde, 2 Sam. 11:27<BR>
<i>kwaad</i>: in de ogen van God, Richt. 2:11<BR>
<i>kwaad</i>: in de ogen van God: dat er geen recht was, Jes. 59:15<BR>
<i>kwaad</i>: in de ogen van Jahweh, Richt. 13:1<BR>
<i>kwaad</i>: in de ogen van Mozes: geklaag van het volk, Num. 11:10<BR>
<i>kwaad</i>: in de ogen van Samuel: een woord was -, 1 Sam. 8:6<BR>
<i>kwaad</i>: in des HEEREN ogen, Deut. 9:18<BR>
<i>kwaad</i>: intellectueel -: werking van de dwaling: hier door God gezonden, 2 Thess. 2:11<BR>
<i>kwaad</i>: Jezus heeft geen – gedaan, Luk. 2322<BR>
<i>kwaad</i>: kwaad doen, doet kwaad ontmoeten, Deut. 31:29<BR>
<i>kwaad</i>: kwaad in de stad: door Jhwh gedaan, Amos 3:6<BR>
<i>kwaad</i>: kwade praktijk, Jak. 3:16<BR>
<i>kwaad</i>: kwade tijd, Ps. 37:19<BR>
<i>kwaad</i>: kwade vermoedens, 1 Tim. 6:5<BR>
<i>kwaad</i>: kwade weg haten, Spr. 8:13<BR>
<i>kwaad</i>: laat u door het -e niet overwinnen, Rom. 12:21<BR>
<i>kwaad</i>: met - vervuld worden: de goddelozen, Spr. 12:21<BR>
<i>kwaad</i>: met het - bezocht worden, Spr. 19:23<BR>
<i>kwaad</i>: najagen is zijn dood najagen, Spr. 11:19<BR>
<i>kwaad</i>: niet geloven aan het naderend onheil, Jer. 5:12<BR>
<i>kwaad</i>: niet willen aanzien: ogen toesluiten, Jes. 33:15<BR>
<i>kwaad</i>: onberekenbaar -, Jak. 3:8<BR>
<i>kwaad</i>: onheil: doet God komen, Jes. 31:2<BR>
<i>kwaad</i>: onheil: door God over iem. gebracht, 1 Kon. 21:21<BR>
<i>kwaad</i>: onheil: door God over Jeruzalem gebracht, 2 Kon. 22:20<BR>
<i>kwaad</i>: onthoudt u van elke vorm van -, 1 Thess. 5:22<BR>
<i>kwaad</i>: over Babel komend, Jes. 47:11<BR>
<i>kwaad</i>: over iemand spreken: onheil afkondigen, 2 Kron. 18:22<BR>
<i>kwaad</i>: over ons gebracht: door God, 2 Kron. 7:22<BR>
<i>kwaad</i>: overlegging: kwade overleggingen komen voort uit het hart, Mark. 7:21<BR>
<i>kwaad</i>: overwin het -e door het goede, Rom. 12:21<BR>
<i>kwaad</i>: plaats: dorre streek, Num. 20:5<BR>
<i>kwaad</i>: plotseling overkomend, onverwachts, Jes. 47:11<BR>
<i>kwaad</i>: problemen, Matth. 6:34<BR>
<i>kwaad</i>: rijkdom bewaren tot zijn eigen -, Pred. 5:12<BR>
<i>kwaad</i>: smeden, Spr. 12:20<BR>
<i>kwaad</i>: smeden: door een ondeugdzaam man, Spr. 6:14<BR>
<i>kwaad</i>: smeden: tegen uw naaste: doe dat niet, Spr. 3:29<BR>
<i>kwaad</i>: spreken over het volk: onheil aanzeggen , Jer. 16:10<BR>
<i>kwaad</i>: spreken van gelovigen als van boosdoeners, 1 Pe 3:16<BR>
