Voorhoofdsband

Uit Christipedia

Een voorhoofdsband (Eng. frontlet), ook voorhoofdspansel of voorhoofdsbindsel genoemd, is een band om het voorhoofd gedragen. De Israëlieten moesten Gods woord als een voorhoofdsband tussen hun ogen dragen, dat willen zeggen Gods woord steeds voor ogen houden.

Van de voorhoofdsband wordt geschreven in Ex. 13:16, Deut. 6:8 en 11:18.

Ex 13:9 En het zal u zijn tot een teken op uw hand, en tot een gedachtenis tussen uw ogen, opdat de wet des HEEREN in uw mond zij, omdat u de HEERE door een sterke hand uit Egypte uitgevoerd heeft. Ex 13:10 Daarom onderhoudt deze inzetting ter bestemder tijd, van jaar tot jaar. (…) Ex 13:14 Wanneer het geschieden zal, dat uw zoon u morgen zal vragen, zeggende: Wat is dat, zo zult gij tot hem zeggen: De HEERE heeft ons door een sterke hand uit Egypte, uit het diensthuis, uitgevoerd. Ex 13:15 Want het geschiedde, toen Farao zich verhardde ons te laten trekken, zo doodde de HEERE alle eerstgeborenen in Egypteland, van des mensen eerstgeborene af, tot den eerstgeborene der beesten; daarom offer ik den HEERE de mannetjes van alles, wat de baarmoeder opent; doch alle eerstgeborenen mijner zonen los ik. Ex 13:16 En het zal tot een teken zijn op uw hand, en tot voorhoofdspanselen tussen uw ogen; want de HEERE heeft door een sterke hand ons uit Egypte uitgevoerd. (SV)

De 6:6 Deze woorden, die ik u heden gebied, moeten in uw hart zijn. De 6:7 U moet ze uw kinderen inprenten en erover spreken, als u in uw huis zit en als u over de weg gaat, als u neerligt en als u opstaat. De 6:8 U moet ze als een teken op uw hand binden en ze moeten als een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn. De 6:9 U moet ze op de deurposten van uw huis en op uw poorten schrijven. (HSV)

Uit Ex. 13:9 (‘tot een gedachtenis tussen uw ogen’) blijkt dat de wetten van Jhwh voortdurend voor de aandacht van de Israëlieten moesten zijn. Ze moesten ze ‘voor ogen houden’, daarop acht geven, opdat de wet van God in hun mond zou zijn, d.w.z. een onderwerp van hun besprekingen en onderricht.

Het door ‘voorhoofdspansel’ vertaalde Hebreeuwse woord is van een niet-voorkomende stam die ‘rondgaan’ of ‘binden’ betekent. Wat dat eigenlijk betekent, is twijfelachtig.

  1. Sommigen hebben gedacht aan de tulband, de gewone hoofddracht van de Oosterlingen, doch wegens het bijgevoegde „tussen uwe ogen," schijnt dit minder passend.
  2. Anderen denken aan een zeker voorhoofdsieraad, een metalen plaat of misschien slechts een stuk perkament, met geheimzinnige tekens beschreven en bestemd om als amulet of tulisman, als behoedmiddel tegen kwade invloeden, te dienen, en uit welks gebruik werkelijk later dat der phylacterieën kan ontstaan zijn.
  3. Een andere gedachte is dat het woord oorspronkelijk een ingebrand teken of stigma te kennen geeft. Zulk een stigma kan niet weder worden uitgewist, en de kracht van de uitdrukking wordt door deze verklaring zeer versterkt: de Goddelijke wet moest voor de Israëliet steeds zo tegenwoordig zijn, als het stigma tussen de ogen. Van de gewoonte om zich zulke tekenen in te branden, blijkt echter elders in het Oude Testament niet.

Aan de Schriftplaatsen van het voorhoofdbindsel heeft een gewoonte van de Rabbanitische Joden haar oorsprong te danken. Zij, die aan de overleveringen een gelijk gezag als aan de wet toekennen, schrijven sommige wetsvoorschriften uit de boeken van Mozes op strookjes perkament en hangen die tussen de ogen, of binden ze aan de handen, zo vaak zij bidden. De ontwikkeling van het gebruik in het Rabbijnse jodendom is gebaseerd op mondelinge overlevering en beschreven in de Talmoed.

De Rabbanitische Joden verstaan het Schriftwoord dus van de riemen (tefilin genaamd) die zij bij het ochtendgebed aan het voorhoofd of de handen binden. Aan de riemen worden doosjes gedragen met teksten uit Exodus en Deuteronomium: de wetsvoorschriften van Exod.13:2-10,11-16; Deut.6:4-9; 11:13-21; volgens Hiëronymus ook de tien geboden.

De Heer Jezus merkte op dat zij hun gebedsriemen breed maakten, om door de mensen gezien te worden.

Mt 23:5 Al hun werken nu doen zij om door de mensen gezien te worden; want zij maken hun gebedsriemen breed en hun kwasten groot; (TELOS)

De Karaïtische Joden, die alleen aan de Heilige Schrift vasthouden en de menselijke overlevering geen gezag toekennen, vatten daarentegen de Schriftenwoorden over de voorhoofdsband als beeldspraak op.

De Joodse overlevering ontstond in een tijdperk (waarschijnlijk na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap), toen Israël de geest van de Heilige Schrift dodende, de heilige geboden van God verbond en verzwaarde met mensengeboden. (Matth.15:6).

Een argument voor de stelling dat de voorhoofdsbanden niet in de eigenlijke zin moeten verstaan worden, is dat op gelijke wijze ook in Spr.3:3 wordt gezegd: "bind ze aan uw hals, schrijf ze op de tafel van uw hart.”

Het Rabbanitische gebruik is zo beschouwd uit letterlijke opvatting van figuurlijke uitdrukkingen ontstaan.

Bronnen

Karl August Dächsel; F P L C van Lingen; H van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Ex. 13:9. Tekst hiervan is verwerkt op 19 jan. 2015.

W. Moll, P.J. Veth, F.J. Domela Nieuwenhuis e.a., Bijbelsch woordenboek voor het christelijk gezin. Derde deel O - Z. Amsterdam: P.N. van Kampen, 1859. Van het lemma Voorhoofdbindsel is op 19 jan. 2015 tekst verwerkt.

Meer informatie

Art. Tefilin over het gebruik van de gebedsriemen in het Rabbijnse jodendom.