<i>kwaad</i>: spreken van iemand, Hand. 28:21<BR>
<i>kwaad</i>: spreken: van een overste: verboden, Hand. 23:5<BR>
<i>kwaad</i>: stichten: dwalen zij niet die - stichten?, Spr. 14:22<BR>
<i>kwaad</i>: tegen de ander bedenken, Zach. 8:17<BR>
<i>kwaad</i>: tegen Jeremia beramen, Jer. 18:18<BR>
<i>kwaad</i>: ten kwade tegen u zal ik Mijn aangezicht stellen, Jer. 44:11<BR>
<i>kwaad</i>: ten tijde van – God aanroepen om verlossing, Jer. 2:27<BR>
<i>kwaad</i>: tijd van –, Jer. 2:28<BR>
<i>kwaad</i>: toelaten: niet toelaten: God laat - niet toe in dit geval, Gen. 31:29<BR>
<i>kwaad</i>: u zal geen - wedervaren, Ps. 91:10<BR>
<i>kwaad</i>: uit Gods hand aangenomen: gevangenschap, Flm. :1<BR>
<i>kwaad</i>: uit Gods hand komend: zo gezien door Job, Job 19:6v<BR>
<i>kwaad</i>: uitspreken over een volk: onheil aankondigen, Jer. 11:17<BR>
<i>kwaad</i>: universeel -, Pred. 9:3<BR>
<i>kwaad</i>: van een ander denken in het hart, Zach. 8:17<BR>
<i>kwaad</i>: van het - te wijken is het verstand, Job 28:28<BR>
<i>kwaad</i>: veel - is er, Pred. 8:6<BR>
<i>kwaad</i>: veel is het kwaad dat de mensen treft, Pred. 8:6<BR>
<i>kwaad</i>: veel voorkomend -, Pred. 6:1<BR>
<i>kwaad</i>: vele kwaden zullen Israël treffen, Deut. 31:17<BR>
<i>kwaad</i>: verbinding met -, Lev. 20:5<BR>
<i>kwaad</i>: verbinding met -, Opb. 2:20<BR>
<i>kwaad</i>: verbinding met -? Jozef was goed man, Luk. 2351<BR>
<i>kwaad</i>: vergelden – voor goed, Gen. 44:4<BR>
<i>kwaad</i>: vergelden – voor goed, Jer. 18:20<BR>
<i>kwaad</i>: vergelden: niet met kwaad, 1 Thess. 5:15<BR>
<i>kwaad</i>: vergelden: niet zelf doen, maar aan God overlaten, Spr. 20:22<BR>
<i>kwaad</i>: vergelden: vergeldt niet - met -, 1 Pe 3:9<BR>
<i>kwaad</i>: vergeldt geen kwaad met kwaad, 1 Thess. 5:14<BR>
<i>kwaad</i>: vergeldt niemand – met –, Rom. 12:17<BR>
<i>kwaad</i>: verkeerd woord, verkeerd gedrag, Tit. 2:8<BR>
<i>kwaad</i>: verlossen van alle –: door God: aan Jakob gedaan, Gen. 48:16<BR>
<i>kwaad</i>: versus het goede, 1 Thess. 5:15<BR>
<i>kwaad</i>: versus vrede, Jer. 29:11<BR>
<i>kwaad</i>: volbrengen, Spr. 16:30<BR>
<i>kwaad</i>: voor elke dag is zijn eigen - genoeg, Matth. 6:34<BR>
<i>kwaad</i>: voorkomen: door gehoorzaamheid, Pred. 8:5<BR>
<i>kwaad</i>: voornemen, Ps. 140:9<BR>
<i>kwaad</i>: voortvaren - te doen, Richt. 13:1<BR>
<i>kwaad</i>: vormen: zwaarte. epidemie, honger, 2 Kron. 20:9<BR>
<i>kwaad</i>: waarnemen: door de kloekzinnige, Spr. 22:3<BR>
<i>kwaad</i>: waken door het –: door God, Dan. 9:14<BR>
<i>kwaad</i>: wegdoen uit Israël: door doodstraf, Richt. 20:13<BR>
<i>kwaad</i>: werkt mee ten goede: geval, 2 Cor. 1:6<BR>
<i>kwaad</i>: wijk van het -, Spr. 3:7<BR>
<i>kwaad</i>: wijken van het -, Job 1:1<BR>
<i>kwaad</i>: wijken van het -, Job 2:3<BR>
<i>kwaad</i>: wortel van -, 1 Tim. 6:10<BR>
<i>kwaad</i>: zeer veel - doen in de ogen van de Heer, 2 Kon. 21:6<BR>
<i>kwaad</i>: zeggen van iemand, Tit. 2:8<BR>
<i>kwaad</i>: zich afkeren van het -, 1 Pe 3:11<BR>
<i>kwaad</i>: zich verbergen voor het -, Spr. 27:12<BR>
<i>kwaad</i>: zichzelf - berokkenen door de Heer te verlaten, Jer. 2:17<BR>
<i>kwaad</i>: zien onder de zon, Pred. 10:5<BR>
<i>kwaad</i>: zijn in ogen van God: Er, Gen. 38:7<BR>
<i>kwaad</i>: zijn tong van – weerhouden, 1 Pe 3:10<BR>
<i>kwaad</i>: zijn: iemand: in de ogen van de HEER, 1 Kron. 2:3<BR>
<i>kwaad</i>, Ez. 7:5<BR>
<i>kwaad </i>: vergelden, Gen. 50:15<BR>
<i>kwaadaardige</i>: zweer, Opb. 16:2<BR>
<i>kwaadaardigheid</i>: vol - zijn, Rom. 1:29<BR>
<i>kwaaddoen</i>: aan Israël: door Farao, Ex. 5:23<BR>
<i>kwaaddoen</i>: door de Egyptenaren: aan Israël, Num. 20:15<BR>
<i>kwaaddoen</i>: door God: aan boze mensen, Jer. 26:3<BR>
<i>kwaaddoen</i>: in de ogen van de Heer, 2 Kron. 21:6<BR>
<i>kwaaddoen</i>: in de ogen van de Heer, 2 Kron. 22:4<BR>
<i>kwaaddoen</i>: in de ogen van de Heer, 2 Kron. 33:22<BR>
<i>kwaaddoen</i>: in de ogen van de HEER, 2 Kon. 23:32<BR>
<i>kwaaddoen</i>: in de ogen van de HEER, 2 Kon. 23:37<BR>
<i>kwaaddoen</i>: in de ogen van de HEER, 2 Kon. 24:9<BR>
<i>kwaaddoen</i>: in de ogen van de HEER, 2 Kon. 24:19<BR>
<i>kwaaddoen</i>: in de ogen van God, 2 Kon. 15:9<BR>
<i>kwaaddoen</i>: in de ogen van God, 2 Kon. 15:18<BR>
<i>kwaaddoen</i>: in de ogen van God, 2 Kon. 15:24<BR>
<i>kwaaddoen</i>: in de ogen van God: door Onan, Gen. 38:10<BR>
<i>kwaaddoen</i>: laat af van kwaad te doen, Jes. 1:16<BR>
<i>kwaaddoen</i>: meer of minder -, 2 Kon. 17:2<BR>
<i>kwaaddoen</i>: met vreugde, Jer. 11:15<BR>
<i>kwaaddoen</i>: na dood Ehud, Richt. 4:1<BR>
<i>kwaaddoen</i>: ongeweten -, Pred. 4:17<BR>
<i>kwaaddoen</i>: tegen je eigen ziel, Jer. 26:19<BR>
<i>kwaaddoen</i>: versus goeddoen, Mark. 3:4<BR>
<i>kwaaddoen</i>: vraag naar - doorJezus, Mark. 15:14<BR>
<i>kwaaddoen</i>: wie kwaad doet heeft God niet gezien, 3Jo :11<BR>
<i>kwaaddoen</i>: wijs om kwaad te doen, Jer. 4:22<BR>
<i>kwaaddoen</i>: zichzelf -, Spr. 1:18<BR>
<i>kwaaddoen</i>: zichzelf -, Jes. 3:9<BR>
<i>kwaaddoen</i>: zichzelf -, Jes. 3:9<BR>
<i>kwaaddoen</i>: zijn metgezel -, Ps. 15:3<BR>
<i>kwaaddoen</i>, Spr. 31:12<BR>
<i>kwaaddoen</i>, Luk. 6:9<BR>
<i>kwaaddoen</i>, 1 Pe 3:17<BR>
<i>kwaaddoener</i>: Gods aangezicht is tegen hen die kwaad doen, 1 Pe 3:12<BR>
<i>kwaadheid</i>: af te leggen, Col. 3:8<BR>
<i>kwaadspreken</i>: beoordelen, 1 Tim. 5:19<BR>
<i>kwaadspreken</i>: doen ophouden: door goeddoen, 1 Pe 2:15<BR>
<i>kwaadspreken</i>: doet dat niet!, Jak. 4:11<BR>
<i>kwaadspreken</i>: door broeders, van broeders, Jak. 4:11<BR>
<i>kwaadspreken</i>: door de wereld: uit onwetendheid, 1 Pe 2:15<BR>
<i>kwaadspreken</i>: door de wereld: van christenen, 1 Pe 2:12<BR>
<i>kwaadspreken</i>: gelukkig bent u wanneer zij allerlei kwaad van u spreken ter wille van Christus, Matth. 5:11<BR>
<i>kwaadspreken</i>: in de laatste dagen zijn de mensen -d, 2 Tim. 3:3<BR>
<i>kwaadspreken</i>: niet -d zijn: vrouwen van dienaars, 1 Tim. 3:11<BR>
<i>kwaadspreken</i>: spreek geen kwaad, Tit. 2:3<BR>
<i>kwaadspreken</i>: van de Weg, Hand. 19:9<BR>
<i>kwaadspreken</i>: van wat naar de mening van een ander goed is, Rom. 14:16<BR>
<i>kwaadspreken</i>: verboden, Lev. 19:16<BR>
<i>kwaadspreker</i>, Rom. 1:30<BR>
<i>kwaadsprekerij</i>: afleggen: alle -en, 1 Pe 2:1<BR>
<i>kwaadsprekerij</i>, 2 Cor. 12:20<BR>
<i>kwaal</i>: allerlei -en werden genezen door Jezus, Luk. 4:40<BR>
<i>kwaal</i>: elke – werd door Jezus genezen, Matth. 4:23<BR>
<i>kwaal</i>: elke – werd door Jezus genezen, Matth. 9:35<BR>
<i>kwaal</i>: genezen: elke –: macht hiertoe: verleend aan de discipelen, Matth. 10:1<BR>
<i>kwaal</i>: Jezus genas velen van ziekten en kwalen en boze geesten, Luk. 7:21<BR>
<i>kwaal</i>: ongeneeslijke -, Luk. 8:43<BR>
<i>kwaal</i>, Mark. 5:29<BR>
<i>kwade</i>: afwijken van het - is voor de zotten een gruwel, Spr. 13:19<BR>
<i>kwade</i>: afwijken van het -: door de vreze des HEEREN, Spr. 16:6<BR>
<i>kwade</i>: beschouwd door God, Spr. 15:3<BR>
<i>kwade</i>: bij mij voorhanden, Rom. 7:21<BR>
<i>kwade</i>: dood en het -, Deut. 30:15<BR>
<i>kwade</i>: en de goede: de -n buigen voor het aangezicht der goeden neder, Spr. 14:19<BR>
<i>kwade</i>: en goddeloze, Spr. 14:19<BR>
<i>kwade</i>: goed noemen, Jes. 5:20<BR>
<i>kwade</i>: haten het kwade, Spr. 8:13<BR>
<i>kwade</i>: kwade - dingen door God laten komen over Israël, Joz. 23:15<BR>
<i>kwade</i>: kwaden een kwade dood laten sterven, Matth. 21:41<BR>
<i>kwade</i>: liefhebben het -, Micha 3:2<BR>
<i>kwade</i>: liever hebben dan het goede, Ps. 52:4<BR>
<i>kwade</i>: natrachten, Spr. 11:27<BR>
<i>kwade</i>: onderscheiden, Hebr. 5:14<BR>
<i>kwade</i>: onverwacht gekomen, Job 30:26<BR>
<i>kwade</i>: rein zijn jegens het –, Rom. 16:19<BR>
<i>kwade</i>: verwerpen, Jes. 7:15<BR>
<i>kwade</i>: wijken van het -, Spr. 14:16<BR>
<i>kwakkel</i>, Num. 11:31<BR>
<i>kwakkel</i>, Ps. 105:40<BR>
<i>kwalijk</i>: aan iemand doen, Gen. 43:6<BR>
<i>kwalijk</i>: gaan: het zal de goddeloze - gaan, Jes. 3:11<BR>
<i>kwalijk</i>: het stond – met de ambtlieden van Israël, Ex. 5:19<BR>
<i>kwalijk</i>: iets zeer - nemen: door de tien overige leerlingen, Matth. 20:24<BR>
<i>kwalijk</i>: Jezus zeer - nemen dat hij op de sabbat geneest, Luk. 13:14<BR>
<i>kwalijk</i>: nemen: aan Jezus: door de overpriesters en schriftgeleerden, Matth. 21:15<BR>
<i>kwalijk</i>: nemen: door Jezus: zeer kwalijk nemen, Mark. 10:14<BR>
<i>kwalijk</i>: nemen: ten onrechte, Mark. 14:3<BR>
<i>kwalijk</i>: nemen: zeer: door de tien: Jakobus en Johannes, Mark. 10:41<BR>
<i>kwalijk</i>: zeer - nemen: ten onrechte, Matth. 26:8<BR>
<i>kwast</i>: groot maken, Matth. 23:5<BR>
<i>kwellen</i>: gekweld worden door onreine geesten, Luk. 6:18<BR>
<i>kwellen</i>: mensen –: door onreine geesten, Hand. 5:16<BR>
<i>kwellen</i>: zijn ziel – door het horen en zien van wetteloze werken, 2 Pe 2:8<BR>
<i>kwellen</i>: zijn ziel – door vasten, Jes. 58:5<BR>
<i>kweller</i>, Spr. 29:13<BR>
<i>kwelling</i>: des geestes, Pred. 1:14<BR>
<i>kwelling</i>: des geestes, Pred. 6:9<BR>
<i>kwelling</i>: des harten, Pred. 2:22<BR>
<i>kwelling</i>: van de geest, Pred. 4:4<BR>
<i>kwestie</i>: bezoek aan heidenen, Hand. 11:2<BR>
<i>kwestie</i>: genezen op de sabbat, Luk. 14:3<BR>
<i>kwestie</i>: geval: plaats der aanbidding, Joh. 4:20<BR>
<i>kwestie</i>: oplossing: geval, Joh. 4:21<BR>
<i>kwestie</i>: vermijd dwaze en onbelangrijke kwesties, Tit. 3:9<BR>
<i>kwestie</i>: zie Twistvraag, <BR>
<i>kwestie</i>, Rom. 14:1<BR>
<i>kwetsen</i>, 2 Cor. 7:9<BR>
<i>kwetsuur</i>: figuurlijke -en, Jes. 1:6<BR>
<i>kwijtschelden</i>: lening, schuld -, Matth. 18:27<BR>
<i>kwijtschelden</i>: schuld –, Matth. 18:32<BR>
Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.